Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:24

Zaaknummer

23-577/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Wat door klaagsters naar voren is gebracht, wettigt niet de conclusie dat sprake is geweest van ondoelmatig procederen. Dit deel van de klacht is ongegrond. Wel heeft verweerder zich in zijn processtukken meerdere keren onnodig grievend uitgelaten over een collega-advocaat. Hij heeft vergaande verwijten aan haar adres in zijn stukken opgenomen. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2024 in de zaak 23-577/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 1

en

klaagster 2 gemachtigde: [klaagster 1]

over:   verweerder gemachtigde: mr. G.J.W. Pulles

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 8 december 2022 heeft klaagster 1, mede namens klaagster 2, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 29 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K262 2022 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij waren klaagster 1, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 19 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van 7 september 2023 van klaagster 1 en van de e-mail met bijlagen van 4 december 2023 van verweerder. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    De samenlevingsovereenkomst van K en klaagster 2 is in 2009 beëindigd. Zij zijn vervolgens in verschillende procedures verwikkeld geweest over onder meer de verdeling van de boedel, waaronder ook een woning. K en klaagster 2 verschillen onder meer van mening over de vraag of een door beide partijen op 31 maart 2019 ondertekende schikking rechtsgeldig is. 2.3    Klaagster 2 is bij beschikking van 16 september 2019 onder bewind gesteld. Zij en haar bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder) zijn bijgestaan door klaagster 1.  2.4    Verweerder staat K bij.  2.5    Op 13 september 2022 heeft de rechtbank Limburg vonnis gewezen. Op 10 oktober 2022 is een spoed appeldagvaarding van verweerder aan de bewindvoerder betekend, waarin onder memorie van grieven onder meer het volgende is opgenomen: “31. (…) [K] stelt daarom dat de enige die werkelijk belang heeft bij verkoop van de woning de advocaat is met wie is overeengekomen dat het merendeel van diens honorarium pas zal worden betaald wanneer zij er in slaagt de woning verkocht te krijgen. (…) 56. (…) Hij stelt dat het voorafgaande al aantoont dat een opzetje tussen de advocaat van [bewindvoerder] en de makelaar gemakkelijk dergelijke beschuldigingen kan opleveren hetgeen gezien de talrijke volstrekte onwaarheden en zelfs frauduleus opgemaakte verklaringen welke deze advocaat in de diverse procedures aan diens vorderingen ten grondslag legt ook zeker te verwachten is. (…) [K] heeft reden geen enkel vertrouwen in de oprechtheid van deze advocaat te hebben.” Het processtuk maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier. 2.6    Verweerder heeft voor de rolzitting van 25 oktober 2022 een memorie van grieven ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. In deze memorie is onder meer opgenomen: “53. (…) De bewindvoerder en diens advocaat negeren dat belang doelbewust en hebben het de kinderen onmogelijk gemaakt verder te kunnen met hun levens. (…) 60. Om dan toch bewijs in handen te krijgen (…) is advocaat [klaagster 1] na het voor haar onwelgevallige kort geding vonnis zelf bewijs gaan creëren dan wel door schoonzoon [JS] gaan laten creëren (…). (…) 61. (…) heeft de man uitgebreid beschreven en aan de kaak gesteld hoe advocaat [klaagster 1] zelf een volstrekt gelogen gang van zaken in de ik-vorm op schrift is gaan stellen waarvan zij van de vrouw verlangde, opnieuw met inzet van misleiding over haar schulden en de gevolgen (…). Daarbij misbruik makend van de zeer afhankelijke, machtsongelijke, beïnvloedbare en zelfs chantabele omstandigheden waarin de vrouw als gevolg van haar onderbewindstelling verkeerde. En hoe advocaat [klaagster 1] van [JS] eveneens om volstrekt gelogen verklaringen is gaan verzoeken waarmee de beide kinderen van partijen in diskrediet konden worden gebracht. (…) 119. (…) een door [klaagster 1] in de ik-vorm opgestelde verklaring te ondertekenen (…) vol met absurde verzinsels en valse beschuldigingen (…). (…) 121. (…) heeft de man al uitvoerig aan de kaak gesteld hoe de bewindvoerder, diens advocaat en dochter [A], met bedrog en bangmakerij, en daarbij misbruik makend van de afhankelijke en machtsongelijke omstandigheden waarin de vrouw ten opzichte van de bewindvoerder verkeerde, de vrouw ertoe bewogen hebben de opdrachtverlening aan de advocaat te ondertekenen welke deze nodig had om te kunnen gaan procederen (…). (…) 122. (…) Ofwel een dergelijke ontmoeting was voor advocaat [klaagster 1] te bedreigend omdat wanneer de vrouw alsnog weer voor haar kinderen zou kiezen [klaagster 1] haar honorarium zou mislopen dat uit de opbrengst van de door haar in de juridische procedures te bewerkstelligen verkoop van de woning betaald moet gaan worden. (…) 127. De enigen die werkelijk in de positie verkeerden en verkeren waarbij zij gebruik konden en kunnen maken van de naar zeggen van de rechtbank zeer kwetsbare, afhankelijke, te manipuleren en psychisch labiele toestand van de vrouw zijn die genen waarvan de vrouw werkelijk afhankelijk was en is en die de gelegenheid hadden en hebben haar te beïnvloeden. Dat zijn uitsluitend de bewindvoerder van de vrouw, diens advocaat en de oudste dochter en haar man die de vrouw frequent bezochten en bezoeken en die daar ook bewezen gebruik van hebben gemaakt bij het de vrouw onder druk en met misleiding, gebruikmakend van haar afhankelijkheid van hen, door de advocaat opgestelde niet op waarheid berustende verklaringen te laten ondertekenen en haar tegenover de kanontrechter onwaarheden te laten verkondigen waarbij zij persoonlijk groot financieel belang bij hadden (…). Als er al door iemand misbruik van omstandigheden is gemaakt dan zijn het de bewindvoerder en diens advocaat. (…) 150. (…) De vrouw verkeert door haar onderbewindstelling ten opzichte van haar bewindvoerder en dienst advocaat in zeer afhankelijke, machtsongelijke en beïnvloedbare omstandigheden. Daar heeft de advocaat van de bewindvoerder misbruik van gemaakt door haar door de advocaat opgestelde documenten te laten tekenen welke het de advocaat mogelijk moesten maken gerechtelijke procedures tegen de man te gaan voeren (…). (…) 152. (…) De man heeft in zijn ingediende stukken en hiervoor uitgebreid beschreven hoe de vrouw misleid, geïndoctrineerd, bedreigd en onder druk is gezet door haar advocaat (…).” Het processtuk maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier. 2.7    Bij arrest van 4 juli 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag K niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (volgens het liquidatietarief). De vordering van de bewindvoerder tot veroordeling van K in de daadwerkelijke proceskosten is afgewezen, waarbij is vermeld dat niet is gebleken van buitengewone omstandigheden die maken dat K zijn hoger beroep niet had moeten instellen. 2.8    Bij arrest van 21 november 2023 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch beslist naar aanleiding van de spoed appeldagvaarding van verweerder van 10 oktober 2022. Het gerechtshof heeft het vonnis van 13 september 2022 bekrachtigd en K veroordeeld in de proceskosten. Het gerechtshof heeft de grief van de bewindvoerder om K te veroordelen in de werkelijke proceskosten afgewezen. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerder het volgende. a)    Grievende uitlatingen Verweerder heeft, zowel in een memorie van grieven ingediend in een procedure bij het Gerechtshof Den Haag, als in een memorie van grieven ingediend in een procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ongefundeerde beschuldigingen jegens klaagster 1 als advocaat geuit. b)    Ondoelmatig procederen Ook bevatten de beide memories een aantal stellingen/eisen die juridisch op zijn minst bijzonder zijn te noemen zonder dat dat behoorlijk wordt uitgelegd. Er is sprake van ondoelmatig procederen waarmee klaagster 2 op onnodige kosten (€ 20.000,-) is gejaagd. 3.2    Klaagsters hebben verwezen naar specifieke passages in de beide processtukken, ter onderbouwing van de klacht. Bij klaagster 1 bestaat de indruk dat verweerder de genoemde processtukken niet zelf heeft opgesteld, maar dat zijn cliënt die heeft opgesteld. Verweerder lijkt alleen als doorgeefluik te fungeren, terwijl van hem mag worden verwacht dat hij mitigerend optreedt. De processtukken hebben een enorme omvang, wat niet gerechtvaardigd wordt door de omvang van het geschil. Klaagsters menen dat sprake is van schending van gedragsregels 1, 2 lid 1 en 6 leden 1 en 7. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Ontvankelijkheid klaagsters 5.1    De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.  5.2    De raad stelt vast dat het klachtonderdeel over grievende uitlatingen (klachtonderdeel a) alleen betrekking heeft op klaagster 1. Klaagster 2 heeft daarbij geen rechtstreeks belang en is in zoverre niet-ontvankelijk.  5.3    De raad stelt vast dat het klachtonderdeel over ondoelmatig procederen (klachtonderdeel b) juist alleen betrekking heeft op klaagster 2. De raad zal klaagster 1 daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Inhoudelijk toetsingskader 5.4    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a (klaagster 1)  5.5    Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten. De raad is van oordeel dat verweerder zich in zijn twee processtukken (de twee memories van grieven) onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster 1. Verweerder heeft in zijn stukken meermaals vérgaande en ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van klaagster 1, de advocaat van de wederpartij, geuit. De raad verwijst naar de onder de feiten opgenomen citaten. Zo heeft verweerder klaagster 1 ervan beschuldigd dat zij zelf bewijs heeft gecreëerd en dat zij haar cliënt heeft misleid, geïndoctrineerd, bedreigd en onder druk gezet. Van verweerder had een meer professionele distantie mogen worden verwacht. De raad acht dit klachtonderdeel ten aanzien van klaagster 1 dan ook gegrond.  Klachtonderdeel b (klaagster 2) 5.6    Gedragsregel 6 bepaalt dat een advocaat een doelmatige behandeling van de zaak dient na te streven en in het oog dient te houden dat ook ten laste van de wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.  5.7    De raad overweegt dat klaagsters hebben gewezen op passages in de stukken die volgens hen juridische onzin zijn of juridisch onhoudbaar zijn. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder heeft gehandeld binnen de ruime mate van vrijheid die hem toekomt als advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft, zoals vermeld, een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen en diens standpunten voor het voetlicht te brengen. De raad ziet niet dat verweerder namens zijn cliënt evident onpleitbare standpunten heeft ingenomen. De lengte van de processtukken maakt niet dat sprake is van ondoelmatig procederen. Verweerder heeft bovendien gemotiveerd aangegeven waarom de stukken zo lang zijn. Dat de stukken wellicht anders ingericht hadden kunnen worden en dat zaken wellicht anders verwoord hadden kunnen worden, betekent niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. De gerechtshoven hebben bovendien in de arresten van 4 juli 2023 en 21 november 2023 geen aanleiding gezien om verweerders cliënt te veroordelen in de werkelijke proceskosten, terwijl daar van de zijde van klaagsters wel om was gevraagd. Hetgeen door klaagsters naar voren is gebracht wettigt niet de conclusie dat sprake is geweest van ondoelmatig procederen. Dit klachtonderdeel is daarom ten aanzien van klaagster 2 ongegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft zich in twee processtukken meerdere keren onnodig grievend uitgelaten over een collega-advocaat. Hij heeft vérgaande verwijten aan haar adres in zijn stukken opgenomen, waaronder de beschuldiging dat zij haar cliënt heeft misleid, geïndoctrineerd, bedreigd en onder druk gezet. Dat is een zware en onvoldoende gemotiveerde beschuldiging die verweerder niet had mogen opnemen. 6.2    Verweerder heeft ter zitting erkend dat het niet goed is geweest hoe hij dingen heeft verwoord in zijn stukken. De raad houdt daar rekening mee. De raad is van oordeel dat het opleggen van een disciplinaire maatregel desondanks passend is en legt daarom aan verweerder een waarschuwing op. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster 1 betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster 1 dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster 1 dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.  7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klaagster 1 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b; - verklaart klaagster 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a; - verklaart klachtonderdeel a (ten aanzien van klaagster 1) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b (ten aanzien van klaagster 2) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.