Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:26
Zaaknummer
23-780/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager en zijn juridisch adviseur - klager 2 - hebben zich samen beklaagd over de handelwijze van verweerder in diens hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam bij behandeling van klachtzaken van klager 1 over twee advocaten. Op grond van de stukken en gelet op het verweer is de voorzitter gebleken dat verweerder de Advocatenwet en de voor de hem geldende Leidraad heeft gevolgd bij de behandeling van de twee klachtzaken van klager 1. Zoals in de Leidraad staat kan een deken zijn verwachting uitspreken over het oordeel van de raad. Verweerder heeft gesteld dat van de Raad van Discipline Den Haag, waar hij zijn klachtdossiers moet aanbieden, wordt verwacht dat hij een dekenvisie geeft en dat hij dat daarom ook heeft gedaan na afronding van de onderzoeken. Daarnaast is de voorzitter uit de overgelegde correspondentie gebleken dat verweerder duidelijk met klager(s) heeft gecommuniceerd over het sluiten dan wel na repliek doorzenden van de klacht van klager 1 over een van de twee beklaagde advocaten, mr. R. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake. De voorzitter is er ambtshalve mee bekend dat klager 2 als juridisch adviseur ook namens andere cliënten vergelijkbare klachten heeft ingediend over verschillende dekens over vrijwel vergelijkbare gedragingen van die dekens, terwijl die dekens handelen conform de geldende regels. Zo ook in klachtzaak 23-772/AL/NN waarin op dezelfde dag uitspraak wordt gedaan. De voorzitter wijst klager 2 erop dat hij er ernstig rekening mee moet houden dat een volgende klacht namens zichzelf en/of namens een cliënt over een deken over (ongeveer) dezelfde feiten en gedragingen niet meer in behandeling zal worden genomen door de deken en/of de raad c.q. de voorzitter vanwege misbruik van klachtrecht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2024 in de zaak 23-780/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager 1. klager 2. samen ook: klagers gemachtigde: klager 2 oververweerder mr. P. Hanenberg, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam kantoorhoudend te Rotterdam
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 10 november 2023 met kenmerk K 23/RO01.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 14 november 2022 heeft klager 2 namens klager 1 bij verweerder een klacht ingediend over mrs. R en D, beiden advocaat in het arrondissement van verweerder. Klager 2 heeft verweerder verzocht de klachten na ontvangst van het verweer van de beklaagde advocaten direct door te zenden naar de Raad van Discipline Den Haag. 1.2 In zijn e-mail van 16 november 2022 heeft verweerder aan klager 2 over de klacht tegen mr. R het volgende geschreven:
[Klager 2] verzoekt voorts de klacht direct naar de Raad van Discipline te zenden. In dit kader wil ik [klager 2] kortheidshalve verwijzen naar de website van de Raad van Discipline: (…). De deken dient op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. Dit geldt ook in het geval de klager de deken heeft verzocht zijn klacht onmiddellijk ter kennis van de Raad van Discipline te brengen.
1.3 In zijn e-mail van 24 november 2022 heeft verweerder klager 2 laten weten dat hij wat betreft de klacht over mr. D voldoende was geïnformeerd, dat hij die klacht verder zou onderzoeken en zijn bevindingen daarover naar verwachting binnen acht weken aan partijen zal geven. Daarop heeft klager 2 diezelfde dag gereageerd als volgt:
In een eerder stadium heb ik U gewezen op een bevestiging van een andere Orde van Advocaten. Daarbij heb ik die bevestiging overgelegd. Daarin staat onomwonden dat wanneer er wordt verzocht om een directe doorzending van de klacht zonder Dekenstandpunt dat Dekenstandpunt achterwege moet blijven. Ik vraag mij af of de inhoud van die mail bij u goed is doorgekomen.
Zekerheidshalve herhaal ik hier mijn verzoek om deze zaak nu en niet over 8 weken zonder dekenstandpunt door te geleiden.
1.4 Op 28 november 2022 heeft verweerder aan klager 2 het volgende geschreven:
In zowel de klachtprocedure tegen mr. [D] als de procedure tegen mr. [R] volg ik de richtlijnen. Dit heb ik in mijn voorgaande e-mails uitgelegd. De Rotterdamse Orde van Advocaten is aangesloten bij de Raad van Discipline Den Haag. Nogmaals deel ik mede dat de Raad van Discipline in Den Haag een visie wenst voor de klacht in behandeling wordt genomen. Ik zie geen enkele reden in dit dossier van deze wens af te wijken. Nogmaals verzoek ik [klager 2] geen berichten meer te sturen die gaan over dit onderwerp.
1.5 Na ontvangst van het verweer van mr. [R] op 16 december 2022 heeft verweerder klager 2 uitgenodigd om de klacht van klager 1 op het ordebureau te komen bespreken. 1.6 In zijn e-mail van 19 december 2022 aan verweerder heeft klager 2 deze uitnodiging afgeslagen en verder geschreven:
Ik verzoek U nu ook dit dossier aan de Raad van Discipline voor te leggen ZONDER Dekenadvies.
1.7 Op 2 december 2022 heeft verweerder zijn visie gegeven op de klacht van klager 1 over mr. [D]. 1.8 Op 22 december 2022 heeft klager 2 in de klachtzaak van klager 1 over mr. R het griffierecht voldaan. 1.9 In zijn e-mails van 23 december 2022, herhaald op 10 januari 2023, heeft verweerder aan klager 2 verzocht om te repliceren in de klachtzaak over mr. R. In de tussentijd, op 9 januari 2023, heeft verweerder de klachtzaak van klager 1 over mr. D doorgestuurd aan de Raad van Discipline Den Haag. 1.10 Op 12 januari 2023 heeft klager aan verweerder opnieuw verzocht om de klachtzaak over mr. R ook voor te leggen aan de Raad van Discipline. 1.11 Op 17 januari 2023 heeft klager 2 namens klager 1 bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. 1.12 Bij beslissing van 1 februari 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht van klager 1 over verweerder voor onderzoek verwezen naar de deken van het arrondissement Gelderland. 1.13 In een e-mail van 7 februari 2023: - om 10.36 uur heeft verweerder aan klager 2 het volgende geschreven:
In deze zaak heeft [klager 2] een klacht over mijn functioneren en in het bijzonder over de wijze waarop ik de klacht van [klager 1] tegen mr. [R] behandel, ingediend bij het Hof van Discipline. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland aangewezen voor onderzoek en afhandeling van de klacht. Op mijn e-mail van 17 januari 2021 [de voorzitter begrijpt: 10 januari 2023] heeft [klager 2] tot op heden niet gereageerd. Uit het feit dat [klager 2] niet voor 23 januari 2023 heeft gerepliceerd, maak ik op dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik wenst te maken. Alvorens ik mr. [R] voor alle zekerheid verzoek te laten weten of hij nog aanvullende opmerkingen wenst te maken, verneem ik graag binnen 14 dagen na heden van [klager 2] of hij nu wenst dat ik de behandeling van dit dossier aanhoud in afwachting van de behandeling van de klacht door de deken in het arrondissement Gelderland of dat ik de procedure kan voortzetten. In het laatste geval zal ik na de laatste reactie van mr. [R] mijn visie geven en het dossier direct doorsturen naar de Raad van Discipline. Het griffiegeld daarvoor is reeds voldaan.
- om 11.23 uur heeft klager 2 daarop als volgt gereageerd:
(…) U heeft niets meer te vinden. Ik betwist iedere bevoegdheid van U om nog maar 1 stap te doen in deze. Ben ook van mening dat het de hoogste tijd wordt dat U nu uit uw ambt wordt gezet. Dit kan echt niet. Lijkt wel alsof U een beetje doorgedraaid bent. Van een Deken mag ik toch anders verwachten. Ik zal echter beginnen met nog een nieuwe klacht over uw optreden van vandaag.
1.14 Op 8 februari 2023 heeft verweerder aan klager 2 het volgende geschreven:
Uit de zinsnede ‘u heeft niets meer te vinden. Ik betwist iedere bevoegdheid van U om nog maar 1 stap te doen in deze’ meen ik te mogen concluderen dat [klager 2] in deze zaak niet meer repliceert en hij wenst dat ik in dit dossier geen werkzaamheden meer verricht. Ik zal de behandeling van dit klachtdossier beëindigen en dit dossier sluiten. Ik zal dus geen visie opstellen en het dossier niet naar de Raad van Discipline zenden.
1.15 In zijn e-mail van 10 februari 2023 heeft verweerder klager 2 nog een laatste maal in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij de klacht tegen mr. [R] wil voortzetten of niet. Als reactie op deze e-mail heeft klager 2 verweerder nogmaals verzocht om de klacht voor te leggen aan de Raad van Discipline. 1.16 Op 6 maart 2023 heeft verweerder aan klager 2 over de klachtzaak over mr. R het volgende geschreven:
De standpunten over en weer zijn thans voldoende toegelicht. Ik zal de klacht nader onderzoeken en mijn bevindingen daarover geven. Ik streef ernaar om dit binnen acht weken na heden te doen.
1.17 In zijn e-mails van 7, 13 en 16 februari en 10 maart 2023 aan het Hof van Discipline heeft klager 2 de klacht over verweerder aangevuld. 1.18 Bij beslissing van 15 maart 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de nieuwe klachten van klager 2 voor onderzoek ook verwezen naar de deken van het arrondissement Gelderland.
2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) de klachten van klager 1 over de mrs. R en D niet op eerste verzoek van klager 2, ook niet na herhaald verzoek, onmiddellijk voor te leggen aan de Raad van Discipline Den Haag, maar ten onrechte te stellen dat verweerder daarin eerst een dekenstandpunt moest innemen; b) in zijn e-mail van 8 februari 2023 te weigeren om de klacht van klager over mr. R te behandelen en te dreigen met sluiting van het dossier, terwijl klager 2 om doorzending van die klacht naar de Raad van Discipline Den Haag had verzocht.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft onder meer het volgende verweer gevoerd. Klachtonderdeel a)
3.2 Volgens verweerder moet hij in zijn hoedanigheid van deken op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet iedere klacht onderzoeken voordat hij de klacht doorstuurt naar de raad van discipline. Door het verrichten van onderzoek draagt de deken zorg voor een juiste voorbereiding van het onderzoek door de Raad van Discipline. In de Advocatenwet en de Leidraad dekenale klachtenbehandeling (hierna ook: de Leidraad) is niet bepaald dat een deken verplicht is een (deken)visie of -standpunt te geven over de mogelijke gegrondheid van een klacht, maar de Raad van Discipline Den Haag verlangt wel een dekenvisie. Volgens verweerder lijken de klachten van klagers niet zozeer gericht tegen zijn handelwijze als deken, maar zien die op de procedure die hij als deken dient te volgen. Het indienen van een klacht tegen hem als deken kan echter niet worden gebruikt om de werkwijze van de Raad van Discipline Den Haag ‘aan de kaak te stellen’. Welke schade door klagers als gevolg van zijn handelen zou zijn geleden, is niet onderbouwd. Ook voor een proceskostenveroordeling, ter compensatie van de vermeende door klagers geleden schade, kan geen sprake zijn omdat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, aldus verweerder.
Klachtonderdeel b)
3.3 Het werd verweerder in de correspondentie niet duidelijk of klager 2 in het kader van de klacht van klager 1 over mr. R gebruik wilde maken van de mogelijkheid tot repliek dan wel dat klager 2 de bemoeienissen van hem als deken in deze klachtprocedure in het geheel niet meer op prijs stelde en verweerder daarom het dossier zou moeten sluiten. In zijn e-mail van 6 maart 2023 heeft hij mr. R en klager 2 bericht dat hij voldoende was geïnformeerd en dat de klacht binnen acht weken zou worden onderzocht en hij conform de Leidraad zijn dekenvisie zou geven.
4 BEOORDELING
Toetsingsmaatstaf
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van de andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.
Klachtonderdelen a) en b)
4.3 Op grond van de stukken en gelet op het verweer is de voorzitter gebleken dat verweerder de Advocatenwet en de voor de hem geldende Leidraad heeft gevolgd bij de behandeling van de twee klachtzaken van klager 1. Zoals in de Leidraad staat kan een deken zijn verwachting uitspreken over het oordeel van de raad. Verweerder heeft gesteld dat van de Raad van Discipline Den Haag, waar hij zijn klachtdossiers moet aanbieden, wordt verwacht dat hij een dekenvisie geeft en dat hij dat daarom ook heeft gedaan na afronding van de onderzoeken. Daarvan kan verweerder tuchtrechtelijk geen enkel verwijt worden gemaakt. Daarnaast is de voorzitter uit de overgelegde correspondentie gebleken dat verweerder duidelijk met klager(s) heeft gecommuniceerd over het sluiten dan wel na repliek doorzenden van de klacht van klager 1 over mr. R. 4.4 De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder zich niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, wordt de klacht in alle onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
Misbruik van klachtrecht
4.5 De voorzitter is ambtshalve ermee bekend dat klager 2 in zijn hoedanigheid van juridisch adviseur namens cliënten vergelijkbare klachten indient over dekens. Zijn klachten gaan daarbij vrijwel steeds om dezelfde dan wel vergelijkbare gedragingen die een deken worden verweten terwijl de dekens handelen conform de Advocatenwet en de voor de dekens geldende Leidraad. Op 29 mei 2023 heeft klager 2 namens een andere cliënt bij het hof over de deken in het arrondissement Limburg geklaagd. Deze klacht is na verwijzing en afgerond onderzoek op 9 november 2023 door de deken in het arrondissement Noord Nederland aan deze raad gestuurd. In die klachtzaak, bij de raad bekend onder zaaknummer 23-772/AL/NN, wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan. 4.6 Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden moet klager 2 er ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht namens zichzelf en/of namens een cliënt over een deken over (ongeveer) dezelfde feiten en gedragingen niet meer in behandeling zal worden genomen door de deken en/of de raad c.q. de voorzitter vanwege misbruik van klachtrecht.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 15 januari 2024