Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:16
Zaaknummer
23-849/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 januari 2024 in de zaak 23-849/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 december 2023 met kenmerk K245 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 11 en 1 tot en met 15.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster (c.q. haar man) heeft zich eind november 2021 tot mr. O gewend voor bijstand in verband met schade aan haar woning als gevolg van werkzaamheden op een aangrenzend perceel. Op 7 december 2021 heeft mr. O de opdracht bevestigd. 1.2 Op 12 april 2022 heeft klaagster een interne klacht over mr. O ingediend. Mr. O heeft de ontvangst van de klacht diezelfde dag bevestigd. 1.3 Op 20 april 2022 heeft mr. O aan klaagster laten weten dat de klacht is geregistreerd en dat verweerder zal optreden als klachtenfunctionaris. 1.4 Verweerder heeft op 26 april 2022 gereageerd en aan klaagster onder meer geschreven: “Uw klacht zal ik in behandeling nemen. [Mr. O] heb ik inmiddels verzocht om schriftelijk te reageren op uw klacht. Dit zal hij binnen 4 weken doen. De schriftelijke reactie van [mr. O] zal ik per u-mail naar u doorsturen. Daarna zal ik de klacht beoordelen. Ik verwacht binnen 8 weken uw klacht te hebben behandeld.” 1.5 Klaagster heeft op 6 mei 2022 aan verweerder onder meer geschreven: “Helaas de tijd die ervoor nodig is hebben wij niet. [Mr. O] is degene die ons erop heeft geattendeerd dat wij niet veel tijd meer hebben voor deze zaak. [Mr. O] ziet dit alles als een klacht, dat is het ook. (…) Het zou bijzonder treurig zijn als wij het contact nu weer weken moeten laten rusten. (…) Wij zouden het dus erg waarderen als dit sneller opgepakt kan worden. Wij zijn altijd tot een gesprek bereid.” 1.6 Op 13 mei 2022 heeft klaagster haar e-mail van 6 mei 2022 nogmaals onder de aandacht gebracht bij verweerder. 1.7 Op 22 mei 2022 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende geschreven: “Ik zal mijn best doen om uw klacht zsm te beoordelen. Het is in ieder geval fijn te horen dat u bereid bent om tot een gesprek te komen. U treft bijgaand de reactie van [mr. O] op uw klacht. Na bestudering van de klacht en de reactie daarop kom ik zsm maar wel binnen 4 weken op de zaak terug. Verder wordt u verzocht om niet te reageren op de reactie van [mr. O].” 1.8 Op 8 juni 2022 heeft klaagster aan verweerder onder meer geschreven: “We begrijpen dat vanwege de algemene voorwaarden er 8 weken voor staat om de zaak te onderzoeken, maar het zou ons zeker helpen als het proces versneld kan worden.” 1.9 Op 20 juni 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “Vorige week heb ik u gebeld inzake de klacht die u jegens mijn kantoorgenoot heeft ingediend. Ik heb u mijn eerste indruk van de zaak gegeven. U zou dat bespreken en mij hieromtrent terug bellen. Ik heb daarna niets meer van u gehoord. Zou mij willen terug bellen op [nummer].” 1.10 Op 27 juni 2022 heeft klaagster gereageerd en onder meer geschreven: “Excuses voor mijn late reactie op uw mail. Ik heb het mega druk (…). U kunt deze week een reactie van ons verwachten.” 1.11 Op 1 juli 2022 heeft klaagster per e-mail een reactie aan verweerder gestuurd. Daarin schrijft zij onder meer: “Allereerst dank voor het verhelderende telefonisch gesprek. Tijdens het gesprek heeft u uw bevindingen toegelicht en bent tot de conclusie gekomen dat de wijze waarop uw collega [mr. O] ons dossier heeft aangepakt geen schoonheidsprijs verdient. Tevens stelde u voor om het door ons betaalde factuur te laten crediteren. Crediteren zou een heel makkelijke uitweg zijn. Echter, dit is voor ons geen oplossing richting Allianz. (…) Wij zien graag dat [mr. O] onder toezicht de correspondentie met Allianz zo spoedig mogelijk hervat (…). Wij kunnen over de afhandeling van de kwestie tussen uw collega en ons pas tevreden zijn als de kwestie met Allianz op een ordentelijke manier is afgehandeld.” 1.12 Op 15 juli 2022 heeft klaagster een reminder aan verweerder gestuurd. 1.13 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “In verband met mijn vakantie ben ik tot 15 augustus afwezig. Daarna zal ik uw klacht verder behandelen. Ik heb uw e-mail doorgestuurd naar de heer [mr. O]. Hij accepteert uw voorstel niet. Dit, omdat het nodige vertrouwen voor het voortzetten van de relatie ontbreekt. Ik zal na mijn vakantie een beslissing op uw klacht nemen.” 1.14 Op 15 augustus 2022 heeft klaagster in een bericht aan verweerder onder meer geschreven: “Zoals ik reeds in onze laatste correspondentie al aangaf, verwacht ik dat uw kantoor de situatie met Allianz oplost zodat ook wij verder kunnen en deze nachtmerrie achter ons kunnen laten.” 1.15 Op 21 augustus 2022 heeft verweerder laten weten dat hij vanwege vakantie afwezig was en dat hij binnen twee weken terugkomt op de klacht. 1.16 Op 6 september 2022 heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven: “Middels deze e-mail kom ik inhoudelijk terug op uw klacht jegens mijn kantoorgenoot, [mr. O]. Voor mijn vakantie heb ik mijn eerste bevindingen met u en mijn kantoorgenoot besproken. Ik heb geconstateerd dat partijen over en weer geen vertrouwen in elkaar hebben, zodat voortzetting van de relatie door [mr. O] geen optie was. Mijn kantoorgenoot heeft om het geschil te beëindigen voorgesteld om het door u betaalde bedrag aan u terug te betalen, zodat u met een andere advocaat de zaak verder kunt oppakken. U heeft dit aanbod niet geaccepteerd en u wenst dat [mr. O] uw belangen blijft behartigen. Dit heeft mijn kantoorgenoot niet geaccepteerd, zodat ik inhoudelijk reageer op uw klacht. Namens u hebben uw partner en uw neef op 30 november 2021 een intakegesprek met mijn collega gehad. Een deel van de te beoordelen stukken zijn op 7 december 2021 aan hem verzonden. Op 8 december 2021 is hij op basis van de overgelegde stukken tot een positief advies gekomen. Dit advies veranderde nadat hij achter kwam dat hij niet alle stukken had en u aan hem een incompleet verhaal heeft verteld. Na 8 december 2021 ontving hij meerdere aansprakelijkstellingsbrieven en twee ordners met stukken. Mijn kantoorgenoot trad ook in gesprek met uw vorige advocaat, deurwaarder, Allianz en uw adviseur. Deze gesprekken hebben [mr. O] tot gewijzigde inzichten gebracht. Dit heeft hij met u, uw partner en uw neef op 22 februari 2022 besproken. Er is een nieuwe processtrategie uitgestippeld, zie e-mail van 16 maart 2022. Voor [mr. O] zou er alleen een rol in uw zaak zijn, als Allianz mee zou werken aan een schade expertise. Dat spraken partijen met elkaar af. Allianz werkte niet mee aan een dergelijk onderzoek, zodat mijn kantoorgenoot de opdracht heeft beëindigd. Op basis van het voorgaande is uw klacht ongegrond.” 1.17 Op 21 november 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft de zaak willens en wetens vertraagd en niet naar behoren behandeld. Klaagster heeft maanden moeten wachten en het was steeds klaagster die moest mailen om te vragen waar de reactie bleef. Door de vertraging is de positie van klaagster verder verzwakt. Verweerder heeft doorgegeven dat de zaak niet meer kon verjaren doordat mr. O de zaak had opgepakt, maar dit blijkt achteraf niet juist te zijn. 2.2 Klaagster stelt dat de interne klachtenprocedure zonder bevredigend resultaat is doorlopen. Telefonisch heeft verweerder aangegeven het eens te zijn met de klacht, maar later lijkt hij zijn mening bij te stellen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft klaagster in de week van 13 juni 2022 gebeld. Telefonisch is aan klaagster meegedeeld dat verweerder de zaak inderdaad anders zou aanpakken, echter daarmee is niet gezegd dat haar klacht gegrond was. Verweerder heeft voorgesteld om de kosten die klaagster heeft betaald aan haar terug te betalen, zodat zij bij een andere advocaat advies kon inwinnen zonder extra kosten te maken. Klaagster zou dit voorstel bespreken en een reactie terugkoppelen. Een reactie bleef uit en vanwege verweerders naderende vakantie heeft hij klaagster op 20 juni 2022 een reminder gestuurd. Op 1 juli 2022 heeft klaagster het voorstel afgewezen. Op 3 juli 2022 ging verweerder met vakantie, zodat door het vertraagd handelen van klaagster de klacht niet voor de vakantie van verweerder kon worden afgehandeld. Op 6 september 2022 is de beslissing naar klaagster en verweerder gezonden. Verweerder meent dat de klacht binnen de mogelijkheden van verweerder met vaart is behandeld. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Concreet betekent dit dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als klachtenfunctionaris zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Beoordeling klacht 4.2 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder de klachtbehandeling voldoende voortvarend heeft opgepakt. Hij heeft mr. O de gelegenheid gegeven voor een reactie en heeft vervolgens in juni 2022 telefonisch aan klaagster laten weten wat zijn bevindingen waren en wat zijn eerste indruk was van de zaak. Hij heeft toen ook een afdoeningsvoorstel aan klaagster gedaan. Klaagster gaf eerst na rappel van verweerder vlak voor diens vakantie te kennen niet met het voorstel akkoord te gaan en te wensen dat mr. O de zaak alsnog inhoudelijk zou afhandelen. Verweerder heeft tijdens zijn vakantie daarop nog gereageerd en de wens van klaagster voorgelegd aan mr. O. In een tweede e-mail tijdens zijn vakantie heeft verweerder doorgegeven dat en wanneer hij inhoudelijk op de zaak zou terugkomen. Uiteindelijk heeft verweerder op 6 september 2022 een nader inhoudelijk oordeel op de klacht gegeven. Gelet op deze gang van zaken kan niet worden gezegd dat verweerder de klacht dermate weinig voortvarend heeft opgepakt dat daardoor sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat verweerder de zaak willens en wetens heeft vertraagd, zoals klaagster stelt, blijkt niet uit het klachtdossier. 4.3 De uitkomst van de klachtbehandeling is niet zoals klaagster had gehoopt. Dat betekent echter evenmin dat sprake is van klachtwaardig handelen. Klaagsters stelling dat haar positie door de vertraging is verzwakt, is door haar op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het klachtdossier blijkt voorts niet dat verweerder heeft gesteld dat de zaak niet meer kon verjaren doordat mr. O de zaak had opgepakt, zodat, wat daar ook van zij, klaagsters verwijt in zoverre tevens feitelijke grondslag mist. 4.4 Van zodanig handelen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is de voorzitter niet gebleken. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.