Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:13
Zaaknummer
23-845/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk. Ingevolge de rechtspraak van het Hof van Discipline (zie uitspraken van 5 juli 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:4 en van 30 mei 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:117) verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen dat met een klacht die eerder is ingetrokken, voor een tweede maal een klachtprocedure wordt gestart. Klager heeft eerder eenzelfde klacht over verweerders dienstverlening ingediend en daarna ingetrokken, waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten. Verweerder mocht ervan uitgaan dat hij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager hem had gemaakt. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de klacht alsnog inhoudelijk door de voorzitter kan worden beoordeeld.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 januari 2024 in de zaak 23-845/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over: verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 december 2023 met kenmerk 2268243/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Bij vonnis van de politierechter van 10 december 2018 is klager veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 70 uur en een contactverbod van een jaar voor -kort gezegd- belaging. 1.2 Eind 2019 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om het reeds door de voormalig advocaat van klager ingestelde hoger beroep verder te behandelen. Verweerder heeft de opdracht aanvaard. 1.3 Op 10 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het hof). Verweerder heeft de zaak op zitting voor klager bepleit. 1.4 Het hof heeft op 23 december 2020 arrest gewezen en eveneens 70 uur taakstaf voorwaardelijk opgelegd en een contactverbod van een jaar. 1.5 Op 27 juli 2021 heeft klager een klacht bij de deken ingediend over verweerders dienstverlening in klagers strafzaak. Bj e-mail van 7 augustus 2021 heeft klager zijn klacht aangevuld. 1.6 Bij brief van 9 augustus 2021 heeft verweerder bij de deken verweer gevoerd tegen de klacht van 27 juli 2021. Vervolgens heeft op 15 september 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager zijn klacht over verweerder ingetrokken, hetgeen verweerder bij e-mail van 16 september 2021 aan de deken met klager in cc heeft bevestigd. Verweerder schrijft in zijn e-mail: “Gisteren heb ik ter zake bovenstaande zaak een verhelderend gesprek gehad met [klager] bij mij op kantoor. Ik heb [klager] gevraagd waar de klachten in de kern op zien. Hieruit begreep ik dat het [klager] met name stoort dat in het strafproces maar een beperkt deel van de kwestie met aangeefster aan bod is gekomen. Ik heb toegelicht dat het strafproces zich primair richt op de tenlastelegging en dat mijn opdracht zich ook beperkte tot het verlenen van bijstand in het kader van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. Na mijn toelichting liet [klager] mij (ook schriftelijk, zie bijlage) weten geen belang meer te hechten aan het voortzetten van de klacht. Ik verzoek u gelet hierop het dossier te sluiten. Ik verneem graag spoedig. ” 1.7 De deken heeft hierop zijn onderzoek naar deze klacht gesloten en het dossier gearchiveerd. De deken heeft dit op 22 september 2021 als volgt aan klager en verweerder bevestigd: “Bij e-mailbericht van 20 september schrijft [verweerder] dat hij met u een verhelderend gesprek heeft gehad en dat u uw klacht intrekt. Een kopie van het e-mailbericht heeft u ontvangen. Ik ga dan ook over tot archivering van dit dossier.” 1.8 Op 14 september 2023 heeft klager onderhavige klacht ingediend over verweerders dienstverlening in de strafzaak.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) klager heeft verweerder nooit gezien voor de zitting van 10 december 2020; b) klager weet nog altijd niet wat er gebeurd is, terwijl klager het recht heeft om dit te weten; c) verweerder heeft cruciale informatie verzwegen richting de rechter.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Ingevolge de rechtspraak van het Hof van Discipline (zie uitspraken van 5 juli 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:4 en van 30 mei 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:117) verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen dat met een klacht die eerder is ingetrokken, voor de tweede maal een klachtprocedure wordt gestart; als uitgangspunt geldt dat een advocaat er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat een eenmaal ingetrokken klacht later niet opnieuw wordt ingediend. 4.2 In zijn verweer heeft verweerder primair een beroep gedaan op de (kennelijk) niet-ontvankelijkheid van de klacht. Verweerder voert aan dat klager eerder op 27 juli 2021 een klacht over hem heeft ingediend, waarop hij bij brief van 9 augustus 2021 heeft gereageerd. Vervolgens heeft op 15 september 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarna klager de klacht heeft ingetrokken. Volgens verweerder verschilt onderhavige klacht niet van de eerder ingediende, ingetrokken en afgehandelde klacht. Door klager zijn geen nieuwe of andere zaken aan de orde gesteld die ertoe zouden moeten leiden dat onderhavige klacht ontvankelijk is, aldus verweerder. 4.3 De voorzitter volgt verweerder in dit standpunt en stelt op grond van de gedingstukken vast dat klager met zijn op 14 september 2023 ingediende klacht over hetzelfde feitencomplex klaagt als met zijn op 27 juli 2021 ingediende klacht. Beide klachten gaan immers over het handelen van verweerders dienstverlening aan klager in klagers strafzaak in hoger beroep. Ook de verwijten die klager verweerder met de huidige klacht maakt, zijn in de kern dezelfde als de verwijten die klager in zijn klacht van 2021 heeft vermeld. Klager heeft zijn klacht van 27 juli 2021 ingetrokken waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten. Uit de gedingstukken blijkt niet dat klager een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de intrekking. Verweerder mocht er toen dan ook van uitgaan dat hij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager hem had gemaakt. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de klacht nu alsnog inhoudelijk door de voorzitter kan worden beoordeeld. 4.4 Op grond van het bovenstaande zal de voorzitter de klacht derhalve met toepassing van artikel 46j Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren en dus niet meer inhoudelijk beoordelen.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 januari 2024