Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:20

Zaaknummer

23-502/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Klacht over de advocaat wederpartij. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 15 lid 1 gehandeld door voor de vader op te treden in een procedure waarin klagers (de kinderen) hebben verzocht tot ondercuratelestelling van hun vader, terwijl klagers zich eerder over de situatie van hun vader hebben laten adviseren door een kantoorgenoot van verweerster. Aangezien verweerster zich zodra zij hierop is aangesproken aan de zaak heeft onttrokken, zij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en inmiddels geen advocaat meer is, is volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 29 januari 2024 in de zaak 23-502/A/A  naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:      verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 15 maart 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 20 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2228607/JS/BF van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij was klaagster 1 aanwezig. Verweerster is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klagers op 18 augustus 2023 nagezonden stukken. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klagers zijn de drie kinderen van de heer D.L. S (hierna: de vader). Verweerster is de (voormalig) advocaat van de vader. De vader heeft ook een klacht over verweerster ingediend, bij de raad geregistreerd onder het zaaknummer 23-503/A/A.  2.3    In februari 2021 heeft klaagster 1 contact gezocht met het kantoor van verweerster om juridisch advies in te winnen over de positie van de vader. Klaagster 1 heeft toen telefonisch gesproken met mr. U, een kantoorgenote van verweerster. Op verzoek van mr. U heeft klaagster 1 haar een aantal vertrouwelijke documenten toegestuurd.  2.4    Op 3 februari 2021 heeft klaagster 1 mr. U, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd:  “Afgelopen week sprak ik u telefonisch over het voorgenomen huwelijk van mijn vader (1939) met zijn jongere vriendin (1975) uit Indonesië. Zij hebben sinds 3 jaar een relatie. Het huwelijk stond gepland op 12 februari 2021, maar dit wordt uitgesteld omdat er nog een akte van HV moet worden opgesteld en ondertekend. Mijn zus (1968), mijn broer (1971) en ik (1966) maken ons zorgen over de situatie. Wij hebben van mijn vader nu inzage gekregen in zijn testament (mei 2019) en het concept HV (…). Ik heb met u morgen 4 februari 2021 om 14 uur afgesproken om langs te komen voor advies. Ik stuur u hierbij het testament en het concept HV toe ter informatie.” 2.5    Op 4 februari 2021 heeft een gesprek tussen klaagster 1 en mr. U plaatsgevonden op het kantoor van mr. U. Op 5 februari 2021 heeft mr. U klaagster 1 een opdrachtbevestiging gestuurd. Zij schrijft voor zover relevant: “Naar aanleiding van het gesprek gisteren, 4 februari 2021, bevestig ik hiermee je opdracht om je te adviseren over de (on-) mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de akte van huwelijksvoorwaarden die je vader wil laten opmaken dan wel naar aanleiding van de wens van je vader om zijn testament te wijziging.” 2.6    Voor het telefonische, schriftelijke en persoonlijke contact met klaagster 1, heeft mr. U geen kosten in rekening gebracht.  2.7    Een jaar later, op 10 maart 2022, hebben klagers een spoedverzoek tot ondercuratelestelling van hun vader ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter).  2.8    Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kantonrechter klaagster 1 en klager 3 benoemd tot provisioneel bewindvoerders met betrekking tot de goederen van hun vader. Het verzoek tot onder curatelestelling van de vader is aangehouden. In de beschikking staat onder meer:  “De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de processtukken, sprake is van een situatie waarin onmiddellijke bescherming van betrokkene noodzakelijk is. (…) Het spoedeisende karakter van het verzoek rechtvaardigt benoeming van de voorgestelde provisionele bewindvoerders [klaagster 1 en klager 3] met ingang van heden. (…) De bewindvoerder heeft alle bevoegdheden die een curator krachtens de wet heeft.” 2.9    Op 25 mei 2022 heeft de vader zich tot verweerster gewend en haar verzocht namens hem hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 11 maart 2022 en hem bij te staan in het vervolg van de curateleprocedure. Op 27 mei 2022 heeft verweerster de vader voor het eerst bij haar op kantoor gesproken. 2.10    Op 2 juni 2022 heeft verweerster contact opgenomen met DAS Rechtsbijstand, de verzekeraar van de vader. Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft DAS Rechtsbijstand verweerster per e-mail, voor zover relevant, het volgende bericht:  “Zoals wij bespraken komt de door u [bestede] tijd voorafgaand aan de aanstaande opdracht niet voor vergoeding in aanmerking nu verzekerde zonder toestemming van DAS u heeft ingeschakeld ter behartiging van zijn belangen. Verzekerde is zelf verantwoordelijk voor het betalen van deze kosten en u kunt de facturen ten aanzien van deze kosten rechtstreeks naar verzekerde sturen. (…) Voor de resterende werkzaamheden in deze zaak wens ik graag afspraken te maken over de kosten die met de behandeling gemoeid zijn. Hierbij is het vanuit DAS gebruikelijk om een afspraak te maken over het aantal te besteden uren dan wel een fixed fee af te spreken.” 2.11    Op 7, 8 en 10 juni 2022 heeft verweerster met DAS Rechtsbijstand gecorrespondeerd over vergoeding van door haar te verrichten werkzaamheden. 2.12    Op 7 juni 2022 heeft verweerster namens de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) tegen de beschikking van 11 maart 2022.  2.13    Bij e-mail van 8 juni 2022 heeft verweerster klaagster 1 bericht dat haar vader zich tot haar heeft gewend en dat zij namens haar vader een beroepschrift had ingediend bij het hof tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 maart 2022.  2.14    Op 17 juni 2022 hebben klagers zich bij verweerster beklaagd over het handelen van verweerster. Zij schrijven, voor zover relevant, in een e-mail aan verweerster, waarvan zij ook een afschrift sturen aan DAS Rechtsbijstand het volgende:  “Onlangs ontvingen wij een brief van u. (…) Het verbaast ons zeer dat u ons aanschrijft met de mededeling dat u en beroepschrift bij het Gerechtshof heeft ingediend. Wij willen u erop wijzen dat het u niet vrij staat om in deze zaak namens onze vader op te treden, omdat wij (als kinderen) oud-cliënt zijn van uw kantoorgenoot mevrouw mr. [U].  Een jaar geleden hebben wij uw kantoor (…) geraadpleegd. Wij hebben gesproken over de precaire situatie waarin onze vader (83) zich bevindt (…). Mevrouw [U] heeft de zaak, zowel telefonisch als tijdens een gesprek op uw kantoor, uitgebreid met mij besproken. (…) Zij is nota bene degene geweest die ons heeft gewezen op de mogelijkheid en het belang van bewind/curatele ter bescherming van onze vader. Met mevrouw [U] is correspondentie over deze kwestie uitgewisseld, waaronder vertrouwelijke documenten en een opdrachtbevestiging.  Uw eigen kantoor heeft ons bewind/curatele geadviseerd. Het is tamelijk bizar dat wij nu van u een brief ontvangen, waarin u ons meldt tegen het toegekende provisioneel bewind een beroepschrift bij het Gerechtshof te hebben ingediend. Hiermee gaat u in tegen het eerder gegeven advies van uw eigen kantoor.  Gezien de voorgeschiedenis, de voorkennis en de belangenverstrengeling bent u niet gerechtigd om deze zaak aan te nemen en te behandelen. (…) Wij gaan ervan uit dat u zich per direct terugtrekt en uw beroepschrift intrekt.” 2.15    Hierop heeft verweerster zich teruggetrokken als advocaat van de vader. Op 21 juni 2022 schrijft verweerster in dat verband aan klagers:  “Daarnaast heb ik (…) uitgezocht of ik uw vader nog langer kan bijstaan. U hebt - zo blijkt nu - inderdaad op 4 februari 2021 een oriënterend gesprek met mijn kantoorgenote, mr. [U], gehad. Ik heb begrepen dat u niet tevreden was over dit gesprek en dat u daarna hebt besloten verder geen gebruik te maken van haar diensten. Voor de werkzaamheden van mijn kantoorgenote heeft u geen factuur ontvangen. Bij de controle bij aanvang van mijn werkzaamheden voor uw vader kwam uw dossier, dat inmiddels al gearchiveerd was, niet naar boven. Nu ik echter op de hoogte ben van de omstandigheid dat u met mijn kantoorgenote hebt gesproken, zie ik mij genoodzaakt om mij terug te trekken als advocaat van uw vader. Ik zal dit op korte termijn met hem bespreken. Daarna zal ik de rechtbank en het gerechtshof verwittigen.” 2.16    Verweerster heeft de zaken van de vader overgedragen aan mr. S. 2.17    Op 23 juni 2022 hebben klagers verweerster geschreven, voor zover relevant:  “We stellen het op prijs dat u zich terugtrekt als advocaat van onze vader en gaan ervan uit dat u uw beroepschrift bij het Gerechtshof intrekt. Aangezien u de opdracht in beginsel nooit had mogen aannemen volgt daaruit dat u dit beroepschrift nooit had mogen schrijven. Aangezien u deze immers met mogelijke voorkennis geschreven heeft.  Wij hebben het contact met mevrouw [U] zeer gewaardeerd. Dat er voor het telefonische, schriftelijke en persoonlijke contact geen factuur is verstuurd had als reden dat er een cruciale onjuistheid zat in haar uitleg betreffende een van de documenten, waardoor wij e.e.a. nog bij een andere jurist moesten verifiëren. Wij hebben overigens nooit gezegd geen gebruik meer te willen maken van haar diensten.” 2.18    Op 23 juni 2022 heeft DAS Rechtsbijstand verweerster gevraagd om haar visie op de klachten vervat in de e-mail van klagers van 17 juni 2022. Volgens DAS Rechtsbijstand is verweersters visie van belang voor de eventuele verstrekking van een opdracht vanuit DAS Rechtsbijstand aan verweerster in deze zaak.  2.19    Verweerster heeft DAS Rechtsbijstand op 28 juni 2022 geantwoord dat zij zich heeft teruggetrokken als advocaat van de vader. Vervolgens heeft DAS Rechtsbijstand verweerster diezelfde dag bericht dat nu er geen opdracht aan verweerster is verstrekt, DAS Rechtsbijstand ook niet de gemaakte kosten zou vergoeden en verweerster om die reden haar eindnota rechtstreeks aan haar opdrachtgever, de vader, kon sturen. 2.20    Op 14 juli 2022 heeft verweerster twee facturen naar klaagster 1 en klager 3 gestuurd voor de door haar voor hun vader verrichte werkzaamheden in mei en juni 2022. Verweerster schrijft in haar begeleidende e-mail, voor zover relevant:  “In de periode mei t/m juni 2022 heb ik uw vader bijgestaan naar aanleiding van de beschikking van 11 maart jl. waarbij de rechtbank Amsterdam u als provisioneel bewindvoerders van uw vader heeft benoemd. Op verzoek van uw vader heb ik namens hem van deze beslissing appel ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam en heb ik de rechtbank verzocht een definitieve beslissing te nemen op het verzoek om uw vader onder curatele te plaatsen. Op verzoek van [klaagster 1] heb ik mij in beide procedures teruggetrokken nadat duidelijk was geworden dat zij in februari 2021 een gesprek met mijn kantoorgenote mr [U] heeft gehad. Voor mijn werkzaamheden heb ik uw vader de bijgesloten declaraties gezonden. Hij heeft mij gemeld dat hij niet bij machte is om mijn rekeningen te voldoen, aangezien u zijn financiën beheert. Hierdoor verzoek ik u voor betaling van mijn facturen zorg te dragen.” 2.21    Op 22 juli 2022 heeft klaagster 1 (met DAS Rechtsbijstand en klager 3 in cc) verweerster bericht niet tot betaling te zullen overgaan. Zij schrijft voor zover relevant: “Onze vader, (…) is dementerend en staat onder bewind, omdat hij niet meer in staat is om zijn eigen belangen te behartigen. Als advocaat weet u dat u ons - als bewindvoerders van onze vader - vooraf dient te informeren over uw voorgenomen werkzaamheden en de te verwachten kosten. Dit heeft u niet gedaan. (…) DAS heeft ons geadviseerd om de advocaten van onze vader naar hen door te verwijzen, aangezien DAS in deze zaak de externe advocaten/advocaatkosten van onze vader vergoedt. Wij verwijzen u derhalve naar DAS. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat zij uw onrechtmatig uitgevoerde werkzaamheden zullen vergoeden, maar u kunt het altijd proberen.” 2.22    Op 28 juli 2022 heeft verweerster klaagster 1 (en klager 3 in cc) geantwoord op de e-mail van 22 juli 2022: “Dank voor uw bericht. In antwoord hierop kan ik u het volgende berichten.  Het is juist dat ik namens uw vader appel heb ingesteld van de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij uw vader provisioneel onder bewind is gesteld. Uw vader is het niet eens met deze beslissing. Hij is voorafgaand aan deze uitspraak niet door de kantonrechter gehoord of gezien. Daarnaast heb ik namens uw vader de kantonrechter verzocht om een beslissing te nemen in de bodemzaak, die u bent gestart en waarin u hebt verzocht om uw vader onder curatele te stellen. Van de griffie had ik begrepen dat het kantongerecht na een telefoontje van u de mondelinge behandeling van deze zaak (de eerste gelegenheid dat uw vader zelf zijn verhaal zou kunnen doen) uit behandeling had genomen.  (…) Ten onrechte stelt u dat uw vader het kantongerecht niet had mogen verzoeken om uw verzoek om curatelestelling in behandeling te nemen noch dat het hem vrijstond om intussen appel aan te tekenen van het provisionele bewind dat de kantonrechter had opgelegd.  Ik verzoek u, zo nodig sommeer ik u, om mijn rekeningen te betalen. Of u vervolgens hierna deze rekeningen doorstuurt naar de DAS en met hen een vergelijk treft, is aan u. Ik sta hierbuiten. Indien mijn rekeningen niet binnen 14 dagen na heden, derhalve uiterlijk 10 augustus 2022, geheel zijn voldaan (…) zal ik mij wenden tot de kantonrechter te Amsterdam met een klacht over uw bewind en maak ik voorts aanspraak op de wettelijke vertragingsrente vanaf 11 augustus 2022 en vergoeding van alle kosten, die ik in en buiten rechte zal maken teneinde te komen tot de incasso van mijn facturen (…).” 2.23    Op 5 augustus 2022 heeft klager 3 (met klaagster 1 en de afdeling bewind van de rechtbank Amsterdam in cc) verweerster, voor zover relevant, bericht:  “Indien u de juiste weg had bewandeld had u met DAS uw vergoeding kunnen regelen. Nu DAS uw vergoeding weigert, lijkt het ons niet terecht dat u uw eis tot betaling op deze wijze bij ons/onze vader neerlegt. Onze vader betaalt immers niet voor niets zijn rechtsbijstand premie en zijn eigen bijdrage voor de behandeling van deze zaak. Indien u meent recht te hebben op betaling dient u met DAS tot een vergelijk te komen.  Als bewindvoerders mogen wij niet zelf oordelen over bedragen boven de €1500. Wij hebben derhalve uw eis tot betaling bij de rechtbank neergelegd ter beoordeling. De rechtbank verzoekt om uw geduld, omdat de betreffende rechter op vakantie is. Hij zal in de laatste week van augustus weer aanwezig zijn. Wij wachten op zijn oordeel. Zodra wij hierover bericht ontvangen zullen wij u op de hoogte stellen.” 2.24    Op 9 augustus 2022 heeft verweerster klager 3 (met klaagster 1 en de afdeling bewind van de rechtbank Amsterdam in cc) geschreven:  “Uw vader heeft zich op 25 mei jl. tot mij kantoor gewend met het verzoek appel aan te tekenen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam op 11 maart jl. had gewezen, waarbij hij provisioneel onder bewind was gesteld. Op 27 mei heb ik uw vader voor het eerst gesproken. De appeltermijn eindigde op 11 juni jl.  Naar aanleiding van onze bespreking heb ik op 31 mei telefonisch contact opgenomen met de rechtbank. Mevrouw D. O(…) van de rechtbank heeft mij laten weten dat de rechtbank naar aanleiding van een telefoontje van uw zus niet van plan was om de hoofdprocedure in behandeling te nemen. In haar telefoongesprek met de rechtbank zou uw zus hebben gemeld dat de relatie met uw vader inmiddels was verbeterd, waardoor verdere behandeling achterwege kon blijven. (…) Op 10 juni jl. heb ik de rechtbank verzocht de bodemzaak (het verzoek om ondercuratelestelling van 10 maart 2022, dat uw zussen hadden ingediend) in behandeling te nemen.  Op 17 juni heeft uw zus [klaagster 1] zich voor het eerst tot mij gewend. Zij heeft meegedeeld dat ik niet gerechtigd was om het beroepschrift in te dienen omdat u allen oud-cliënt van mijn kantoorgenote, mr [U] zouden zijn. Ik heb dit onmiddellijk onderzocht en mij is gebleken dat uw zus op 4 februari 2021 (± 15 maanden eerder) een gesprek met mijn kantoorgenote heeft gehad. Omdat zij niet tevreden was over het advies van mijn kantoorgenote heeft zij verder geen gebruik willen maken van de diensten van mijn kantoorgenote. Er is door mijn kantoor om die reden geen dossier aangemaakt. Uw zus heeft niet betaald voor de diensten van mijn kantoorgenote.  Ik betwist dat er sprake was van belangenverstrengeling toen ik uw vader sprak en bijstond in mei en juni 2022, maar heb om iedere discussie te vermijden mij vrijwillig teruggetrokken. Uw zus heeft om haar moverende redenen haar berichten aan mij gedeeld met het Gerechtshof Amsterdam, de Rechtbank Amsterdam en de DAS. Naar aanleiding hiervan heeft de DAS contact met mij opgenomen en gevraagd of ik uw vader nog bijstond. Toen dat niet het geval is heeft de DAS mij laten weten niet over te gaan tot betaling van mijn facturen. Ik betwist derhalve dat ik de DAS niet tijdig heb geïnformeerd over mijn werkzaamheden. Ik betwist dat er sprake was van belangenverstrengeling toen ik uw vader bijstond. Ik betwist dat ik voorafgaand aan het appel contact met u had moeten opnemen over dat appel. Als wederpartij in deze procedure heb ik uw toestemming niet nodig om de procedure te voeren. Wel heb ik u onmiddellijk geïnformeerd. U noch uw zussen hebben hier echter niet meteen op gereageerd. Ik houd het erop dat het uitblijven van de betaling door DAS is veroorzaakt door uw zus [klaagster 1]. Ik was tot het schrijven van die brief in onderhandeling met de DAS over de vergoeding van mijn werkzaamheden. Over mijn uurtarief hadden wij al overeenstemming. Het ligt op uw weg, als bewindvoerders van uw vader, om zorg te dragen voor betaling voor de DAS. Ik heb met de DAS geen overeenkomst; uw vader wel. (…) Uw vader heeft in alle gesprekken die ik met hem heb gevoerd op mij een heldere indruk gemaakt. Zijn wens om zijn financiën nog zelf te mogen regelen is m.i. daarom legitiem zolang niet een rechter, die uw vader heeft gezien en gesproken, hier anders over oordeelt. Dat uw vader eerst op 19 juli jl deze mogelijkheid heeft gehad is mede door uw zus veroorzaakt.” 2.25    Bij e-mail van 23 augustus 2022 hebben klaagster 1 en klager 3 verweerster laten weten dat zij verweersters facturen bij de afdeling bewind van de rechtbank hebben neergelegd.  2.26    Bij beschikking van 21 september 2022 heeft de kantonrechter de vader onder curatele gesteld. Hiermee is het provisioneel bewind van klaagster 1 en klager 3 van rechtswege geëindigd. Ook tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld. Mr. S heeft de vader hierin bijgestaan. 2.27    Op 28 oktober 2022 heeft verweerster de curator verzocht om tot betaling van haar facturen met een totaalbedrag van € 3.620,93 over te gaan. Op 8 december 2022 heeft de curator de kantonrechter verzocht te beoordelen of verweerster in aanmerking komt voor vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van de vader.  2.28    Op 13 december 2022 heeft de kantonrechter de curator bericht vooralsnog geen toestemming te geven voor vergoeding van het honorarium ten laste van het vermogen van de vader, omdat een grondslag voor betaling van het honorarium lijkt te ontbreken. 2.29    Bij brief van 5 januari 2023 heeft verweerster de kantonrechter geschreven dat zij van de curator had vernomen dat haar verzoek om vergoeding van haar werkzaamheden was afgewezen en heeft zij de kantonrechter verzocht haar besluit van 13 december 2022 te herzien.  2.30    Op 28 februari 2023 heeft het hof de beschikkingen van 11 maart 2022 en 21 september 2022 bekrachtigd. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende:  a)    verweerster heeft een zaak aangenomen voor de vader zonder (adequaat) te onderzoeken of sprake was van belangenverstrengeling;  b)    verweerster heeft een zaak aangenomen voor de vader, terwijl sprake was van belangenverstrengeling; c)    verweerster heeft ten onrechte verzuimd de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 in te lichten over het voornemen om voor de vader op te treden;   d)    verweerster heeft ten onrechte verzuimd de rechtsbijstandsverzekeraar van de vader tijdig in te lichten over het voornemen om voor hem op te treden;  e)    verweerster heeft ten onrechte facturen bij de vader ingediend;  f)    verweerster heeft ten onrechte facturen bij de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 ingediend; g)    verweerster heeft meerdere dreigementen geuit richting de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3;  h)    verweerster heeft geprobeerd de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 te chanteren door te dreigen met een klacht tegen het bewind van de tijdelijk bewindvoerders;  i)    verweerster is zich na haar terugtrekking als advocaat van de vader, ten onrechte blijven bemoeien met de zaak, waarbij zij (bewust) onware inhoudelijke en procedurele uitspraken heeft gedaan;  j)    verweerster heeft met het voorgaande, onder (i), de provisionele bewindvoerders/klaagster 1 en klager 3 in kwaad daglicht willen stellen en haar eigen klachtwaardige werkwijze goed willen praten;  k)    verweerster is - zelfs nadat de kantonrechter de vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van vader had afgewezen - de curator e-mails, facturen en dreigementen blijven sturen;  l)    verweerster heeft met het voorgaande handelen haar positie als advocaat misbruikt en uit eigen belang gehandeld. Hiermee heeft zij de belangen van de vader en klagers geschaad, is zij niet integer en belemmert zij een eerlijke rechtsgang;  m)    verweerster heeft op 5 januari 2023 een klachtwaardige brief aan de kantonrechter gestuurd met onwaarheden over klagers en over de gang van zaken. Zij heeft bovendien geen afschrift van de brief aan klagers gestuurd;   n)    verweerster heeft de beschikbare en door klagers overgelegde medische gegevens moedwillig omzeild en op onjuiste en onware gronden hoger beroep ingesteld. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Ontvankelijkheid  5.1    De raad zal eerst beoordelen of klagers alle drie en voor alle onderdelen van de klacht ontvankelijk zijn. Hiervoor is relevant dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor iedereen, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn (of haar) belang is of kan worden getroffen. Als in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing nodig is, kan de deken  het klachtrecht uitoefenen.  5.2    Over  klaagster 2 overweegt de raad dat zij, anders dan haar zus en broer (klagers 1 en 3) bij beschikking van 11 maart 2022 niet benoemd is tot provisioneel bewindvoerder. Zij klaagt dus uitsluitend in haar hoedanigheid als dochter. De raad is van oordeel dat klaagster 2 uitsluitend rechtstreeks in haar belang wordt getroffen ten aanzien van de verwijten aan het adres van verweerster in klachtonderdelen a) en b). Klaagster 1 heeft zich namelijk destijds ook namens klaagster 2 (en klager 3) als de kinderen van de vader voor advies tot mr. U gewend en zij stellen zich op het standpunt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door na advisering van mr. U aan klagers voor de vader op te treden. Klagers als de kinderen (en dus ook klaagster 2) worden door dit handelen van verweerster rechtstreeks in hun belang getroffen en daarmee is klaagster 2 (net als klagers 1 en 3) ontvankelijk voor wat betreft klachtonderdelen a) en b). De overige klachtonderdelen betreffen het belang van klagers 1 en 3 als provisionele bewindvoerders van de vader. Nu klaagster 2 dat niet is, heeft zij geen rechtstreeks eigen belang bij die klachtonderdelen en is haar klacht (uiteengezet in de onderdelen c t/m n)  niet-ontvankelijk.  5.3    Terzake van klachtonderdeel k) zijn alle klagers niet-ontvankelijk. In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij zelfs nadat de kantonrechter een vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen van de vader had afgewezen de curator e-mails, facturen en dreigementen is blijven sturen. Geen van klagers wordt door dit handelen van verweerster rechtstreeks in hun belang getroffen. Het gaat hier om het belang van de curator en alleen zij kan een klacht indienen over verweerster als zij vindt dat verweerster met haar gedragingen ten opzichte van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat ook klagers 1 en 3 geen rechtstreeks eigen belang hebben bij dit klachtonderdeel, zal de raad dit klachtonderdeel ook voor zover door hen ingediend niet-ontvankelijk verklaren.  Inhoudelijk oordeel  5.4    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster als  advocaat van de wederpartij. De advocaat van de wederpartij geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.5    Verder geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie.  Klachtonderdelen a) en b)  5.6    Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling en gaan over het verwijt dat verweerster onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke belangenverstrengeling binnen haar kantoor en dat verweerster zich daarom schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Klagers hebben aan deze klachtonderdelen ten grondslag gelegd dat zij oud-cliënt zijn van de kantoorgenoot van verweerster, mr. U. Dit had naar boven moeten komen bij de controle door verweerster bij aanvang van haar werkzaamheden voor de vader. Verweerster heeft dan ook niet adequaat onderzocht of sprake was van belangenverstrengeling en de zaak van de vader aangenomen, terwijl het haar niet vrijstond om voor hem op te treden.  5.7    De raad volgt klagers in dit standpunt en overweegt hiertoe het volgende. Als uitgangspunt geldt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van de advocaat of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalig) cliënt in een belangenconflict te raken. Daarnaast moet de (voormalig) cliënt  er helemaal op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalig) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210, ECLI:NL:TAHVD:2018:11 en 5 februari 2018, 170205, ECLI:NL:TAHVD:2018:35). Dat vloeit al voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak of een zaak met een (toekomstig) verband daarmee, geen vertrouwelijke informatie en geen redelijke bezwaren) hoeft een advocaat aan zijn (voormalig) cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen moet de advocaat af zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet. 5.8    Uit de gedingstukken (weergegeven het feitenoverzicht) volgt dat klaagster 1 in februari 2021 meerdere malen - en ook namens haar broer en zus - contact heeft gehad met mr. U over de situatie van hun vader. Zij schrijft op 3 februari 2021 dat zij en haar broer en zus zich zorgen maken over het handelen van hun vader en hierover advies willen. Mr. U heeft klaagster 1 op 5 februari 2021 een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin zij, kort gezegd, schrijft dat zij advies zal uitbrengen. Hiermee staat naar het oordeel van de raad vast dat klagers alle drie cliënt zijn geweest van mr. U. Dat er na de opdrachtbevestiging geen vervolg is gegeven aan de opdracht en mr. U geen declaratie heeft verstuurd voor haar advies, maakt dit niet anders. Klagers hebben terecht gesteld dat uit onderzoek van verweerster binnen haar kantoor deze advieszaak naar boven had moeten komen. Voor zover verweerster aanvoert dat bij de controles die het kantoor heeft verricht voorafgaand aan het aannemen van de zaak van de vader, de zaak van klagers niet naar boven is gekomen omdat het dossier inmiddels al was gearchiveerd, leidt dat tot de conclusie dat het onderzoek van verweerster onvoldoende zorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest. De raad acht klachtonderdeel a) daarmee gegrond.  5.9    De raad stelt gelet op het voorgaande vast dat verweerster in strijd met gedragsregel 15 lid 1 heeft gehandeld door voor de vader op te treden in een procedure waarin klagers hebben verzocht tot ondercuratelestelling van hun vader, terwijl klagers zich eerder over de situatie van hun vader hebben laten adviseren door een kantoorgenoot van verweerster. Hiervoor heeft verweerster geen toestemming gevraagd, als bedoeld in lid 4. Verder is niet gebleken dat is voldaan aan de in lid 3 genoemd voorwaarden - a) niet dezelfde zaak of een zaak met een (toekomstig) verband daarmee, b) geen vertrouwelijke informatie en c) geen redelijke bezwaren - om te kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1. De zaak waarover mr. U klagers heeft geadviseerd houdt ontegenzeggelijk verband met de zaak waarin verweerster namens de vader heeft opgetreden, beide zaken zien immers op de toestand van de vader. Klagers hebben bovendien onbetwist gesteld dat zij mr. U hebben voorzien van vertrouwelijke documenten en tot slot hebben klagers redelijke bezwaren geuit tegen verweersters bijstand aan de vader, waarna verweerster zich heeft onttrokken aan de zaak. Omdat kortom niet aan de in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden is voldaan, stond het verweerster niet vrij om op te treden voor de vader in een procedure tegen klagers. Verweerster heeft, door op te treden voor de vader, gedragsregel 15 geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond. Klachtonderdeel c)  5.10    In de bespreking van de hiernavolgende klachtonderdelen wordt met klagers gedoeld op klagers 1 en 3, omdat de raad heeft vastgesteld dat klaagster 2 geen belang heeft bij de overige klachtonderdelen. 5.11    In klachtonderdeel c) verwijten klagers verweerster dat zij ten onrechte heeft verzuimd hen als de tijdelijke bewindvoerders voor aanvang van haar werkzaamheden voor de vader op de hoogte te stellen van haar voornemen om voor de vader op te treden. Dit had zij wel moeten doen. Klagers hebben pas op 8 juni 2022 bericht van verweerster ontvangen. Toen had zij (op 7 juni 2022) het beroepschrift al ingediend bij het hof.   5.12    Dit klachtonderdeel faalt. Er bestaat geen wettelijke verplichting die voorschrijft dat een advocaat voorafgaand aan zijn dienstverlening aan een onder bewind gestelde eerst de bewindvoerders om toestemming moet vragen. Het stond de vader vrij om de beschikking van de kantonrechter van 11 maart 2022, waarbij klagers als provisionele bewindvoerders zijn benoemd, aan te vechten en verweerster hoefde voor haar bijstand hierin niet eerst toestemming van klagers (die de wederpartij zijn in die procedure) te vragen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond.   Klachtonderdeel d)  5.13    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij ten onrechte heeft verzuimd de rechtsbijstandsverzekeraar van de vader tijdig in te lichten over haar voornemen om voor hem op te treden. Klagers hebben in hun hoedanigheid van tijdelijk bewindvoerders van de vader contact gehad met zijn rechtsbijstandsverzekeraar. DAS Rechtsbijstand heeft aangegeven dat, mocht de vader een externe advocaat willen inschakelen, deze bijstand door DAS Rechtsbijstand vergoed wordt, mits de advocaat zich tijdig meldt. Verweerster blijkt zich, aldus klagers, niet tijdig bij DAS Rechtsbijstand te hebben gemeld en geen afspraken te hebben gemaakt met DAS Rechtsbijstand over een eventuele vergoeding. 5.14    Ook dit klachtonderdeel faalt. Uit de gedingstukken volgt dat de vader zich op 25 mei 2022 tot verweerster heeft gewend en haar heeft verzocht hem bij te staan in het hoger beroep tegen de beschikking van 11 maart 2022. Op 27 mei 2022 heeft de vader verweerster voor het eerst op kantoor bezocht. Op 2 juni 2022 heeft verweerster telefonisch contact gezocht met DAS Rechtsbijstand en verzocht haar een opdracht te verstrekken in verband met de zaak van de vader. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als verweerster eerder contact had opgenomen met DAS Rechtsbijstand, vindt de raad het moment waarop verweerster zich heeft gemeld bij DAS Rechtsbijstand niet verwijtbaar laat. Verweerster heeft verder toereikend toegelicht dat zij niet langer kon wachten met het aanvangen van haar werkzaamheden voor de vader totdat DAS Rechtsbijstand een beslissing had genomen over de vergoeding van de kosten, omdat de appéltermijn op 11 juni 2022 afliep. Daarmee heeft verweerster naar het oordeel van de raad als partijdige belangenbehartiger in het belang van haar cliënt zorgvuldig gehandeld. Klachtonderdeel d) is hiermee eveneens ongegrond.  Klachtonderdelen e) en f)  5.15    Deze klachtonderdelen gaan over de wijze van factureren door verweerster en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Klagers verwijten verweerster in klachtonderdeel e) dat zij haar facturen in eerste instantie bij de vader had ingediend, die verweerster had verwezen naar klaagster 1, met de mededeling dat zij zijn financiën beheerde. Klagers zijn van mening dat verweerster hiermee onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat verweerster wist dat de vader onder bewind stond. Hoewel dit handelen van verweerster naar het oordeel van de raad geen schoonheidsprijs verdient, voert het de raad te ver dit tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.  5.16    In klachtonderdeel f) verwijten klagers verweerster dat zij ten onrechte facturen bij klagers als provisioneel bewindvoerders heeft ingediend. Niet alleen betreffen de facturen werkzaamheden die verweerster überhaupt niet had mogen verrichten, omdat sprake was van belangenverstrengeling, maar bovendien had verweerster zich voor betaling van de facturen moeten wenden tot DAS Rechtsbijstand, de verzekeraar van de vader. Ook dit handelen van verweerster levert naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt op. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerster in eerste instantie haar werkzaamheden bij DAS Rechtsbijstand wilde declareren, maar dat die haar had laten weten dat zij rechtstreeks bij de opdrachtgever (de vader) moest declareren. Uit de bespreking van klachtonderdeel e) volgt reeds dat verweerster haar facturen niet rechtstreeks aan de vader had moeten sturen nu hij onder bewind stond, maar aan klagers als provisioneel bewindvoerders. Dat heeft verweerster uiteindelijk gedaan en dat stond haar vrij. Het feit dat verweerster zich inmiddels wegens belangenverstrengeling had teruggetrokken, betekent niet dat verweerster na haar terugtrekking geen declaratie meer mocht sturen van de  door haar verrichte werkzaamheden. Van klachtwaardig handelen is geen sprake. Klachtonderdeel f) is daarmee ongegrond.  Klachtonderdelen g) en h) 5.17    In deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerster dat zij meerdere dreigementen heeft geuit richting hen als provisioneel bewindvoerders en dat verweerster heeft geprobeerd hen te chanteren door te dreigen met een klacht over hun bewindvoering. De raad overweegt dat klagers hun verwijten onvoldoende hebben onderbouwd en dat ook in de overgelegde gedingstukken geen aanknopingspunten kan worden gevonden voor de juistheid van deze verwijten. Nu verweerster deze verwijten uitdrukkelijk heeft betwist, valt de juistheid van de verwijten niet vast te stellen en zijn de klachtonderdelen naar het oordeel van de raad ongegrond.  Klachtonderdelen i) en j) 5.18    In deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerster dat zij na haar terugtrekking als advocaat van de vader, ten onrechte bemoeienis met de zaak is blijven houden, waarbij door haar bewust onware inhoudelijke en procedurele uitspraken zijn gedaan (klachtonderdeel i). Verweerster heeft klagers hiermee in kwaad daglicht willen stellen en haar eigen klachtwaardige werkwijze goed willen praten (klachtonderdeel j). 5.19    Ook deze (ernstige) verwijten aan het adres van verweerster zijn naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd. Weliswaar hebben klagers hun verwijten met voorbeelden toegelicht, maar deze voorbeelden kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat verweerster zich na haar terugtrekken met de zaak is blijven bemoeien en bewust onware uitspraken heeft gedaan met als doel klagers in kwaad daglicht te stellen. Verweerster heeft deze aantijgingen ook uitdrukkelijk betwist. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zijn ook deze klachtonderdelen ongegrond. Klachtonderdeel l)  5.20    In dit klachtonderdeel voeren klagers aan dat alle voorgaande verwijten laten zien dat verweerster haar positie als advocaat misbruikt, handelt uit eigen belang, de belangen van haar cliënt en klagers schaadt, niet integer is en met haar handelswijze een eerlijke rechtsgang belemmert. Verweerster handelt en gedraagt zich volgens klagers advocaat onwaardig. 5.21    De raad overweegt dat uit de bespreking van voorgaande klachtonderdelen, die voor het merendeel ongegrond zijn verklaard, reeds volgt dat het klachtdossier als zodanig onvoldoende feitelijke grondslag biedt voor de verwijten van klagers. Klagers hebben hun verwijten derhalve onvoldoende concreet gemaakt, zodat de raad ook concludeert tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel.  

Klachtonderdeel m) 5.22    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij een klachtwaardige brief aan de kantonrechter heeft gestuurd met onwaarheden over klagers en over de gang van zaken, zonder een afschrift van die brief aan klagers te sturen. Hiermee heeft verweerster de kantonrechter eenzijdige en onjuiste informatie gegeven en heeft zij klagers de kans ontnomen om hun kant van het verhaal te vertellen.  5.23    De raad overweegt als volgt. Nadat verweerster van de curator had vernomen dat haar verzoek om vergoeding van haar werkzaamheden was afgewezen, heeft zij de kantonrechter bij brief van 5 januari 2023 verzocht de beslissing te herzien. Dat verweerster hierin onwaarheden heeft vermeld over klagers en over de gang van zaken is de raad niet gebleken en is onvoldoende onderbouwd door klagers. Verder was verweerster niet verplicht om een afschrift van haar brief aan klagers te sturen, nu deze kwestie klagers niet (meer) aanging, aangezien zij geen provisioneel bewindvoerders meer waren en er een curator was benoemd. Van klachtwaardig handelen is geen sprake en klachtonderdeel m) is daarmee ongegrond.  Klachtonderdeel n)  5.24    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij door hen overgelegde medische gegevens moedwillig heeft omzeild en op onjuiste en onware gronden hoger beroep bij het hof heeft ingesteld. Verweerster is bij het aannemen en behandelen van deze zaak volledig voorbijgegaan aan het gegeven dat de vader dementerend is. Klagers verwijten verweerster dat zij in de kwetsbare situatie van vader in het geheel geen contact met klagers/bewindvoerders heeft gezocht in een poging om de zaak minnelijk op te lossen. 5.25    De raad overweegt dat uit de gedingstukken is gebleken dat in april 2021 bij de vader MCI (Mild Cognitive Impairment) is geconstateerd, maar dat uit het klachtdossier, anders dan klagers stellen, niet volgt dat bij de vader door een medische professional de diagnose dementie was vastgesteld op het moment dat verweerster bijstand aan hem ging verlenen. Daarmee geldt dat de raad niet is gebleken dat verweerster moedwillig medische gegevens heeft omzeild en op onware gronden hoger beroep heeft ingesteld. De raad komt tot de slotsom dat verweerster als partijdige belangenbelangenbehartiger in het belang van de vader heeft gehandeld en daarbij de belangen van klagers niet onnodig heeft geschaad. Weliswaar is verweerster gehouden in deze familierechtzaak zo mogelijk de-escalerend op te treden, maar dat betekent niet dat verweerster zich heeft te gedragen zoals klagers wensen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel n) is daarmee ongegrond.   

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft vastgesteld dat verweerster gedragsregel 15 heeft geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Aangezien verweerster zich zodra zij hierop is aangesproken aan de zaak heeft onttrokken, zij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en inmiddels geen advocaat meer is, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan met een gegrondverklaring van klachtonderdelen a) en b) zonder oplegging van een maatregel. 

7    GRIFFIERECHT 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart klachtonderdelen c) t/m j), l) m) en n) voor zover ingediend door klaagster 2 niet-ontvankelijk; - verklaart klachtonderdeel k) niet-ontvankelijk;  -    verklaart klachtonderdelen c) t/m j), l), m) en n) voor zover ingediend door klagers 1 en 3 ongegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers. 

 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 29 januari 2024