Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:45

Zaaknummer

23-666/DH/DH/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Vast is komen te staan dat verweerder over de jaren 2021 en 2022 onvoldoende opleidingspunten heeft behaald en onvoldoende GIO’s heeft gevolgd. Verweerder heeft niet (tijdig) gereageerd op verzoeken van de deken om de CCV in te vullen. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-666/DH/DH/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten  in het arrondissement Den Haag de deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 29 september 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 1.2    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. 1.3    De raad heeft kennisgenomen van de inhoud van het dekenbezwaar en de 15 daarbij behorende bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de reactie van 19 januari 2024 van verweerder. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Op 19 januari 2022 heeft de deken verweerder verzocht om de Centrale Controle op de Verordening-opgave (hierna: CCV-opgave) over 2021 uiterlijk 15 februari 2022 te doen. Verweerder heeft daaraan niet voldaan. 2.3    Op 17 februari 2022 heeft de deken een eerste herinnering naar verweerder gestuurd om de CCV-opgave over 2021 uiterlijk 10 maart 2022 te doen. Verweerder heeft daaraan niet voldaan. 2.4    Op 22 maart 2022 heeft de deken een tweede herinnering naar verweerder gestuurd om de CCV-opgave over 2021 voor 30 maart 2022 te doen. Daarbij heeft de deken het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom geuit, indien de CCV-opgave niet tijdig zou worden gedaan. Verweerder heeft de CCV-opgave niet tijdig gedaan.  2.5    Op 29 juni 2022 heeft de deken een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verweerder gezonden, met de mogelijkheid om alsnog de CCV-opgave over 2021 te doen. Verweerder heeft de CCV-opgave niet gedaan. 2.6    Op 13 juli 2022 heeft een medewerker van het Ordebureau telefonisch contact met verweerder gehad. Verweerder heeft in het telefoongesprek toegezegd de CCV-opgave die dag te zullen doen, maar dat heeft hij niet gedaan.  2.7    Op 15 juli 2022 heeft de deken verweerder per e-mail verzocht de CCV-opgave over 2021 uiterlijk 20 juli 2022 te doen.  2.8    Op 20 december 2022 heeft de deken verweerder nogmaals aangeschreven om de CCV opgave uiterlijk 29 december 2022 te doen. Daarbij heeft de deken gemeld dat in de eerste week van januari 2023 een last onder dwangsom zal worden opgelegd, indien de CCV-opgave niet tijdig wordt gedaan. Verweerder heeft de CCV-opgave niet tijdig gedaan.  2.9    Verweerder heeft de CCV-opgave over 2021 op 3 januari 2023 ingediend. In de CCV-opgave heeft verweerder opgegeven 6 opleidingspunten te hebben behaald. Daarvan heeft hij een deelnamebewijs voor 4 opleidingspunten bijgevoegd. Ook heeft verweerder aangegeven tenminste 8 uur aan gestructureerd intercollegiaal overleg (hierna: GIO) te hebben gedaan. Verweerder heeft daarvan een deelnamebewijs van 2 uur bijgevoegd. Ten slotte heeft verweerder de vraag of hij in 2020 een cursus op het gebied van de Wwft heeft gevolgd bevestigend beantwoord en de vraag of hij in 2021 zo’n cursus heeft gevolgd ontkennend beantwoord. Verweerder heeft een eigen verklaring van deelname aan een cursus Wwft in 2021 bijgevoegd.  2.10    Diezelfde dag heeft verweerder aan de deken geschreven: “Het is geheel aan mijn schuld te wijten dat ik nu pas de ccv-opgave 2021 heb ingeleverd – maar dat heb ik dus zojuist alsnog wél gedaan. het spijt mij bijzonder dat ik u in de situatie heb gebracht dat u de onderstaande mail(s) moest sturen – en dat overkomt mij ook geen tweede keer.  En nu ik u de deze mail heb gestuurd, vraag ik u in één moeite door of het mogelijk is om binnenkort een afspraak te maken met de portefeuillehouder opleiding. Ik weet niet wie ik daarvoor moet benaderen – maar ik zou dus graag kort, en persoonlijk en vertrouwelijk, spreken met één van u over een persoonlijke kwestie.”  2.11    De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 6 februari 2023. In dit gesprek heeft verweerder zijn spijt betuigd en heeft hij toegelicht de CCV-opgave voor zich uit te hebben geschoven omdat hij in 2021 maar 6 opleidingspunten heeft behaald. Hij heeft in dit gesprek tevens aangegeven 10 opleidingspunten in 2022 te hebben behaald, wat ook een tekort is. De deken en verweerder hebben de afspraak gemaakt dat verweerder vóór 1 september 2023 in ieder geval 25 punten moest behalen en daarvan een overzicht naar de deken moest sturen. Aan die afspraak heeft verweerder zich niet gehouden. 2.12    Op 28 februari 2023 heeft verweerder de CCV-opgave over 2022 gedaan. Verweerder heeft hierin opgegeven 0 opleidingspunten te hebben behaald en tenminste 8 uur aan GIO te hebben besteed, waarvan hij een deelnamebewijs van 4 uur heeft overgelegd. 2.13    Op 4 september 2023 heeft de deken een herinnering naar verweerder gestuurd dat hij  uiterlijk 8 september 2023 het overzicht diende aan te leveren. Verweerder heeft daaraan niet voldaan. 2.14    Op 11 september 2023 heeft de stafjurist van het Ordebureau telefonisch contact met verweerder gehad. Verweerder heeft tijdens dit gesprek toegezegd uiterlijk 15 september 2023 het overzicht aan te leveren. Dat heeft verweerder niet gedaan.  2.15    Op 18 september 2023 heeft verweerder per e-mail aan de deken te kennen geven dat hij 6 opleidingspunten heeft behaald. Daarbij heeft hij aangegeven dat een geplande cursus vanwege onvoldoende deelnemers niet is doorgegaan, maar dat hij meerdere cursussen gepland heeft staan. Verweerder heeft in deze e-mail niet gerefereerd aan de gemaakte (hierboven onder 2.11 genoemde) afspraak om 25 punten te halen.  2.16    Diezelfde dag heeft de deken aangekondigd een dekenbezwaar in te gaan zullen dienen. Het dekenbezwaar is op 29 september 2023 ingediend.

3    DEKENBEZWAAR 3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 29 door niet (tijdig) te reageren op verzoeken van de deken. b)    Verweerder handelt in strijd met artikel 4.4 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda) door over 2021 en 2022 onvoldoende opleidingspunten te behalen en in strijd met artikel 4.5 lid 1 van de Voda door niet te voldoen aan zijn inhaalverplichting. c)    Verweerder handelt in strijd met artikel 4.3a lid 1, dan wel artikel 4.3b van de Voda door over 2021 en 2022 onvoldoende uren aan intervisie, peerreview of GIO’s te hebben besteed. d)    Verweerder handelt in strijd met artikel 4.4 lid 2 en artikel 6.32 lid 1 van de Voda door ingeschreven te staan in het rechtsgebiedenregister met één hoofdrechtsgebied zonder daarvoor aan de voorwaarden te voldoen. 3.2    De deken heeft tevens op grond van artikel 48b lid 2 van de Advocatenwet verzocht aan verweerder op te leggen dat hij uiterlijk 31 december 2023 of een door de raad te bepalen datum het tekort aan opleidingspunten uit 2021 en 2022, in totaal 34 punten, heeft ingehaald.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft erkend dat de dekenbezwaren terecht zijn ingediend. Wel heeft verweerder aangegeven zijn opleidingsverplichtingen zoveel mogelijk te hebben ingehaald door 43 opleidingspunten in 2023 te hebben behaald. Verweerder heeft deelnamebewijzen overgelegd. Ook heeft verweerder deelnamebewijzen aan diverse GIO’s overgelegd. Daaruit volgt dat verweerder in 2022 aan 3 GIO’s heeft deelgenomen voor in totaal acht uur.   

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Naar vaste jurisprudentie dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij deze maatstaf aansluiting gezocht. Toezichthoudend rol van de deken 5.2    De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in artikel 45a van de Advocatenwet. De uitoefening van het toezicht door de deken is verder onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), meer in het bijzonder titel 5.2 (artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Awb). Ook op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (artikel 5:16 van de Awb) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 van de Awb) te vorderen. Volgens artikel 5:13 van de Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Verordening op de advocatuur 5.3    Artikel 4.3 van de Voda luidt: De advocaat onderhoudt en ontwikkelt jaarlijks aantoonbaar zijn professionele kennis en kunde op voor zijn praktijk relevante rechtsgebieden. 5.4    Artikel 4.3a lid 1 van de Voda luidt: Een advocaat is verplicht ieder kalenderjaar, en voor het eerst het kalenderjaar volgend op de onvoorwaardelijke inschrijving op het tableau, deel te nemen aan kwaliteitstoetsen door: a.    intervisie ofwel onder begeleiding van een gespreksleider ofwel als gespreksleider die is aangewezen als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet, gedurende ten minste acht uur per jaar, met ten minste twee uur en ten hoogste vier uur aaneengesloten per dag; of b.    peer review door een reviewer die is aangewezen als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet, gedurende ten minste vier uur per jaar, met ten minste twee uur en ten hoogste vier uur aaneengesloten per dag. 5.5    Artikel 4.3b lid 1 van de Voda luidt: In plaats van de in artikel 4.3a, eerste lid, bedoelde verplichting kan een advocaat deelnemen aan gestructureerd intercollegiaal overleg onder begeleiding van een begeleider, gedurende ten minste acht uur per jaar, met ten minste twee uur en ten hoogste vier uur aaneengesloten per dag. 5.6    Artikel 4.4 leden 1, 2 en 7 van de Voda luidt:  1. Een advocaat behaalt elk kalenderjaar ten minste twintig opleidingspunten, waarvan ten minste de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid behaalt de advocaat die ten minste zes maanden is ingeschreven, elk kalenderjaar ten minste tien opleidingspunten op ieder rechtsgebied waarop hij zich het daaropvolgende kalenderjaar gaat registreren als bedoeld in artikel 6.32. 7. Een advocaat toont aan dat de opleidingspunten zijn behaald door overlegging van adequate bewijsstukken met vermelding daarbij, voor zover van toepassing, van de geregistreerde rechtsgebieden als bedoeld in artikel 6.32 waarop de opleidingspunten betrekking hebben. 5.7    Artikel 4.5 lid 1 van de Voda luidt:  Indien een advocaat niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.4, eerste, derde en vierde lid haalt hij uiterlijk binnen twaalf maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar het tekort aan opleidingspunten in. 5.8    Artikel 6.32 lid 1 van de Voda luidt:   Een advocaat registreert zich op het tableau op ten minste één en ten hoogste vier rechtsgebieden waarop hij tien opleidingspunten als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, heeft behaald, aan de hand van een lijst van rechtsgebieden, bedoeld in het vijfde lid. Gedragsregels 5.9    De tuchtrechter is volgens vaste jurisprudentie niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 van de Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.  5.10    Gedragsregel 29 luidt: Bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, is de betrokken advocaat verplicht alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen Beoordeling 5.11    Verweerder heeft erkend dat de bezwaren van de deken gegrond zijn. De raad zal de bezwaaronderdelen desondanks nog kort bespreken. Opleidingspunten en intervisie – bezwaargronden b) tot en met d) 5.12    Vast is komen te staan dat verweerder over de jaren 2021 en 2022 onvoldoende opleidingspunten heeft behaald. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder op dat moment nog opleidingspunten tekortkwam. Ook staat daarmee vast dat verweerder niet de benodigde punten heeft gehaald die hij gelet op zijn rechtsgebiedenregistratie heeft moeten behalen. 5.13    Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan artikel 4.4 leden 1 en 2 van de Voda, zijn inhaalverplichting uit artikel 4.5 lid 1 van de Voda en aan artikel 6.32 lid 1 van de Voda. 5.14    Daarnaast is komen vast te staan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om voldoende intervisie, dan wel GIO te volgen. In 2021 heeft verweerder slechts twee uur aan GIO’s kunnen verantwoorden met een deelnamebewijs, terwijl hij in zijn CCV-opgave acht uren heeft opgegeven. In 2022 heeft verweerder acht uren opgegeven in zijn CCV-opgave, maar heeft hij slechts vier uur kunnen verantwoorden met een deelnamebewijs. Pas vlak voor de zitting bij de raad heeft verweerder de volledige acht uren verantwoord met deelnamebewijzen.  5.15    Verweerder heeft daarmee in 2021 niet voldaan aan artikel 4.3a, dan wel 4.3b van de Voda. In 2022 heeft verweerder – achteraf bezien – wel voldaan aan artikel 4.3b van de Voda.  5.16    Gelet op het voorgaande zijn de bezwaargronden b) tot en met d) gegrond. Verhouding tot de deken – klachtonderdeel a) 5.17    Evenmin in geschil is dat verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen door niet (tijdig) op de verzoeken van de deken te reageren en door zijn afspraken met de deken niet na te komen. De raad stelt vast dat dit niet om een enkele keer ging, maar dat verweerder consequent in gebreke bleef om de deken van de gevraagde informatie te voorzien. Daar komt bij dat verweerder de deken in het gesprek van 6 februari 2023 ook verkeerd heeft ingelicht over de opleidingspunten die hij in 2022 had behaald.  5.18    Gelet op het voorgaande is bezwaargrond a) gegrond.

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft een lange periode niet voldaan aan de verplichtingen uit de Voda, die als doel hebben om de kernwaarde deskundigheid bij advocaten op peil te houden. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij zo lang heeft gedaan over het invullen van de CCV-opgave over 2021 omdat hij wist dat hij de vereiste opleidingspunten niet had behaald. Verweerder heeft als het ware zijn hoofd in het zand gestoken en het op vele aanmaningen van de deken laten aankomen, om maar niet te hoeven erkennen dat hij zijn verplichtingen uit de Voda niet was nagekomen. Hoewel verweerder in januari 2023 uiteindelijk wel heeft aangegeven dat hij niet aan zijn opleidingsverplichtingen had voldaan, heeft hij ook toen weer verkeerde informatie aan de deken gegeven over zijn opleidingspunten in 2022. De mogelijkheid om zijn achterstand in te halen, heeft verweerder vervolgens ook onvoldoende benut. Daarmee heeft verweerder de positie van de deken onvoldoende gerespecteerd en het Ordebureau onnodig belast.  6.2    Verweerder heeft ook in deze procedure pas het weekend voorafgaand aan de zitting zijn reactie op het dekenbezwaar gegeven. De raad waardeert het echter dat verweerder zich alsnog heeft verantwoord en ook ter zitting heeft uitgelegd hoe het zo is gekomen. Zo heeft verweerder uitgelegd dat hij in het verleden door zijn secretaresse werd gehouden aan zijn opleidingsverplichtingen, maar dat die stok achter de deur er niet meer is. Uit zijn houding blijkt verder dat hij spijt heeft van hoe hij zich heeft opgesteld, waaronder ook richting de deken. Verweerder heeft toegelicht dat hij sinds de coronacrisis zijn motivatie voor het bijwonen van cursussen is verloren, terwijl hij het altijd een genoegen heeft gevonden om met zijn vakbroeders over zijn rechtsgebied te kunnen spreken. De raad twijfelt daar ook niet aan, maar dat doet er niet aan af dat verweerder zijn opleidingspunten heeft moeten halen. Als dat niet met fysieke cursussen lukte, dan bestond ook de mogelijkheid om digitaal cursussen te volgen.  6.3    De raad gaat er vanuit dat verweerder nu voldoende beseft dat hij niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. Vanwege de ernst en om te voorkomen dat verweerder, mocht het toch weer voorkomen dat hij zijn opleidingspunten niet haalt, nogmaals dergelijk ‘struisvogelgedrag’ zal vertonen, acht de raad het op zijn plaats om de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van twee weken op te leggen. Daarbij heeft de raad ook in aanmerking genomen dat aan verweerder in 2017 voor precies hetzelfde verwijt een waarschuwing is opgelegd. De door de deken verzochte bijzondere voorwaarde om de opleidingspunten in te halen, acht de raad niet geïndiceerd. Dat doet er overigens niet aan af dat verweerder die achterstand alsnog moet inhalen om, in zijn eigen woorden, langszij te komen. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.  7.2    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op; -    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; -     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; -     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.