Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:24

Zaaknummer

23-869/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken is kennelijk niet-ontvankelijk wegens misbruik van klachtrecht

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 5 februari 2024 in de zaak 23-869/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

   klager

over:       verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 13 december 2023 met kenmerk ks/ss/2263642, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Bij beslissing van het Hof van Discipline (hierna: het Hof) van 13 juni 2022 is een verzoek van klager om een door hem ingediende klacht tegen verweerster naar een andere deken te verwijzen, door de voorzitter van het Hof buiten behandeling gesteld. De voorzitter van het Hof overweegt hiertoe, voor zover relevant:  “(…)2.2. De voorzitter stelt vast dat in de beslissing van 8 januari 2019 al is overwogen dat klager vier klachten over de ambtsvoorganger van verweerster als Deken in de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland heeft ingediend. Daarbij is overwogen dat klager er rekening mee moet houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen. (…) Zoals de voorzitter in de onder 2.2 genoemde beslissing klager al heeft voorgehouden, moet klager er rekening mee houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen. Daartoe zal de voorzitter dan ook overgaan. (…)” 1.2    In een (eerder) door klager tegen verweerster ingediende klacht heeft verweerster in haar verweerschrift van 14 december 2022 aan de deken Rotterdam geschreven, voor zover relevant:  “(…)Aan [klager] moet worden toegegeven dat ik niet volledig transparant ben en wil zijn over de inhoud en herkomst van alle signalen. Dat is ingegeven door de wens de mensen van wie de informatie afkomstig is te beschermen..(…) 1.3    Bij beslissing van 20 februari 2023 van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer 22-689/AL/NN/D) is aan klager de maatregel van een schrapping opgelegd. Onder 5.8 van deze beslissing overweegt de raad Arnhem-Leeuwarden, voor zover relevant:  “(…)Verweerder heeft de deken in die correspondentie onder meer verweten dat zij zich vanaf haar onderzoek naar zijn praktijkvoering vanaf 2020 en het opvragen van 56 dossiers schuldig heeft gemaakt aan fraude, bedrog, manipulatie en misbruik van bevoegdheid en dat zij een bedrieger is. (…)” 1.4    Klager heeft op 17 maart 2023 hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing.  1.5    Bij verzoekschrift van 22 juni 2023 heeft klager een verzoek bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.  1.6    Op 28 augustus 2023 heeft de behandeling ter zitting van het hoger beroep in zaaknummer 22-689/AL/NN/D bij het Hof plaatsgevonden.  1.7    Op 30 augustus 2023 heeft klager bij het Hof de onderhavige klacht ingediend over verweerster. Bij verwijzingsbeslissing van 31 augustus 2023 heeft het Hof de klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen aan de deken. 1.8    Bij beslissing van 27 oktober 2023 heeft het Hof de beslissing van de raad Arnhem-Leeuwarden in zaaknummer 22-689/AL/NN/D bekrachtigd. 1.9    In het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2023 staat, voor zover relevant: “(…) De deken: Ik doe mijn werk en ik doe dat vast niet perfect. Uitgaande van verweerders standpunt dat ik mijn werk in zijn dossier niet goed zou hebben gedaan, waarom zou ik daarvoor in privé aansprakelijk gesteld moeten worden? Verder geldt, welk antwoord ik ook geef op de vragen van verweerder – dat antwoordt leidt alleen maar tot meer vragen. Ik heb bij verweerder het gevoel dat ik nooit bevredigend kan antwoorden voor verweerder. Overigens zijn in het dossier van het dekenbezwaar vrijwel alle stukken opgenomen. Voor verweerder is het kennelijk geen optie dat ik de gewenste stukken wellicht niet eens heb. Verweerder zoekt overal wat achter. (…)”

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door ter zitting van 28 augustus 2023 twee onwaarheden te verkondigen.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De raad stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. 4.2    Klager verwijt verweerster dat zij ter zitting van 28 augustus 2023 twee onwaarheden heeft verkondigd. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij bereid is om alle vragen van klager te beantwoorden, dit, terwijl  verweerster zich verzet tegen het door klager verzochte getuigenverhoor. Daarnaast heeft verweerster ter zitting beweerd dat de door klager opgevraagde informatie niet bestaat, terwijl zij tegenover de deken Rotterdam in haar verweer van 14 december 2022 had verklaard wel over informatie te beschikken, maar dat zij deze ter bescherming van haar bronnen niet prijs kon geven. Op een zitting van 16 september 2022 heeft verweerster ook beweerd dat zij de betreffende stukken bij haar dekenbezwaar heeft overgelegd. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij misbruik maakt van klachtrecht.  4.3    De voorzitter ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Hiertoe stelt de voorzitter vast dat uit de inhoud van het klachtdossier blijkt dat klager in het verleden bij herhaling klachten tegen verweerster heeft ingediend over hetzelfde feitencomplex. De klachten hebben steeds betrekking op het optreden van verweerster als deken in de  dekenbezwaren tegen klager en de daarop volgende door klager tegen verweerster aanhangig  gemaakte tuchtrechtprocedures. De voorzitter van het Hof heeft hierover bij beslissing van 13 juni 2022 al overwogen dat klager er rekening mee moet houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen.  4.4    Uit de beslissing van de raad Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2023 volgt dat klager verweerster verweet zich schuldig te hebben gemaakt aan “fraude, bedrog, manipulatie en misbruik van bevoegdheid en dat zij een bedrieger is.” De voorzitter stelt vast dat deze klacht tegen verweerster ook weer ziet op het optreden van verweerster als deken en de door haar (ter zitting van 28 augustus 2023) vermeende verkondigde onwaarheden. De klacht ligt derhalve op zijn minst genomen in het verlengde van de eerder door klager ingediende klachten tegen verweerster.  4.5    Omdat deze klacht ziet op dezelfde kwestie als  in de beslissing van het Hof van 13 juni 2022, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van klachtrecht.  4.6    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de klacht ook overigens kennelijk ongegrond is. De voorzitter is van oordeel dat het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2023 op geen enkele wijze steun biedt voor de juistheid van de door klager genoemde leugens die daar door verweerster zouden zijn geuit.  4.7    Verweerster heeft blijkens het proces-verbaal ter zitting verklaard dat “welk antwoord zij ook geeft, dit leidt tot nog meer vragen.” Dat verweerster (ook) zou hebben gezegd dat zij al klagers vragen zou beantwoorden, zoals klager stelt, blijkt niet uit dit proces-verbaal en volgt evenmin uit de overige inhoud van het dossier.  4.8    Wat betreft de tweede door verweerster op deze zitting geuite “leugen” (het ten onrechte beweren dat informatie niet bestaat, terwijl die er, blijkens het verweerschrift van 14 december 2022, wel zou zijn) overweegt de voorzitter als volgt. Uit het voornoemde proces-verbaal blijkt dat verweerster ter zitting van 28 augustus 2023 heeft verklaard dat zij in het dossier van het dekenbezwaar vrijwel alle stukken had opgenomen en dat het voor verweerster “kennelijk geen optie is dat verweerster de gewenste stukken wellicht niet eens heeft.” De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat deze uitlating van verweerster in contrast zou staan met het verweer van 14 december 2022 waarin zij schrijft dat zij niet transparant kan en wil zijn over de herkomst van verschillende signalen. Zoals verweerster genoegzaam heeft aangevoerd kunnen deze zaken goed naast elkaar bestaan: er is informatie die verweerster met klager wil delen, er is informatie die verweerster ter bescherming van haar bronnen niet wenst prijs te geven én er is informatie waarover verweerster niet beschikt omdat die er (simpelweg) niet is.  De opmerking van verweerster ter zitting ging over deze laatste categorie. Voor wat betreft de door klager gestelde uitlating van verweerster ter zitting van 16 september 2022 kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster dit zo zou hebben gezegd, omdat klager hiervoor geen verdere onderbouwing heeft aangevoerd.   4.9    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat van de door klager gestelde discrepantie tussen de uitlatingen van verweerster geen sprake is, laat staan van het ter zitting van 28 augustus 2023 verkondigen van onwaarheden of leugens door verweerster. Uit niets blijkt dat verweerster zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.  4.10    De klacht is, voor zover die ontvankelijk zou zijn, gelet op het voorgaande daarom ook overigens kennelijk ongegrond.  4.11    Van het door klager gestelde misbruik maken van recht door verweerster is evenmin sprake. De voorzitter verwijst hierbij naar de beslissingen van de raad Arnhem-Leeuwarden en het Hof van respectievelijk 20 februari 2023 en 27 oktober 2023 waarin is vastgesteld dat de dekenbezwaren hebben geleid tot de schrapping van klager. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk, danwel kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. W.A. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 5 februari 2024