Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-02-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:23
Zaaknummer
23-719/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft ten overstaan van de rechtbank ten onrechte de suggestie gewekt dat een bedrag op haar derdengeldrekening was bijgeschreven, waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Ter zitting van de raad heeft verweerster er geen blijk van gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 19 februari 2024
in de zaak 23-719/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-045 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 december 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de bijlagen 1 tot en met 10.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster is de advocaat van klagers wederpartij.
2.3 Klager heeft in rechte onder meer gevorderd om verweersters cliënten, hierna: “H”, te veroordelen tot betaling van achterstallige huurpenningen. Op 16 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer verklaard:
“Tot voor kort zijn er nog onderhandelingen geweest. Daarom is nog niet betaald. [H] heeft vijf keer € 5.300,00 op de derdengeldenrekening van ons kantoor gestort. Er is dus geen sprake van betalingsonmacht. (…)
Betaling binnen week is akkoord. Er kan vandaag opdracht worden gegeven om het geld over te maken.”
2.4 Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen een regeling getroffen, (onder meer) inhoudend dat aan klager een bedrag van € 26.500 werd voldaan.
2.5 Het bedrag van € 26.500 is niet bijgeschreven op de derdengeldrekening van verweersters kantoor. Betaling van het bedrag van € 26.500 aan klager heeft nimmer plaatsgevonden.
2.6 Klager heeft verweerster aansprakelijk gesteld. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.7 Op 11 mei 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft ten overstaan van de rechtbank in strijd met de waarheid verklaard dat een bedrag op haar derdengeldrekening was gestort, op basis van welke onjuiste mededeling een regeling is getroffen die door de rechtbank is bekrachtigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Beoordeling
Vast staat dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling van 16 maart 2023 heeft verklaard dat een bedrag van € 26.500 was gestort op haar derdengeldrekening, dat dit bedrag diezelfde dag aan klager kon worden overgemaakt en dat partijen vervolgens een regeling hebben getroffen, (onder meer) inhoudend betaling aan klager van een bedrag van € 26.500. Tevens staat vast dat het bedrag van € 26.500 niet is bijgeschreven op de derdengeldrekening van verweersters kantoor en dat betaling van het bedrag van € 26.500 aan klager nimmer heeft plaatsgevonden.
5.3 Verweerster heeft het verweer gevoerd dat haar van haar uitlatingen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat zij zich daarbij heeft gebaseerd op een door haar cliënte aan haar getoond stortingsbewijs en zij van de juistheid daarvan mocht uitgaan. De raad volgt verweerster niet in dat verweer. Aan het kennelijk door verweersters cliënte aan haar getoonde stortingsbewijs kon verweerster hooguit de conclusie verbinden dat haar cliënte een betalingsopdracht had verstrekt, maar niet dat het bedrag ook was bijgeschreven op de derdengeldrekening van haar kantoor. Met hetgeen verweerster tijdens de mondelinge behandeling van 16 maart 2023 heeft verklaard, heeft zij naar het oordeel van de raad ten onrechte de suggestie gewekt dat het bedrag van € 26.500 reeds was bijgeschreven op de derdengeldrekening van haar kantoor. Op basis van de uitlating van verweerster is bij klager het vertrouwen gewekt dat het bedrag van € 26.500 beschikbaar was en is een regeling tot stand gekomen, die niet is nagekomen. Klager is derhalve door de onjuiste uitlating van verweerster in zijn belangen geschaad. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft ten overstaan van de rechtbank ten onrechte de suggestie gewekt dat een bedrag op haar derdengeldrekening was bijgeschreven, waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Ter zitting van de raad heeft verweerster er geen blijk van gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart,moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 februari 2024