Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:27

Zaaknummer

23-782/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat hij te laat heeft geklaagd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2024 in de zaak 23-782/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder tot 31 december 2022 advocaat in het arrondissement Midden-Nederland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 november 2023 met kenmerk Z 2214996/MK/SD. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 22 november 2023 van klager.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager in 2016 bijgestaan in verband met de door de ING gedwongen executoriale verkoop van een aan klager toebehorende woning. De ING had aan klager een hypothecaire geldlening verstrekt. 1.2 Bij deurwaardersexploot van 12 augustus 2016 is aan klager de executoriale verkoop van zijn woning aangezegd en aangekondigd dat de openbare verkoop van de woning op de veiling van 14 oktober 2016 om 13.30 uur zal plaatsvinden. 1.3 De ING heeft op 14 september 2016 voorwaarden aan klager aangeboden om de openbare verkoop op te schorten. Als een voorwaarde heeft de ING gesteld dat klager uiterlijk op 10 oktober 2016 dan de veilingkosten betaald moest hebben. In de e-mail van 21 september 2016 heeft de ING die veilingkosten op dat moment begroot op minimaal € 10.000,-. 1.4 Ter voorkoming van de executoriale verkoop van de woning van klager is verweerder een kort geding gestart tegen de ING bank. 1.5 Bij vonnis in kort geding van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen. In rechtsoverweging 2.3 staat vermeld dat de ING de veilingkosten tot dat moment had begroot op een bedrag van € 9.948,63 (€ 5.455,38 kosten derden en € 3.493,25 notariskosten). 1.6 Eind 2016 heeft klager de nota van afrekening van de notaris ontvangen met daarin de exacte veilingkosten. 1.7 Op 2 november 2017 heeft klager op grond van hetzelfde feitencomplex bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 18-951. Deze klachten, inhoudend dat verweerder klager sinds september 2016 aan het lijntje had gehouden en een of meer toevoegingen had aangevraagd, klager daarover de eigen bijdragen had laten betalen terwijl daar geen inhoudelijke werkzaamheden tegenover hebben gestaan, zijn bij beslissing van 21 oktober 2019 door de raad ongegrond verklaard. Op 31 augustus 2020 heeft het Hof van Discipline deze beslissing bekrachtigd.  1.8 Op 22 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: de in 2016 aan hem gegeven opdracht niet zorgvuldig uit te voeren. 2.2 Ter toelichting heeft klager het volgende aangevoerd. Volgens hem heeft verweerder destijds geen onderzoek gedaan naar de (juiste) hoogte van de veilingkosten en klager daarover niet juist geïnformeerd. Door een recent gesprek met een kennis over de hoogte van diens veilingkosten vroeg klager zich af waarom zijn eigen veilingkosten indertijd zoveel hoger waren. Klager heeft het betrokken notariskantoor van indertijd benaderd en vernomen dat de veilingkosten € 5.455,- zijn geweest. Dat blijkt zo uit de stukken behorend bij de e-mail van 19 oktober 2022 van de notaris. Verweerder is indertijd klakkeloos uitgegaan van het door de ING aangegeven bedrag van € 10.000,- aan veilingkosten. Dat bedrag kon klager toen niet betalen en daardoor kon hij niet voldoen aan de aan hem gestelde voorwaarden om de executoriale verkoop te voorkomen. Klager geeft aan dat hij een bedrag van ruim € 5.000,- toen wel had kunnen betalen. Hij is blind afgegaan op verweerder die hij volledig vertrouwde. Klager betwist dat hij ooit kennis heeft genomen van productie 9 bij het verweer van de ING in kort geding, een e-mail van het notariskantoor van 20 september 2016 van het notariskantoor aan de advocaat van de ING waarin stond vermeld dat de gemaakte veilingkosten tot dat moment € 5.455,38 bedroegen. Ook betwist hij dat hij in 2017 die productie alsnog van verweerder heeft gekregen. Volgens klager is bovendien met deze in het kort geding ingebrachte productie 9 door de wederpartij gesjoemeld. Op de zitting in kort geding is daarover toen meineed gepleegd door de advocaat van de ING. Verweerder heeft daarop ten onrechte niet gereageerd en de hoogte van de veilingkosten niet betwist. 2.3 Na het kort geding bleek verweerder op 13 oktober 2016 geen printscreen van de betaling van klager noch de ondertekende volmachten te hebben doorgemaild aan de notaris en de ING; immers die dag om 16.58 uur mailen de notaris en ING dat er geen betalingen van klager zijn binnengekomen. Klager meent dat bij tijdige doorzending door verweerder het zo had kunnen zijn dat het huis niet geveild had hoeven worden.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht

4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. 4.3 In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.4 De voorzitter stelt vast dat klager zich heeft beklaagd over de werkzaamheden die verweerder in 2016 voor hem heeft gedaan. Klager heeft zijn (tweede) klacht hierover op 22 februari 2023 bij de deken ingediend en dat is ruim buiten de hiervoor genoemde driejaarstermijn. In beginsel is klager daarom niet-ontvankelijk in zijn klacht. 4.5 Klager heeft echter nog een beroep gedaan op de verlengingsgrond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet. Volgens klager heeft hij kort voor indiening van deze klacht bij de deken ontdekt dat verweerder in 2016 geen onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de door de advocaat van de ING genoemde veilingkosten en is verweerder daarvan klakkeloos uitgegaan. Als verweerder dat wel toen had onderzocht, die bedragen had betwist en klager daarover voldoende had ingelicht, dan had klager de veiling van zijn woning destijds kunnen voorkomen door het lagere en juiste bedrag aan veilingkosten te betalen. 4.6 De voorzitter volgt klager hier niet in. Volgens verweerder was klager in oktober 2016 al bekend met productie 9 bij het verweer van de ING in het kort geding. In die e-mail van 20 september 2016 van de notaris stond het bedrag van tot dat moment gemaakte veilingkosten van € 5.455.38 vermeld. Volgens verweerder heeft hijzelf, maar ook de (advocaat van de) ING, klager uitgebreid geïnformeerd over de kosten die verschuldigd waren en nog zouden zijn in verband met de aanstaande veiling en wat de voorwaarden voor de schikking zouden zijn. Voor zover klager niet bekend was met productie 9, dan wist klager volgens verweerder na het lezen van het vonnis van 12 oktober 2016 dat de ING tot dat moment de veilingkosten had begroot op een bedrag van bijna € 10.000,-. Die schatting is meermaals aangepast maar eind 2016 wist klager na ontvangst van de nota van afrekening van de notaris het precieze bedrag aan veilingkosten. Klager had in elk geval al toen moeten klagen, aldus verweerder. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat klager door pas op 22 februari 2023 te klagen, te laat heeft geklaagd. Dat had hij in elk geval binnen drie jaar na eind 2016 moeten doen. 4.7 Het is de voorzitter ook verder niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 4.8 Uit het voorgaande volgt dat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet toe.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                                 Voorzitter Verzonden d.d. 15 januari 2024