Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:39

Zaaknummer

23-861/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet komen vast te staan dat verweerder misbruik heeft gemaakt van procesrecht of feiten heeft vermeld waarvan hij wist dat die onjuist waren. Evenmin gebleken dat verweerder zich op ontoelaatbare wijze persoonlijk in het geschil heeft gemengd en onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen. Niet tuchtwaardig verwijtbaar gehandeld door in opdracht van zijn cliënten een tweede verlengingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Het is bovendien niet gebleken dat verweerder klager op onnodige kosten heeft gejaagd. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 februari 2024 in de zaak 23-861/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de e-mail van 11 december 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/77 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail d.d. 22 december 2023 van klager, met als bijlage een brief d.d. 23 december 2023.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is algemeen directeur van de besloten vennootschap [naam] Holding B.V. (hierna verder: de Holding). Vanaf enig moment zijn anderen daarin medeaandeelhouder geworden.  1.2    Tussen de Holding, bijgestaan door mr. S, en een aantal vennootschappen (hierna verder: [S. c.s.]) spelen of speelden verschillende civiele procedures. Verweerder treedt daarin op voor [S. c.s.].  1.3    In 2019 heeft verweerder namens [S. c.s.] beslag gelegd op aandelen in de Holding.  1.4    Daarna, op 10 oktober 2019, heeft een statutenwijziging van de Holding plaatsgevonden.  1.5    Op 22 december 2022 heeft verweerder namens [S. c.s.] een schriftelijk algeheel schikkingsvoorstel aan de advocaat van klager voorgelegd.  1.6    Op 9 januari 2023 heeft verweerder namens [S. c.s.] een (tweede) verlengingsverzoek voor één jaar bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend, strekkende tot executoriale verkoop van onder beslag gelegde aandelen. In dat verzoekschrift heeft verweerder verwezen naar de door hem overgelegde statutenwijziging van 18 november 2015 van de Holding.  1.7    Op 10 januari 2023 heeft de advocaat van klager laten weten dat het in 1.5 genoemde schikkingsvoorstel niet acceptabel is.  1.8    Bij overeenkomst van 11 mei 2023 hebben de Holding en [S. c.s.] op voorstel van [S. c.s.] afgesproken dat zij de onder 1.6 genoemde verzoekschriftprocedure beëindigden en dat ieder de eigen kosten daarvoor zou dragen. Het onderliggende geschil tussen die partijen, dat de aanleiding was voor het executoriale beslag op de aandelen in de Holding, is niet geschikt.  1.9    Op 16 juni 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a)    misbruik van procesrecht heeft gemaakt door op 9 januari 2023 opnieuw een verlengingsverzoek in te dienen, met de intentie om klager daarmee persoonlijk te treffen; b)    uit eigen beweging onwaarheden in het verzoekschrift van 9 januari 2023 heeft geponeerd, waardoor hij de rechter heeft misleid en klager heeft geschaad; c)    aansprakelijk is voor de onnodige kosten (advocaatkosten, griffiekosten en schikkingskosten) die klager door toedoen van verweerder heeft moeten maken; d)    in strijd met gedragsregel 10a zelf onderdeel is geworden van het geschil door in het kader van de schikking persoonlijk te eisen dat klager geen procedures meer tegen verweerder zou mogen starten. 2.2    Volgens klager heeft verweerder het verlengingsverzoek gebaseerd op evidente onjuiste feiten die hij alleen van derden, niet van zijn cliënten, kan hebben ontvangen. Zo heeft verweerder welbewust een verouderde versie van de statuten uit 2015 aan de rechtbank doen toekomen en op basis daarvan gesuggereerd dat mogelijk sprake is geweest van actio pauliana met betrekking tot de statutenwijziging. Volgens klager is echter in die oude notulen abusievelijk melding gemaakt van een ‘aandeelhoudersovereenkomst’, terwijl klager tot dat moment de enige aandeelhouder was. In de geldende statuten van 10 oktober 2019 wordt volgens klager ook geen melding meer gemaakt van een aandeelhoudersovereenkomst. Bovendien mag een bestuurder altijd, ook als er beslag op de aandelen ligt, de statuten wijzigen en dat is gebeurd. Verweerder wist ook dat de statuten op juridisch juiste gronden waren gewijzigd, omdat de notaris daaraan anders geen medewerking had verleend. Ook heeft verweerder in zijn verzoekschrift melding gemaakt van een lopend overleg tussen partijen terwijl daarvan geen sprake was. Verweerder heeft, anders dan hij suggereert in het verzoekschrift, niet van zijn cliënten maar persoonlijk van de deurwaarder vernomen dat er geen aandeelhoudersovereenkomst heeft plaatsgevonden. Ook op dat punt heeft verweerder gelogen, aldus klager.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.  3.2    Op 11 mei 2023 zijn [S. c.s.] en klager in het kader van een schikking overeengekomen dat de op 9 januari 2023 door [S. c.s.] gestarte verzoekschriftprocedure werd beëindigd en dat ieder voor die procedure zijn eigen kosten zou dragen. De tussen partijen in die procedure gevoerde discussie is met die schikking geëindigd. Volgens verweerder is de klachtprocedure niet bedoeld om de tussen partijen gevoerde discussie te hervatten, al helemaal niet tegen hem als advocaat van de wederpartij, zodat hij daarop niet zal ingaan. 3.3    Verweerder betwist dat hij in zijn verlengingsverzoek van 9 januari 2023 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door daarin te verwijzen naar specifieke bepalingen in de statuten van 18 november 2015. In dat verzoekschrift heeft hij verder op basis van de feitelijke situatie toen terecht geschreven: “Partijen zijn in overleg over een algehele schikking waarvan levering van de aandelen in de vennootschap een onderdeel is. Vandaag 9 januari 2023 heeft dit overleg nog niet in een schikking geresulteerd”. Pas op 10 januari 2023 heeft verweerder een reactie op het schikkingsvoorstel van 22 december 2023 ontvangen.  3.4    Volgens verweerder is het juist klager die verweerder tot onderdeel van het geschil wil maken na vele jaren van juridische strijd. Klager ziet hem als zondebok voor de nadelige gevolgen die het geschil voor klager heeft gehad.  3.5    Volgens verweerder is het klager zelf geweest die via zijn advocaat op 15 november 2022 in het kader van schikkingsonderhandelingen heeft voorgesteld om een bepaling op te nemen dat klager geen procedures meer tegen verweerder zou voeren. Zijn cliënten konden zich daar volledig in vinden en hebben verweerder daarom ook verzocht deze bepaling in het tegenvoorstel mee te nemen. Van een door verweerder persoonlijk gestelde eis dan ook geen sprake. 

4    BEOORDELING Maatstaf 4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Deze advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt. Deze vrijheid wordt onder meer beperkt als gebruikmaking daarvan tot gevolg heeft dat de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 van de Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 4.3    Naar het oordeel van de voorzitter is, op grond van de stukken en gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet komen vast te staan dat verweerder misbruik heeft gemaakt van procesrecht door namens en in opdracht van zijn cliënten op te treden tegen klager zoals hij dat heeft gedaan. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder zich op ontoelaatbare wijze persoonlijk in het geschil tussen klager en [S. c.s.]  heeft gemengd en onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen.  4.4    Als partijdige belangenbehartiger heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtwaardig verwijtbaar gehandeld door in opdracht van zijn cliënten een tweede verlengingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Dat verweerder in dat verzoekschrift feiten heeft vermeld, terwijl hij wist dan wel kon weten dat die onjuist waren, kan de voorzitter niet vaststellen, nu de lezingen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat de afwijzing van het schikkingsvoorstel op 10 januari 2023 is gekomen, zijnde de dag na het indienen van het verzoekschrift. Verweerder heeft dus op 9 januari 2023 in het verzoekschrift kunnen opmerken dat partijen in overleg zijn en dat dat nog niet in een schikking heeft geresulteerd. Daar komt bij dat het niet aan de tuchtrechter maar aan de civiele rechter is om te oordelen over de juistheid van de door verweerder namens zijn cliënten ingenomen standpunten in een geschil. 4.5    Met verweerder is de voorzitter verder van oordeel dat klager door de schikking op 11 mei 2023 ermee heeft ingestemd dat de kosten voor de in 1.6 genoemde procedure voor eigen rekening zouden blijven. Het is bovendien niet gebleken dat verweerder klager op onnodige kosten heeft gejaagd. 4.6    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager heeft gehandeld. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klager door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad. De voorzitter zal de klacht van klager dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.