Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:24

Zaaknummer

23-765/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De gewraakte uitlatingen zijn niet onnodig grievend geweest. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2024 in de zaak 23-765/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 november 2023 met kenmerk K 22/141, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager was gehuwd met mevrouw R. Op enig moment heeft verweerster namens R een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Dit is later aangevuld met een verzoek tot vermeerdering van de partneralimentatie. 1.2 Op 18 mei 2021 heeft in de echtscheidingsprocedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Zutphen. Tijdens deze zitting heeft verweerster haar pleitaantekeningen voorgelezen. Voor zover relevant in deze zaak heeft verweerster daarin onder meer geschreven:

10) (…) De vrouw beschikt niet, zoals [klager] recent, over een opengevallen nalatenschap waarmee hij zijn hypotheeklasten in 1x zo kunnen aflossen. (…)

18) (…) Tenslotte ontbreekt de noodzaak voor maandelijkse aflossing omdat recent de moeder van [klager] is overleden en hij een zodanig vermogen erft dat hij in staat moet worden geacht (meer dan) zijn gehele hypotheek ineens af te lossen. (…)

1.3 Op 6 oktober 2021 is het huwelijk van klager en R ontbonden. 1.4 Na de echtscheidingsprocedure is tussen klager en R een incassoprocedure bij de kantonrechter gevoerd. Verweerster heeft R ook in deze procedure bijgestaan. Verweerster heeft in haar conclusie van dupliek van 30 augustus 2022 in randnummer 8 onder meer geschreven:

[R] verweert zich tegen de opmerking van [klager] omtrent randzaken. Voor [R] zijn haar opmerkingen in haar conclusies geen randzaken. De bijzondere omstandigheden omtrent de echtscheiding hebben een direct gevolg gehad. De reden van de echtscheiding is mede reden van de medische verminderde belastbaarheid van [R] om te kunnen (geconcentreerd) te kunnen werken.[Klager] ging niet alleen vreemd tijdens het huwelijk, maar [R] kwam er ook achter dat hij jonge meisjes uit midden Amerika (zijn favoriete vakantiebestemming) naar Nederland liet komen op zijn kosten. Verder bedreigde [klager] [R], en heeft een poging tot doodslag gedaan, door met zijn auto, een BMW op haar in te rijden, alsmede heeft hij haar geslagen in een openbare gelegenheid een café in [A]. Van deze twee treurige voorvallen is ook aangifte door [R] gedaan bij de politie.

Naast de andere economische factoren die haar zwaar troffen, maakt dit dat [R] tot op heden niet in staat is geweest om aan haar terugbetalingsverplichting te voldoen.

1.5 Op 7 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: zich onnodig grievend over klager uit te laten.Toelichting: Volgens klager heeft verweerster hem ten onrechte beschuldigd van zeer ernstige zaken in haar pleitaantekeningen van 18 mei 2021 en in haar conclusie van antwoord van 31 augustus 2022. Die uitlatingen hadden volgens hem ook niks te maken met de onderliggende civiele zaken. Hij vond vooral zeer confronterend dat verweerster het tijdens de zitting op 18 mei 2021 nodig vond om bij de noodzaak van zijn aflossing op zijn hypotheekschuld het recente overlijden van zijn moeder te benoemen en die informatie te gebruiken. Klager is daar zeer verdrietig en ontzettend kwaad over omdat zijn moeder twee weken daarvoor was overleden en de uitvaart een week daarvoor, op 11 mei 2021, was geweest.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingsmaatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. 4.2 Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. 4.3 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Is sprake geweest van onnodige grievende uitlatingen over klager door verweerster?   4.4 Alhoewel de voorzitter begrijpt dat klager de door verweerster gedane uitlatingen tijdens de zitting van 18 mei 2021 in de echtscheidingsprocedure zo kort na het overlijden van zijn moeder als pijnlijk heeft ervaren, waren die uitlatingen voor verweerster in het belang van haar cliënte wel functioneel, te weten ter duiding van de al dan niet noodzaak om de hypotheek af te lossen en daarmee nodig en niet grievend. Daarbij weegt de voorzitter mee dat verweerster, zo heeft zij in haar verweer aangevoerd, allereerst op die zitting heeft opgemerkt dat zij het heel vervelend vond voor klager om de gewraakte opmerkingen in haar pleitnota namens haar cliënte te moeten maken, juist omdat zij begrip had voor de situatie van klager op dat moment. De voorzitter stelt vast dat klager dit niet heeft weersproken. 4.5 Volgens verweerster in haar verdere verweer heeft zij in de incassoprocedure aan de rechtbank duidelijk gemaakt dat hetgeen in de processtukken naar voren was gebracht de mening van haar cliënte was. Voor de situatie waarin cliënte was komen te verkeren na de scheiding van klager was het ook in de incassoprocedure van belang om relevante feiten en omstandigheden te schetsen, zo ook de gewraakte uitlatingen in randnummer 8 van de conclusie van dupliek. Volgens verweerster was haar cliënte na de scheiding, geheel onverwacht, in financiële problemen geraakt en kon zij de geldlening niet terugbetalen. Daarbij mocht verweerster er vanuit gaan dat wat zij van haar cliënte had gehoord over bedreigingen door klager, juist was. Ook die informatie was volgens verweerster relevant in de incassoprocedure omdat de bedreigingen voor haar cliënte mede een rol hebben gespeeld in de (verslechterde financiële) situatie na haar scheiding van klager. 4.6 Naar het oordeel van de voorzitter vallen ook de door verweerster gedane uitlatingen in haar conclusie van dupliek binnen de beleidsvrijheid van een advocaat om de belangen van de cliënt zo goed mogelijk te behartigen. Verweerster had immers voldoende belang om dat zo namens haar cliënte aan de orde te stellen. Om onnodige polarisatie te voorkomen heeft verweerster er naar haar zeggen bewust voor gekozen om de door haar cliënte gedane twee aangiften tegen klager niet in het geding te brengen. Met die keuze heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter een goede afweging van de belangen gemaakt door daarbij ook het belang van klager te betrekken. 4.7 De gewraakte uitlatingen zijn dan ook naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend geweest. Omdat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft, wordt de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                                Voorzitter Verzonden d.d. 8 januari 2024