Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-02-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:39
Zaaknummer
230150
Inhoudsindicatie
Verweerder is ingeschakeld voor een gezamenlijke adviesaanvraag van klager en de cliënt van verweerder. Verweerder heeft erop gewezen dat hij voor zijn cliënt optreedt en dat het belang van zijn cliënt in geval van eventueel conflicterende belangen voorrang zal krijgen. Verweerder heeft deze boodschap verschillende malen en ook schriftelijk herhaald. Verweerder heeft niet geschreven dat hij een gezamenlijk advies zou uitbrengen. Verweerder heeft volgens het hof aan klager voldoende duidelijk gemaakt dat hij voor zijn cliënt optrad en daarnaast was ten tijde van de gezamenlijke advies aanvraag geen sprake van a priori tegenstrijdige belangen. Verweerder heeft bij klager niet de indruk gewekt dat hij ook de belangenbehartiger van klager was. Het hof vernietigt de door de raad gegrond verklaarde klacht.
Uitspraak
Beslissingvan 5 februari 2024
in de zaak 230150
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: (…)
1. INLEIDING
Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder bij het uitbrengen van een advies, dat mede namens klager is gevraagd, naar klager toe voldoende duidelijk is geweest over zijn rol, namelijk dat verweerder optrad als advocaat voor [T] en niet (mede) als advocaat voor klager. De klacht houdt in dat verweerder de suggestie heeft gewekt een onpartijdig advies te geven en dat sprake was van een gezamenlijk belang van [Y] enerzijds en klager anderzijds, maar zich vervolgens als partijdig belangenbehartiger van [Y] heeft opgesteld.
2. DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
2.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-817/DH/DH). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond verklaard, is klachtonderdeel b) gegrond en klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2023:113 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
3. DE PROCEDURE BIJ HET HOF
3.1 Klager en verweerder hebben allebei beroep ingesteld. Het beroepschrift van verweerder is op 23 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroepschrift van klager is op 24 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
3.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad; - het verweerschrift van klager; - het verweerschrift van verweerder.
3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 december 2023. Daar zijn klager en verweerder, laatstgenoemde bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, de gemachtigde van verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
4. FEITEN
4.1 Het hof stelt de feiten als volgt vast.
4.2 Klager is door [Y] met ingang van 1 juli 2016 aangesteld in algemene dienst van het (…) en sinds die datum als adviseur verbonden aan de Afdeling Advies (…).
4.3 Op 17 september 2018 heeft klager bij [X] aangekondigd een melding te zullen gaan doen van vermoedens van misstanden bij [instantie] en [Y].
4.4 Op 9 en 31 oktober 2018 heeft klager twee meldingen van vermoedens van misstanden aan de [X] en de Juridisch Adviseur (…) toegestuurd. Een andere melder heeft ook vermoedens van misstanden gemeld.
4.5 [Z] heeft naar aanleiding van de meldingen van klager medio november 2018 juridisch advies ingewonnen bij [advocatenkantoor]. Verweerder was destijds als advocaat-partner bij dit kantoor werkzaam en heeft de zaak in behandeling genomen.
4.6 Bij e-mail van 3 december 2018 heeft klager gevraagd om het advies te mogen ontvangen, tijdig voorafgaande aan een gepland gesprek op 6 december 2018.
4.7 Op 5 december 2018 heeft een medewerker van [Z] per e-mail aan klager medegedeeld dat het niet gebruikelijk is om adviezen van [advocatenkantoor] te verstrekken, (…). Om klager tegemoet te komen is op de eerder verstrekte samenvatting van het advies een aanvulling meegestuurd.
4.8 Op 6 december 2018 heeft klager zijn verzoek om het gehele advies aan hem te verstrekken uitgebreid gemotiveerd herhaald.
4.9 Op 6 december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder andere) klager en twee medewerkers van [Z]. In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
Naar aanleiding van de mail van hedenmiddag van [klager] wil de heer S (…) graag eerst ingaan op de kwestie over het ter beschikking stellen van het advies van [advocatenkantoor] inzake de bevoegdheid voor het doen van onderzoek en de rechtsbescherming die [Z] aan [klager] kan bieden. De heer S (…) benadrukt dat hij zich ongemakkelijk voelt bij de situatie en dat ook hij voor volledige openheid is en niets wil achterhouden. Hij legt uit dat er een (…) afspraak is dat adviezen van [advocatenkantoor] niet ter beschikking van derden worden gesteld. Hij voelt zich gebonden aan deze afspraak. Tegelijkertijd heeft hij het volste begrip voor de behoefte aan rechtszekerheid van [klager] en aan een goede juridische onderbouwing. (…) Daarom stelt de heer S (…) voor over deze kwestie een gezamenlijk advies aan [advocatenkantoor] te vragen. (…)
4.10 Bij e-mail van 10 december 2018 heeft [Z] aan verweerder en cc aan klager de volgende e-mail gestuurd:
Bijgaand vindt u de afgelopen vrijdag aangekondigde, strikt vertrouwelijke adviesaanvraag ten aanzien van de meldingen vermoeden van misstand waar eerder over is geadviseerd. Het betreft een gezamenlijke adviesaanvraag van [Z], [klager] en [de tweede melder] op het punt van de bevoegdheid om onderzoek te doen en het punt van rechtsbescherming van de melder tegen benadeling.
Zoals eerder besproken stellen wij het op prijs als u woensdag a.s. kunt adviseren en als u uw advies persoonlijk kunt toelichten in het overleg (…).
4.11 Bij e-mail van 10 december 2018 heeft [Z] een adviesaanvraag naar verweerder gestuurd. Het betreft “een gezamenlijke adviesaanvraag van het [Z], [klager] (…) op het punt van de bevoegdheid om onderzoek te doen en het punt van rechtsbescherming van de melder tegen benadeling”. Bij de e-mail is de adviesaanvraag gevoegd.
4.12 Verweerder heeft op 12 december 2018 een e-mail gestuurd aan [Z] en, cc, aan klager. In de e-mail heeft verweerder geschreven dat hij bezig is met het opstellen van het advies op grond van de uitgebreide adviesaanvraag. Verweerder heeft verder geschreven:
(…) [Z] heeft ons als [advocatenkantoor] verzocht om het advies te richten aan zowel [Z] als de melders. Ik zal het advies dan ook morgen per mail in conceptvorm toezenden aan u en alle mensen genoemd in de cc. (…)
4.13 Op 13 december 2018 heeft verweerder per e-mail aan [Z] en onder andere klager zijn conceptadvies toegezonden. Volgens het advies is het voor [Z] en “mede ten behoeve van” klager. In het advies komt, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, de volgende passage voor:
Ik wijs er ten overvloede en ter vermijding van misverstanden op dat [advocatenkantoor] voor de [T] optreedt en in geval van eventueel conflicterende belangen het belang van de [T] voorrang geeft. Voor het uitbrengen van dit advies, dat op verzoek van de [T] ook aan de melders ter beschikking wordt gesteld, is dat geen beletsel.
4.14 Het conceptadvies van verweerder is op 13 december 2018 besproken. Bij die bespreking waren onder andere vertegenwoordigers van het [Z], klager en verweerder aanwezig. In de notulen van dit overleg staat, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, de volgende passage:
[Verweerder] wijst er op dat hij (…) voor [T] optreedt, maar dat dit advies zich leent voor een gezamenlijk advies.
4.15 Op 17 december 2018 heeft verweerder per e-mail aan alle betrokkenen, onder wie klager, zijn definitieve advies (Notitie gezamenlijk adviesaanvraag meldingen) toegezonden. Deze notitie is, zo vermeldt de kop, voor het [Z] en mede ten behoeve van klager en de tweede melder. Daarin is in randnummer 1.3 dezelfde passage opgenomen als in de e-mail van 13 december 2018 (zie het vorige randnummer), te weten:
Ik wijs er ten overvloede en ter vermijding van misverstanden op dat [advocatenkantoor] voor [T] optreedt en in geval van eventueel conflicterende belangen het belang van de [T] voorrang geeft. Voor het uitbrengen van dit advies, dat op verzoek van [T] ook aan de melders ter beschikking wordt gesteld, is dat geen beletsel.
4.2 Het definitieve advies van verweerder is op 18 december 2018 besproken. Bij die bespreking waren onder meer vertegenwoordigers van het [Z], klager en verweerder aanwezig. Tijdens dit overleg zijn afspraken gemaakt over de naar aanleiding van het advies te nemen vervolgstappen. Klager werd niet bijgestaan door een (eigen) advocaat.
5 KLACHT
5.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de [X] heeft geadviseerd althans met hem heeft afgestemd om voor te stellen om een gezamenlijk advies aan te vragen; b) ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij weliswaar (…) voor [T] optrad, maar dat het advies zich voor gezamenlijk advies leende en dat zijn hoedanigheid er niet aan in de weg stond dat hij een gezamenlijk en/of onpartijdig advies uitbracht en dat ter zake van de onderwerpen van het advies sprake was van een gezamenlijk belang; c) klager op het verkeerde been heeft gezet waardoor hij zijn eigen advocaat niet heeft ingelicht, hoewel één van de onderwerpen de relatie van klager tot [Z] betrof; d) niet bij klager heeft geïnformeerd of hij een advocaat had, terwijl uit de inhoud van het gezamenlijke advies blijkt dat verweerder zich heeft opgesteld als belangenbehartiger en vertrouwenspersoon van [Y]; e) ten onrechte heeft nagelaten er in het gezamenlijke advies op te wijzen dat er duidelijke aanwijzingen waren dat de aanstelling van klager bij [instantie] door [Y], met als werkgever [Z], onderdeel vormde van een weloverwogen en bewust gekozen constructie. Verweerder heeft ten onrechte in zijn advies nagelaten op die aanwijzingen te wijzen; althans is verweerder ten onrechte stellig geweest in zijn advisering, dan wel heeft hij ten onrechte het standpunt ingenomen dat in het aanstellingsbesluit klager ten onrechte namens [Y] is aangesteld waarbij ten onrechte het [Z] als werkgever is genoemd. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te onderzoeken waarom was gekozen voor aanstelling door de [Y], met als werkgever [Z], en of die aanstelling en dat werkgeverschap mogelijk onderdeel vormde van een weloverwogen bewust gekozen constructie.
6 BEOORDELING
Omvang hoger beroep
6.1 Gelet op het door beide partijen ingestelde beroep ligt de klacht in volle omvang ter beoordeling door het hof voor.
Overwegingen raad
6.2 De raad heeft klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) is gegrond verklaard en klachtonderdeel e) is niet-ontvankelijk verklaard.
6.3 De raad is van oordeel dat klager klachtonderdeel a) onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
5.4 Naar het oordeel van de raad kan - gelet op het klachtdossier en de gemotiveerde betwisting door verweerder - niet worden vastgesteld dat verweerder [X] heeft geadviseerd althans met hem heeft afgestemd om voor te stellen om een gezamenlijk advies aan te vragen. De klacht is daarom in zoverre ongegrond.
6.4 Volgens de raad had verweerder bij klager een verkeerde indruk kunnen en moeten voorkomen door zijn eigen positie als partijdig advocaat van [T] telkens voldoende duidelijk te maken en open kaart te spelen over de reden die aan de advisering van [T] en klager tezamen ten grondslag lag, te weten het omzeilen van het verbod om het aan [T] uitgebrachte advies aan klager te verstrekken. De raad overweegt:
5.5 De kern van het met dit klachtonderdeel aan verweerder gemaakte verwijt, is dat hij onvoldoende duidelijk is geweest over zijn positie als advocaat – en dus partijdige belangenbehartiger - van [T]. De raad zal dit verwijt beoordelen tegen de achtergrond van de in Gedragsregel 9 neergelegde verplichting van een advocaat om er tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden zorg voor te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.
5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet aan deze op hem rustende verplichting voldaan. Hij heeft in zijn advies van 13 december 2018 weliswaar vermeld dat hij als advocaat voor [T] optreedt en in geval van conflicterende belangen het belang van [T] voorrang zal geven, maar in dezelfde alinea geeft hij tevens aan dat dat voor het uitbrengen van het advies aan [T] en klager tezamen, geen beletsel vormt. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de raad bij klager ten onrechte de indruk gewekt dat hij in het belang van [T] én klager adviseerde en een onpartijdig en onafhankelijk advies uitbracht en dat er gelet op de inhoud van dat advies geen conflicterend belang zou kunnen ontstaan. Verweerder is daarbij uit het oog verloren dat hij als advocaat van [T] per definitie partijdig was (en dat ook moest zijn) en in die hoedanigheid gewoonweg geen onpartijdig of onafhankelijk advies kon uitbrengen.
5.7 Verweerder had een verkeerde indruk bij klager kunnen en moeten voorkomen door zijn eigen positie als partijdig advocaat van [T] (steeds) voldoende duidelijk te maken en open kaart te spelen over de reden die aan de advisering aan [T] en klager tezamen ten grondslag lag, te weten het omzeilen van het verbod om het aan [T] uitgebrachte advies aan klager te verstrekken. Verweerder had klager kunnen adviseren om over het door hem uitgebrachte advies zelf een advocaat te raadplegen. Wanneer er voor een dergelijke explicitering in de ogen van verweerder belemmeringen bestonden, dan had hij juist vanwege zijn partijdige rol zijn medewerking aan de bedachte “constructie” moeten weigeren.
5.8 Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.
6.5 Volgens de raad heeft klager klachtonderdelen c) en d), in het licht van het verweer van verweerder, onvoldoende onderbouwd. De raad overweegt:
5.10 Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom hij ervan uit ging dat klager ten tijde van zijn (gezamenlijke) advisering geen advocaat had. Gelet daarop had het op de weg van klager gelegen deze klachtonderdelen nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
6.6 Volgens de raad was klager niet de cliënt van verweerder en daarom is klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk verklaard. De raad overweegt:
5.11 Dit klachtonderdeel betreft in feite de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Het recht daarover te klagen is voorbehouden aan de client. Dat was klager niet. Hij kan derhalve niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen.
5.12 Ten overvloede overweegt de raad voor zover dit klachtonderdeel wel ontvankelijk zou zijn, ook ten aanzien daarvan geldt dat gelet op het klachtdossier en de gemotiveerde betwisting door verweerder, de gegrondheid ervan niet kan worden vastgesteld.
Beroepsgronden verweerder- klachtonderdeel b)
6.7 Verweerder komt op tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel b). Verweerder stelt dat hij steeds duidelijk heeft gemaakt dat hij optrad als advocaat en belangenbehartiger van [T].
Beroepsgronden klager
6.8 Klager maakt bezwaar tegen de feitenvaststelling door de raad.
Beroepsgronden klager- klachtonderdeel a)
6.9 Klager stelt verder het volgende. Verweerder heeft de klacht niet betwist, beroept zich op zijn geheimhouding, maar bevestigt en ontkent de contacten met [Z] niet. De adviesrelatie tussen [Z] en verweerder en de (…) afspraak brachten met zich mee dat [X] het voorstel om een gezamenlijk advies te vragen niet zonder advies van, althans niet zonder afstemming met verweerder kon doen, althans het is uiterst onwaarschijnlijk dat [X] het voorstel om een gezamenlijk advies te vragen zonder advies van, althans zonder afstemming met verweerder heeft gedaan. Anders dan verweerder heeft aangevoerd is het klachtwaardig als verweerder dat advies heeft gegeven.
Beroepsgronden klager- klachtonderdeel c)
6.10 Klager wijst erop dat de essentie van klachtonderdeel c) is dat verweerder hem op het verkeerde been heeft gezet. Klager erkent dat verweerder niet wist dat klager een advocaat had, dat hij dat ook niet kon weten en dat klager niet had gemeld dat hij een advocaat had. Niettemin mocht verweerder er niet van uitgaan dat klager geen advocaat had. Klager voert verder het volgende aan. Verweerder heeft bij hem ten onrechte de indruk gewekt in het belang van [T] én hem te adviseren en een onpartijdig en onafhankelijk advies uit te brengen en dat er gelet op de inhoud van dat advies geen conflicterend belang zou kunnen ontstaan. Juist daarmee heeft beklaagde hem op het verkeerde been gezet, met als gevolg dat hij niet zelf een (en in dit geval: zijn) eigen advocaat heeft geconsulteerd, terwijl een van de onderwerpen zijn rechtspositie in relatie tot [Z] betrof.
Beroepsgronden klager- klachtonderdeel d)
6.11 Aan het voorgaande voegt klager toe dat, nu verweerder niet wist dat (en of) hij een advocaat had, verweerder bij hem had moeten informeren of hij een advocaat had, alvorens hem te benaderen en naar aanleiding van de gezamenlijke adviesaanvraag te adviseren. Beklaagde heeft dat ten onrechte niet gedaan.
Beroepsgronden klager- klachtonderdeel e)
6.12 Klager stelt dat met de gegrondverklaring van klachtonderdeel b) door de raad vaststaat dat verweerder onvoldoende duidelijk is geweest over zijn hoedanigheid van advocaat voor [T]. Klager ging ervan uit dat verweerder ook voor hem optrad en mocht daar dus ook van uitgaan en dat brengt volgens klager mee dat hij ontvankelijk is.
Verweer in beroep
6.13 Klager en verweerder hebben allebei in beroep verweer gevoerd. Daarop wordt hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingegaan.
Maatstaf
6.14 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtsreeks in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen.
6.15 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Overwegingen hof - beroep van klager tegen vastgestelde feiten
6.16 Klager heeft geen belang bij het beroep ingesteld tegen de vaststelling van de feiten door de raad omdat het hof de feiten hiervoor zelfstandig heeft vastgesteld waarbij aan de bezwaren van klager tegemoet is gekomen. Klagers beroep ter zake zal daarom niet verder worden besproken.
Overwegingen hof - klachtonderdeel a)
6.17 Het hof is van oordeel dat het beroep van klager niet slaagt. De reden is dat tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder klager geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld die dit klachtonderdeel kunnen dragen.
Overwegingen hof - klachtonderdeel b)
6.18 Klager heeft input gegeven voor de inhoud van de adviesaanvraag. Vervolgens heeft [Z] de adviesaanvraag bij verweerder ingediend. Blijkens de door [Z] verzonden e-mail van 10 december 2018 waarbij de adviesaanvraag werd gedaan, betrof het ‘een gezamenlijke adviesaanvraag van [Z], [klager] en [de tweede melder].’
6.19.De adviesaanvraag is aansluitend door verweerder in behandeling genomen. Verweerder heeft die gezamenlijke adviesaanvraag ook in behandeling mogen nemen, mits hij over zijn rol en positie in het kader van het uitbrengen van het advies jegens klager geen onduidelijkheid liet bestaan. Het hof is van oordeel dat verweerder over die rol en positie jegens klager geen onduidelijkheid heeft laten bestaan. Verweerder heeft bij herhaling klager geïnformeerd over zijn rol en laten weten dat zijn kantoor ‘voor [T] optreedt en in geval van eventueel conflicterende belangen het belang van [T] voorrang geeft. Voor het uitbrengen van dit advies, dat op verzoek van [T] ook aan de melders ter beschikking wordt gesteld, is dat geen beletsel.’ Verweerder wees op zijn positie in zijn e-mails van 12, 13 en 17 december 2108 en voorts in het overleg op 13 december 2018, zo blijkt uit de notulen van dat overleg. In de adviesaanvraag werd aan verweerder gevraagd om uit te leggen hoe de toepasselijke wet- en regelgeving moest worden geïnterpreteerd. Nog afgezien van het feit dat verweerder voldoende duidelijk had gemaakt dat hij voor [T] optrad, was van a priori tegenstrijdige belangen daarbij op dat moment geen sprake. Weliswaar was het niet ondenkbaar dat de belangen in de toekomst tegenstrijdig zouden worden, maar voor dat geval heeft verweerder aan klager voldoende duidelijk gemaakt wat zijn rol was, namelijk dat hij optrad voor [T]. Anders dan de raad heeft overwogen, heeft verweerder in zijn advies niet geschreven dat hij advies aan [T] en klager gezamenlijk uitbrengt. Eveneens anders dan de raad heeft overwogen, heeft verweerder bij klager – die zelf advocaat is geweest – ook niet de indruk gewekt dat hij zijn belangen behartigde of dat in de toekomst geen conflicterend belang zou kunnen ontstaan. Het hof is van oordeel dat klachtonderdeel b) ongegrond is en het daartegen ingestelde beroep slaagt.
Overwegingen hof – klachtonderdeel c)
6.20 Gelet op hetgeen hiervoor ter zake klachtonderdeel b) is overwogen is er geen sprake van dat verweerder klager op het verkeerde been heeft gezet, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Overwegingen hof – klachtonderdeel d)
6.21 Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet te vragen of hij wellicht een advocaat had of klager te wijzen op de mogelijkheid om zelf een advocaat te raadplegen. De hier aan de orde zijnde situatie – een advies dat ook aan klager ter hand zou worden gesteld – gaf daartoe geen aanleiding.
Overwegingen hof – klachtonderdeel e)
6.22 Ook het hof is, evenals de raad, van oordeel dat klager ter zake klachtonderdeel e) geen belanghebbende is en derhalve niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen de raad in ro. 5.11 en 5.12 heeft overwogen en maakt die overwegingen tot de zijne.
Slotsom
6.23 Het beroep van klager faalt. Dat betekent dat de beslissing van de raad ter zake de klachtonderdelen a), c), d) en e) wordt bekrachtigd.
6.24 Het beroep van verweerder slaagt. Klachtonderdeel b) wordt ongegrond verklaard, de beslissing van de raad zal op dat onderdeel worden vernietigd.
7 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
7.1 vernietigt de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-817/DH/DH, voor zover daarbij klachtonderdeel b) gegrond is verklaard en verweerder is veroordeeld in de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende
7.2 verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
7.3 bekrachtigt de beslissing van 24 april 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-817/DH/DH voor het overige.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.P. Wessels en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Tijs , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 februari 2024.