Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:28

Zaaknummer

24-010/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang voor klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 12 februari 2024 in de zaak 24-010/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2024 met kenmerk 2248929/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft in 2020 een procedure tegen de Koninklijke Bibliotheek (hierna: de KB) aangespannen. Verweerder stond hierin de KB bij.  1.2    Op 19 oktober 2022  heeft de Rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) vonnis in de procedure gewezen. Hierna heeft de rechtbank op 23 november 2022 een verbetervonnis gewezen. Klager is door de rechtbank in het gelijk gesteld en de KB is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager.  1.3    Bij e-mailbericht van 27 oktober 2022 heeft de advocaat van klager (hierna: mr. B) aan een kantoorgenoot van verweerder (hierna: mr. V) gevraagd om het, op grond van het vonnis van de rechtbank, aan klager verschuldigde bedrag over te maken naar de derdengeldenrekening van het kantoor (van mr. B). 1.4    Mr. V heeft bij e-mailbericht van 28 november 2022 aan mr. B geschreven dat het (aan klager) verschuldigde bedrag die dag nog zal worden overgemaakt.  1.5    Op 10 juli 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door onnodig hoge rekeningen aan zijn cliënte te sturen met het doel klager af te schrikken en zijn zaak in te laten trekken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.  4.2    Klager verwijt verweerder dat hij te hoge declaraties aan zijn cliënte heeft gestuurd waarmee hij klager probeerde af te schrikken. Klager heeft hierdoor afgezien van het instellen van hoger beroep omdat hij niet het risico wilde lopen om in hoger beroep in de proceskosten te worden veroordeeld en hierdoor de (volgens klager) hoge rekening van verweerder te moeten betalen. Volgens klager zijn de afspraken tussen verweerder en zijn cliënte nep. De rekening is niet door de cliënte aan verweerder betaald en daarom heeft verweerder zich ook schuldig gemaakt aan fraude. Ook zijn de volledige proceskosten niet aan klager vergoed, aldus klager.  4.3    De voorzitter stelt vast dat dat de klacht ziet op het declareren door verweerder aan zijn cliënte, de KB. Daarmee ziet de klacht aldus op het handelen van verweerder in zijn verhouding tot zijn cliënte. Dat verweerder klager met zijn declaraties zou hebben willen afschrikken waardoor hij heeft afgezien van instellen van hoger beroep, zoals klager stelt, wordt door klager niet nader onderbouwd en door verweerder nadrukkelijk betwist. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat overlegging van zijn declaratie in de procedure bij de rechtbank aangewezen was, nu in een zogenaamde IE procedure de werkelijke advocaatkosten kunnen worden gevorderd.  Klager heeft naar het oordeel van de voorzitter dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke wijze hij door het optreden van verweerder rechtstreeks in zijn belangen is of kon worden geschaad.  4.4    De voorzitter oordeelt gelet op het voorgaande dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken van een rechtstreeks belang van klager bij de klacht. De klacht zal daarom met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.  4.5    De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede dat klager, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, de in (de onderliggende procedure) in het gelijk gestelde partij was. Instellen van hoger beroep lag voor hem op grond daarvan dan ook niet in de rede. Daarbij heeft hij (blijkens ook het onder 1.4 genoemde e-mailbericht aan zijn advocaat) zijn proceskosten vergoed gekregen. Dat dit anders zou zijn en dat klager, zoals hij zelf stelt, deze kosten niet (volledig) zou hebben ontvangen, heeft klager evenmin onderbouwd en ook dit punt wordt door verweerder betwist. Dit geldt evenzo voor de door klager genoemde fraude waaraan verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt. Dit verwijt richting verweerder wordt op geen enkele wijze door klager onderbouwd en hiervan blijkt ook niets uit de inhoud van het klachtdossier. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht op inhoudelijke gronden kennelijk ongegrond zou zijn verklaard, in het geval deze ontvankelijk zou zijn geweest. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk

 

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 12 februari 2024