Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-02-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:26
Zaaknummer
24-004/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk vanwege de termijnoverschrijding van drie jaar.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 12 februari 2024 in de zaak 24-004/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar
over: verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2024 met kenmerk 2256361/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 31 januari 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in meerdere procedures, waaronder een procedure tegen de gemeente Haarlemmermeer. 1.2 Op 10 januari 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Gerechtshof) arrest gewezen in voornoemde procedure. 1.3 Bij e-mailbericht van 17 december 2020 om 12:41 uur heeft klager aan verweerder aangekondigd dat hij een klacht over hem zou gaan indienen. In dit bericht schrijft klager aan verweerder, voor zover relevant: “Nadat er hogerberoepzaak is behandeld, heb ik bewijsstukken aangeleverd, tevens van mijn vorig advocaat zat ook bewijze zoals uitdraai van mijn provider over Hoe vaak er gebeld is met politie brandweer en gemeente, terwijl in de verklaring van de gemeente onder ede is verklaard dat er een keer gebeld is. Dus de gemeente heeft meineed gepleegd u heeft tevens de belofte gedaan dat bij de behandeling in hogerberoepzaak wij aanwezig zouden zijn, dit heeft u niet gedaan, en u heeft geen aanvulling van bewijzen aangebracht bij de rechtbank. U heeft ook niet overlegd met mij over een eventuele cassatie. Teven’s zie ik in de dossier dat er toevoeging is aangevraagd, terwij arag u betaald heeft, graa wil ik de reden vaan aanvraag rechtsbijstand. Voorts wil ik u mededelen dat ik dat ik een klacht ga indienen, u heeft hoop verknalt, en schreeuwen was dan ook tegen mij wat intimiderend overkwam.” 1.4 Verweerder heeft dezelfde dag om 12:46 uur op voornoemd bericht gereageerd met, voor zover relevant: “Ik weet niet zo goed wat ik met uw mail aan moet. Ik kan u in elk geval melden dat uiteraard geen vergoeding is gevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstand van uren die door Arag zijn vergoed. Indien u een klacht wenst in te dienen dan kan ik u daar niet van weerhouden.” 1.5 Klager heeft dezelfde dag om 13:04 uur op voorgaand bericht gereageerd met, voor zover relevant: “Het is zoals ik u mededeel, ik neem aan dat u het wel weet waar het over gaat. Ik ga morgen een klacht indienen deken van de orde van advocaten.(…)” 1.6 Op 28 augustus 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: a) onvoldoende kwaliteit te hebben geleverd in de procedure die namens klager bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangig was gemaakt. Verweerder heeft nagelaten een uitdraai van de provider van klager in het geding te brengen. Ook heeft verweerder niet gecorrespondeerd over dat er een zitting was bepaald en verweerder is ook niet naar die zitting geweest; b) een toevoeging te hebben aangevraagd, terwijl ARAG de werkzaamheden ook heeft vergoed.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.2 De voorzitter overweegt dat de procedure waarop de beide klachtonderdelen betrekking hebben, ziet op verweerders bijstand aan klager die met het arrest van het Hof op 10 januari 2017 is beëindigd. Daarmee staat vast dat klager vanaf die datum (redelijkerwijs) kennis kon nemen van het handelen of nalaten waarover hij nu klaagt. De onder 4.1 genoemde driejaarstermijn is dan ook op 10 januari 2017 aangevangen. Door de klacht pas op 28 augustus 2023 in te dienen, heeft klager deze termijn (ruimschoots) overschreden. Dat klager hierover op 17 december 2020 nog met verweerder heeft gecorrespondeerd of dat hij eerder ook mondeling zijn onvrede aan hem heeft geuit en de indiening van een klacht aan hem heeft aangekondigd, maakt dit niet anders. Vast staat immers dat klager de klacht pas op 28 augustus 2023, dus ruim zes jaar later, bij de deken heeft ingediend. Dit geldt eveneens voor het in klachtonderdeel b) gemaakte verwijt aan verweerder. Daarbij heeft klager zijn stelling dat hij de betreffende facturen van ARAG pas op 16 november 2023 heeft ontvangen en hierdoor pas toen op de hoogte is geraakt van het in klachtonderdeel b) genoemde verwijtbare handelen door verweerder, niet nader onderbouwt. 4.3 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht -in beide klachtonderdelen- op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, integraal niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 12 februari 2024