Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:24

Zaaknummer

23-308/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening deels gegrond, deels ongegrond. Een opdrachtbevestiging ontbreekt, zodat een omschrijving van de opdracht, een inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak niet schriftelijk zijn vastgelegd. Verweerder heeft tussen eind maart 2022 en eind juli 2022 onvoldoende concrete actie ondernomen, terwijl de zaak dit wel verlangde en klaagster ook meerdere malen op concrete actie heeft aangedrongen. Verweerder is tekort geschoten in de advisering van klaagster, heeft onvoldoende voortvarendheid betracht en heeft onvoldoende duidelijk met klaagster gecommuniceerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft betrekking op de kernwaarde deskundigheid. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 februari 2024

in de zaak 23-308/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 16 september 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 4 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|124K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 december 2023. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is, als aangekondigd, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 6, van de nagekomen e-mail met bijlage van klaagster d.d. 19 mei 2023 en van de door klaagster voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden pleitnotities.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klaagster heft met L een overeenkomst gesloten tot het bouwen en plaatsen van een pre-fab woning. Klaagster heeft een bedrag van € 106.000 ter zake twee termijnen van de aanneemsom betaald, maar levering bleef uit. L wilde eerst betaling van € 150.000 ontvangen. Klaagster heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die de zaak op 24 februari 2022 in behandeling heeft genomen.

2.3     Verweerder heeft in maart 2022 contact gehad met de wederpartij om tot een regeling te komen. Een regeling is niet tot stand gekomen.

2.4     Bij e-mail van 31 maart 2022 heeft klaagster aan verweerder gevraagd of hij nog iets van L had vernomen. Op de ontkennende reactie van verweerder heeft klaagster bij e-mail van 31 maart 2022 aan verweerder medegedeeld:

“Dan zit er helaas niets anders op dan naar de rechter te gaan”.

2.5     Bij e-mail van 5 april 2022 heeft klaagster aan verweerder gevraagd:

“Wat is de volgende stap en de planning daarvoor?”

2.6     Op de bij de declaratie van verweerders kantoor van 16 mei 2022 behorende urenspecificatie is vermeld dat verweerders kantoorgenoot mr. H op 19 april 2022 138 minuten heeft besteed aan het opstellen van de dagvaarding.

2.7     Bij e-mail van 20 april 2022 heeft klaagster aan verweerder gevraagd:

“Wanneer ontvangt [L] de dagvaarding en hoe ziet de planning voor de aankomende 2/3 maanden eruit?”

2.8     Op 21 april 2022 heeft klaagster per Whatsapp-bericht aan verweerder gevraagd haar te informeren over de voortgang, waarna verweerder per Whatsapp-bericht aan klaagster heeft medegedeeld dat hij verwachtte dat diezelfde week een conceptdagvaarding zou worden opgesteld.

2.9     Op 29 april 2022 heeft klaagster per Whatsapp-bericht aan verweerder gevraagd om vaart te zetten achter het opstellen van de dagvaarding.

2.10   Bij e-mail van 2 mei 2022 heeft klaagster aan verweerder gevraagd:

“Kun je aangeven wanneer [L] de dagvaarding ontvangt en hoe de verloop van de procedure qua tijd naar verwachting eruit ziet? Wij zijn bang dat hij nu de tijd gaat gebruiken om ervoor te zorgen dat er straks helemaal niets meer in zijn bv te halen valt. Daarom willen wij indien mogelijk spoed achter zetten.”

2.11   Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft mevrouw C, secretaresse van verweerders kantoor, aan klaagster medegedeeld dat verweerder met vakantie was en na terugkeer zou reageren, waarop klaagster aan mevrouw C heeft medegedeeld:

“Afgelopen donderdag zei [verweerder] dat de dagvaarding in concept deze week zal worden opgesteld. Nu [verweerder] deze week afwezig is neem ik aan dat het door een collega wordt opgesteld. Weet jij wat de status daarvan is?”

2.12   Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft mevrouw C aan klaagster medegedeeld:

“Ik zag in het dossier dat een collega van [verweerder] inderdaad bezig is met het concipiëren van de dagvaarding. Wanneer dit concept gereed is, wordt dit ter beoordeling naar u toegezonden.(…)”

2.13   Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft klaagster aan verweerders kantoorgenoot mr. H medegedeeld:

“Zojuist hebben we elkaar telefonisch gesproken en heb je me medegedeeld dat jullie je nog in de onderzoeksfase bevinden. Ook heb je me enkele onderzoeksresultaten medegedeeld. Tevens vertelde je dat obv de resultaten een memo wordt opgesteld daarin wordt geadviseerd of een procedure haalbaar is. Indien dit bevestigend is wordt een dagvaarding opgesteld.

De door jou genoemde resultaten waren afgelopen donderdag ochtend telefonisch door [verweerder] aan mij medegedeeld en uit onderstaande mail blijkt dat [verweerder] reeds is gestart met het opstellen van het concept. Hierbij ook per mail het verzoek om goed af te stemmen met [verweerder] alvorens dubbel werk te verrichten.

Ik heb het gevoel dat we alleen tijd aan het verdoen zijn en de kans dat wij naar onze centen zullen fluiten met de dag toeneemt.”

2.14   Bij e-mail van 3 mei 2022 heeft klaagster aan verweerder medegedeeld:

“(…) Hierbij wil ik te kenen geven dat we erg ontevreden zijn over de snelheid van opvolging geven en communiceren zowel met ons als collega’s [kantoor verweerder] onderling.”

2.15   Bij e-mail van 5 mei 2022 heeft verweerders kantoorgenoot mr. H een memo van zeven pagina’s aan klaagster toegestuurd. In het memo heeft mr. H klaagster geadviseerd om over te gaan tot ontbinding van de overeenkomst.

2.16   Op 27 mei 2022 heeft klaagster de bevindingen van de door haarzelf ingeschakelde detective, die de verhaalsmogelijkheden had onderzocht, aan verweerder toegestuurd.

2.17   Eind juli 2022 heeft verweerders kantoorgenoot mr. H een aanvang gemaakt met het opstellen van een brief aan de wederpartij strekkende tot ontbinding.

2.18   Verweerder heeft op 7 juni 2022 een factuur van € 4.114,61 en op 4 augustus 2022 een factuur van € 1.863,40 aan klager gestuurd. Klaagster was het met deze facturen niet eens maar heeft de facturen, nadat verweerders kantoor een incassodagvaarding had uitgebracht, wel voldaan.

2.19   Verweerder heeft zich op 29 juli 2022 onttrokken.

2.20   Bij e-mail van 16 september 2022, aangevuld middels het webformulier van 23 september 2022, heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1.         Verweerder heeft klaagsters zaak verwaarloosd, het dossier niet serieus genomen, onvoldoende voortvarend behandeld en ten onrechte gesteld dat klaagster tot juni 2022 nakoming wenste;

2.         Verweerder heeft, ondanks meerdere verzoeken van klaagster, maar summier gecommuniceerd over de voortgang, de te nemen stappen en wanneer de dagvaarding zou worden uitgebracht;

3.         Verweerder heeft op 7 juni 2022 een factuur van € 4.114,61 en op 4 augustus 2022 een factuur van € 1.863,40 aan klaagster gestuurd, met welke facturen klaagster het niet eens is

 

4 VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2     Beoordeling

          Klachtonderdelen 1 en 2

          De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagsters zaak heeft verwaarloosd, het dossier niet serieus heeft genomen, onvoldoende voortvarend heeft behandeld en ten onrechte heeft gesteld dat klaagster tot juni 2022 nakoming wenste. Klaagster verwijt verweerder daarnaast dat hij, ondanks meerdere verzoeken van klaagster, maar summier heeft gecommuniceerd over de voortgang, de te nemen stappen en wanneer de dagvaarding zou worden uitgebracht. Verweerder heeft de verwijten van klaagster weersproken.

5.3     De raad overweegt als volgt. Een opdrachtbevestiging ontbreekt, zodat een omschrijving van de opdracht, een inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak niet schriftelijk zijn vastgelegd. Dat is onzorgvuldig en daarvan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het ontbreken van een behoorlijke schriftelijke vastlegging van het gegeven advies komt in strijd met de gedragsregels 12 (zorgvuldigheid) en 16 lid 1 (informatieplicht). De advocaat dient belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. Naar het oordeel van de raad  had verweerder schriftelijk moeten vastleggen waaruit zijn optreden als advocaat voor klaagster precies zou bestaan. Dat heeft verweerder nagelaten.

5.4     Vast staat dat verweerder klaagsters zaak op 24 februari 2022 in behandeling heeft genomen. De bijstand van verweerder was, overeenkomstig klaagsters wens, in eerste instantie gericht op nakoming van de overeenkomst door L. In dat verband heeft verweerder in maart 2022 contact gehad met L. Dit heeft niet tot nakoming van de overeenkomst geleid. Verweerder heeft gesteld dat klaagster haar wens tot nakoming tot in juni 2022 heeft gehandhaafd, dat tijd was gemoeid met het verrichten van onderzoek naar de gegoedheid van L en de verhaalsmogelijkheden en dat in mei en juni 2022 vergeefs is gezocht naar steunvorderingen. Klaagster heeft betwist dat zij tot in juni nakoming wenste en heeft naar voren gebracht dat zij vanaf eind maart 2022 heeft aangedrongen op dagvaarding, omdat zij geen vertrouwen meer had in L en terugbetaling wenste van het door haar betaalde deel van de aanneemsom.

5.5     Ofschoon verweerder de afspraken over de aanpak van de zaak en de te ondernemen stappen niet schriftelijk heeft vastgelegd, blijkt uit de overgelegde correspondentie wel dat klaagster vanaf eind maart 2022 meerdere malen aan verweerder heeft duidelijk gemaakt dat zij wilde overgaan tot dagvaarding. Aan klaagster is, zo blijkt uit de correspondentie, ook medegedeeld dat verweerders kantoorgenoot mr. H bezig was met het concipiëren van de dagvaarding en daarvoor zijn blijkens de declaratie van 16 mei 2022 ook kosten bij klaagster in rekening gebracht. Tot (het gereed maken van een) dagvaarding is het echter niet gekomen en de raad stelt vast dat verweerder, althans diens kantoorgenoot, voor het eerst in het memo van 5 mei 2022 richting aan de zaak heeft gegeven door klaagster te adviseren om voor ontbinding van de overeenkomst te gaan. Eind juli 2022 heeft verweerders kantoorgenoot mr. H zich gezet aan het opstellen van een brief aan de wederpartij strekkende tot ontbinding en terugbetaling. Kort daarna heeft verweerders kantoor de behandeling van de zaak neergelegd.

5.6     De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat verweerder tussen eind maart 2022 en eind juli 2022 onvoldoende concrete actie heeft ondernomen, terwijl de zaak dit wel verlangde en klaagster ook meerdere malen op concrete actie heeft aangedrongen. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van een behoorlijk handelend advocaat mag verder worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerder verzaakt. Uit het dossier blijkt immers dat klaagster diverse malen naar de stand van zaken en de voortgang heeft moeten informeren. Naar het oordeel van de raad zijn klaagsters verwijten kortom terecht.

5.7     De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder is tekort geschoten in de advisering van klaagster, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende duidelijk met klaagster heeft gecommuniceerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de beide klachtonderdelen gegrond verklaren.

5.8     Klachtonderdeel 3

          De raad begrijpt klachtonderdeel 3 aldus, dat klaagster met name bezwaar heeft tegen de met het memo samenhangende en bij haar in rekening gebrachte kosten. Partijen twisten over de vraag of klaagster al dan niet akkoord heeft gegeven voor het opstellen van het memo. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt het volgende.  In de e-mail van klaagster aan verweerders kantoorgenoot mr. H van 3 mei 2022 heeft klaagster weliswaar bevestigd dat mr. H aan haar had medegedeeld dat hij een memo zou opstellen op basis van de onderzoekresultaten. In diezelfde e-mail heeft klaagster echter ook aan mr. H medegedeeld dat verweerder de onderzoeksresultaten reeds aan haar medegedeeld en dat verweerder reeds was begonnen met het opstellen met de conceptdagvaarding.  In de e-mail heeft klaagster erop aangedrongen geen dubbel werk te verrichten. Waar enerzijds aan klaagster was medegedeeld dat de dagvaarding werd opgesteld, lag het anderzijds opstellen van een memo over de strategiebepaling niet voor de hand. De raad stelt voorts vast dat van enige kostenindicatie niet is gebleken. Als klaagster al akkoord heeft gegeven voor het opstellen van een memo was haar in elk geval niet duidelijk welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn.  

5.9     Naar het oordeel van de raad kan in het midden blijven of klaagster al dan niet akkoord was met het opstellen van een memo. De raad overweegt dat gedragsregel 6 bepaalt dat de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak moet nastreven en in het oog moet houden dat geen onnodige kosten worden gemaakt. Voor de totstandkoming van het memo van zeven pagina’s is door verweerder en zijn kantoorgenoten mrs. H en V in totaal 1110 minuten (18,5 uren) geschreven, waarvoor een bedrag van € 4.114,61 inclusief btw bij klaagster in rekening is gebracht. De raad is van oordeel dat verweerder, ook desgevraagd ter zitting, er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat,  in het stadium waarin klaagsters zaak zich bevond, het noodzakelijk was de met het opstellen van het memo samenhangende kosten te maken. De raad is van oordeel dat verweerder aldus jegens klaagster onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In zoverre is klachtonderdeel 3 gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft betrekking op de kernwaarde deskundigheid. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

 

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond, voor zover het klachtonderdeel ziet op de met het opstellen van het memo samenhangende en bij klaagster in rekening gebrachte kosten, en voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 19 februari 2024