Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:21

Zaaknummer

23-181/AL/NN

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2024 in de zaak 23-181/AL/NN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 15 mei 2023 op de klacht van:

klager gemachtigde: mr. [H] oververweerder gemachtigde: mr. [K]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 29 september 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 6 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN093/2096326 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 mei 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4 Op 12 juni 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift (met drie producties) op dezelfde dag ontvangen. 1.5 Op 17 oktober 2023 heeft de raad partijen opgeroepen voor de zitting van 10 november 2023. 1.6 Op 25 oktober 2023 heeft de gemachtigde van klager voor de zitting nadere stukken gestuurd, te weten een toelichting met producties 4 t/m 8. De griffie van de raad heeft partijen de ontvangst van die stukken bevestigd en laten weten dat de raad op de zitting over de toelaatbaarheid van die stukken zal beslissen. 1.7 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 november 2023. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig. Op de zitting is besloten dat in een uitspraak op de toelaatbaarheid van de nadere stukken van klager wordt beslist. 1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift van klager en van de op de zitting afgelegde verklaringen (waaronder de spreekaantekeningen).

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter een onjuiste maatstaf heeft toegepast en wel op de volgende onderdelen.  a. De in de Wet Bibob opgenomen geheimhoudingsplicht

Klager verwijt verweerder dat hij stukken waar op grond van artikel 28 van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht op rust heeft overhandigd aan de politie en openbaar ministerie. Uit de voorzittersbeslissing blijkt niet dat de voorzitter acht heeft geslagen op de in artikel 28 van de Wet Bibob (in het belang van de aanvrager) opgenomen geheimhoudingsplicht ten aanzien van de Bibob-vragenformulieren en Bibob-adviezen. Hiervan kan slechts in de limitatief in het tweede lid van dat artikel opgenomen uitzonderingssituaties worden afgeweken en die doen zich niet voor. Meer specifiek stelt klager dat de in artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) opgenomen aangifteplicht geen rechtvaardiging biedt voor de geheimhoudingsplicht van artikel 28 van de Wet Bibob.  b. Strafbaar handelen

De voorzitter heeft er geen rekening mee gehouden dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat had moeten afzien van het overtreden van de geheimhoudingsplicht die hij heeft op grond van artikel 28 van de Wet Bibob. Overtreding hiervan is op grond van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een strafbaar feit. Betrokkenheid van een advocaat bij strafbare feiten is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Of verweerder wel of geen onderzoek heeft gedaan naar deze wetsartikelen doet er niet toe. Klager betwist dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan.

c. Schending geheimhoudingsplicht

De voorzitter heeft er geen rekening mee gehouden dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden zonder dat dit noodzakelijk of gerechtvaardigd was. Klager betwist dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Het advies dat verweerder stelt van het openbaar ministerie te hebben ontvangen, is onjuist.

d. Geen noodzakelijk doel/belangenafweging

De voorzitter is er ten onrechte in meegegaan dat verweerder een redelijk doel had om tot verstrekking van de gegevens over te gaan, te weten het namens de burgemeester doen van aangifte met daarbij de bewijsstukken. Deze stukken had verweerder niet mogen verstrekken. De Officier van Justitie had nadere informatie kunnen vorderen voor zover dat niet in strijd zou zijn met de Wet Bibob.  e. Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Klager heeft ook geklaagd over schending van zijn privacy in strijd met de AVG. Volgens klager was sprake van die schending omdat het de burgemeester niet vrij stond de Bibob-adviezen te verstrekken aan de politie. Ten onrechte is de voorzitter daar in zijn beslissing niet op ingegaan.  f. Eenzijdige informatieverstrekking

Ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder als partijdig advocaat de belangen van de burgemeester moest behartigen door alleen de voor de aangifte relevante informatie bij de aangifte te voegen. Een overheid, waarvoor verweerder optrad, moet transparant zijn. Verweerder had daarom ook ontlastende informatie over klager moeten verstrekken.  g. Onnodig grievend

Ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het nodig was om de gewraakte uitlating namens de burgemeester zo te doen zoals hij heeft gedaan. Verweerder heeft geen eigen onderzoek verricht naar het handelen van klager in relatie tot de vermeende valsheid in geschrifte. Dat had hij wel moeten doen.  h. Klager is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op het oordeel van de deken Voor een goede beoordeling van de klacht had klager in de gelegenheid moeten worden gesteld te reageren op het oordeel van de deken. Dat oordeel is onjuist.

3 FEITEN EN KLACHT Voor de vastgestelde feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING

Aanvullende stukken

4.1 Klager heeft op 25 oktober 2023 aanvullende stukken toegezonden ter onderbouwing van het verzet. Het gaat om een nadere toelichting met de volgende producties: - een uitspraak van 31 augustus 2023 van de rechtbank Noord-Nederland (productie 4); - e-mails van 12 april 2023 (productie 5) en van 23 december 2022 en 16 maart 2023 (productie 6), een schrijven van 20 maart 2023 (productie 7) en een besluit van 11 juli 2022 op een verzoek van klager op grond van de Wet open overheid (productie 8).   4.2 Artikel 2.4.2. van het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de raden van discipline (hierna: het procesreglement) bepaalt dat klager na ontvangst van de oproep van de zitting tot 14 dagen voor die zitting (eenmaal) stukken, waarover partijen op de in artikel 2.4.1. van het procesreglement genoemde termijn nog niet konden beschikken in het geding brengen. De termijn die in artikel 2.4.1. is genoemd is de datum waarop het klachtdossier van de deken aan partijen is bevestigd. De raad stelt vast dat klager de stukken tijdig heeft toegezonden.

4.3 Daarnaast kan klager op grond van artikel 2.4.2. van het procesreglement alleen nog die stukken in het geding brengen waarover hij op het moment dat hij zijn verzetschrift indiende nog niet kon beschikken. Klager heeft bij zijn verzetschrift immers stukken kunnen voegen. Het verzetschrift van klager is van 12 juni 2023.

4.4 De raad stelt vast dat klager met uitzondering van productie 4 bij zijn verzetschrift over al de overige stukken kon beschikken. Deze aanvullende stukken (producties 5 t/m 8) worden daarom geweigerd. De raad zal derhalve uitsluitend productie 4 betrekken bij de beoordeling van het verzet. Ook de tevoren toegestuurde schriftelijke toelichting van de gemachtigde van klager wordt geweigerd. Op grond van artikel 2.6.3 van het procesreglement krijgen (de gemachtigden van) partijen op de zitting kort de tijd om hun standpunten nader toe te lichten wat zij kunnen doen aan de hand van pleitnotities van maximaal twee A-4tjes. Het procesreglement voorziet niet in de mogelijkheid om voorafgaand aan de zitting nog een schriftelijke instructie toe te sturen van 22 bladzijden wat de gemachtigde van klager heeft gedaan. Dat wordt daarom niet toegestaan.  Inhoudelijke beoordeling

4.5 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Dat laatste voert klager niet aan. Volgens klager heeft de voorzitter een onjuiste maatstaf toegepast.  Onjuiste maatstaf?

4.6 Volgens klager heeft de voorzitter een onjuiste maatstaf toegepast omdat - kort samengevat - de voorzitter in zijn beslissing heeft miskend dat verweerder stukken heeft overhandigd aan de politie en openbaar ministerie waar op grond van artikel 28 van de Wet Bibob in het belang van klager een geheimhoudingsplicht op rust. Dit is de rode draad in het betoog van klager en ligt ten grondslag aan de verzetgronden a t/m g.   4.7 De raad volgt klager daar niet in. De raad is van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden betwijfeld of de voorzitter de door verweerder als advocaat van de wederpartij in acht te nemen maatstaf op juiste wijze heeft toegepast. De voorzitter is in rechtsoverweging 4.1 van zijn beslissing van de juiste maatstaf uitgegaan (aan de advocaat van de wederpartij van klager komt een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt). Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.8 De raad wijst klager erop dat hij miskent dat de tuchtrechter vanuit een ander kader oordeelt dan de strafrechter. De tuchtrechter beoordeelt niet of een strafbaar feit is begaan, maar beoordeelt of een advocaat heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat al dan niet betaamt (artikel 46 Advocatenwet). In het verlengde daarvan beoordeelt de tuchtrechter ook niet hoe artikel 28 van de Wet Bibob zich verhoudt tot artikel 162 Sv en evenmin of de (burgemeester namens) de gemeente op grond van artikel 162 Sv en ter onderbouwing van haar aangifte tegen klager van een mogelijk strafbaar feit desgevraagd de Bibob-vragenformulieren en Bibob-adviezen aan de politie en daarmee ook aan het openbaar ministerie diende te overhandigen ten behoeve van het opsporingsonderzoek. Evenmin beoordeelt de tuchtrechter of een overheid in een dergelijke situatie gehouden is om ook ontlastende informatie te verstrekken.

4.9 De voorzitter heeft dat onder ogen gezien. De voorzitter heeft (in rechtsoverweging 4.5.) geoordeeld dat de vraag of verweerder op enig moment in strijd met de door klager genoemde regelgeving heeft gehandeld is voorbehouden aan de daarvoor in het leven geroepen (rechterlijke) instanties, niet aan de tuchtrechter. Anders dan klager aanvoert (verzetgrond e) heeft de voorzitter daarmee ook het beroep van klager op schending van de AVG verworpen. De raad deelt dat oordeel van de voorzitter. Verzetgronden a t/m g slagen niet.  Verzetsgrond h: klager had op het dekenoordeel willen reageren

4.10 De deken mag bij de klacht haar gemotiveerde standpunt over de klacht geven aan klager, de beklaagde advocaat en de raad (artikel 46d lid 8 van de Advocatenwet). De deken heeft dat in deze zaak gedaan. De zienswijze van de deken maakt dan ook onderdeel uit van het klachtdossier dat de deken aan de raad heeft toegestuurd. Op grond van het procesreglement van de raad (artikel 2.1.2) wordt na ontvangst van het klachtdossier beoordeeld of op een klacht wordt beslist bij voorzittersbeslissing of dat een zitting zal worden bepaald voor de behandeling van de klacht, welke beslissing is voorbehouden aan de voorzitter van de raad. Artikel 2.2.1 van het reglement van de raad bepaalt dat de voorzitter schriftelijk, zonder zitting kan beslissen op een klacht (onder meer) als naar zijn oordeel (zoals in dit geval) de klacht kennelijk ongegrond is. De raad stelt vast dat de voorzitter in overeenstemming met het reglement van de raad heeft gehandeld. Dat reglement voorziet er niet in dat klager het recht heeft om zijn visie te geven op de zienswijze van de deken vóór de voorzitter beslist. Verzetgrond h slaagt niet.

4.11 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.  BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 8 januari 2024