Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:10

Zaaknummer

23-490/AL/NN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht slaagt deels. Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten. Berisping

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2024 in de zaak 23-490/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager over   verweerder  1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 2 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 17 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen. 1.3 Op 19 oktober 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft verweerder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. 1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 november 2023. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van 19 oktober 2023.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager was sinds 1980 boekhouder van een maatschap, waarin een vader (hierna: de vader) en (later) een zoon (hierna: S) een landbouw- en veehouderijbedrijf uitoefenden. Een andere zoon/broer (hierna: B) is per 1 mei 1986 toegetreden tot de maatschap. Door de uittreding van de vader per 1 mei 1998 is de maatschap ontbonden. Het bedrijf is voortgezet door S en B.  2.2 Er is een nieuw maatschapscontract opgemaakt, dat door S en B op 16 mei 1998 is ondertekend. Er is ook een gewijzigde (al dan niet getekende) versie van dat contract, en die versie vermeldt als datum 16 juni 1998. 2.3 Twee zonen van S (hierna Y en BJ) hebben sinds 2013 werkzaamheden verricht voor het bedrijf, waarvoor zij geen financiële vergoeding hebben ontvangen. 2.4 Enige jaren geleden heeft klager van een mediator het verzoek gekregen om B en S bij te staan om gezamenlijk het bedrijf financieel af te wikkelen met mogelijke opvolging. B woonde op dat moment bij zijn vader van ongeveer 95 jaar oud. Klager was toen ongeveer 77 jaar oud. Klager heeft in dat kader gesprekken met vader, B en S gevoerd. Op 2 maart 2021 heeft klager een e-mail van verweerder ontvangen met de mededeling dat B niet langer wilde dat klager zijn belangen behartigde. 2.5 S en zijn zonen Y en BJ hebben de maatschap en B doen dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. Verweerder heeft de maatschap en B bijgestaan in die procedure. Op 20 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling gebruikt van comparitieaantekeningen.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door: niet zorgvuldig te handelen tegenover klager en door onjuiste en onnodig grievende uitlatingen te doen tijdens de mondelinge behandeling van 20 januari 2023. 3.2 Het gaat klager om de uitlatingen van verweerder:   1. Verweerder heeft klager ervan beschuldigd dat door zijn advisering en begeleiding de vader uit de boerderij is vertrokken zodat S de baas kon spelen over B. Klager verwijst naar de comparitieaantekeningen van verweerder, waarin staat:

“Nadat [S] – met advisering en begeleiding van [klager] de vader (…) van de boerderij heeft gekregen, wordt S meer kleinerend, denigrerend tegen [B]. [B] is het volgende slachtoffer.”

2. Verweerder heeft klager ervan beschuldigd dat hij B niet deskundig en objectief heeft bijgestaan en een dubieuze akte heeft opgesteld in 1998. Klager verwijst naar de comparitieaantekeningen van verweerder, waarin staat:

“[B] is verscholen gebleven van deskundige objectieve bijstand – hier zij vermeld dat [klager] (…) de dubieuze akte heeft opgesteld in 1998 en mede-eigenaar is van percelen grasland samen met [Y en BJ] en ook hypotheek heeft verstrekt aan [Y] en/of [BJ] – in gesprekken waarin eisers c.s. (kennelijk) aannamen dat er voldoende basis was voor een uitbreiding van de samenwerking (en dat) tegen een waardering op agrarische grondslagen”.   3. Verweerder heeft klager beschuldigd van het valselijk opmaken van een maatschapsovereenkomst en heeft gesteld dat klager S wilde verrijken en B financieel wilde benadelen. Ook heeft verweerder gesteld dat klager zijn zorgplicht zou hebben geschonden als accountant en de vertrouwensrelatie met B niet is nagekomen. Klager verwijst naar de comparitieaantekeningen van verweerder, waarin staat:  “De valselijk opgemaakte maatschapsovereenkomst gedateerd 16 mei 1998 kwam uit de koker van de accountant [klager] dezelfde [klager] die [Y] en/of [BJ] onder hypothecaire zekerheid geld heeft geleend en deelgenoot is met [Y] en [BJ] in landerijen.”   en

“[S] wilde door deze maatschapsovereenkomst samen met [klager] bereiken dat [S] zich zou verrijken, zijn financiële positieverbetering en [B] financieel zeer benadelen. [Klager] schond zijn zorgplicht, betrokken belangen en vertrouwensrelatie jegens [B] door als voormeld te handelen. De eerdere samenwerking was er op geënt dat beide partijen ieder gelijke rechten zouden krijgen. [S] en [klager] hebben het evenwicht al vroeg in de samenwerking onderuit proberen te halen.”

4. Verweerder heeft klager onbetrouwbaar genoemd. Klager verwijst naar de comparitieaantekeningen van verweerder waarin staat:

“[Klager] beticht de advocaat van [BJ] ten onrechte van laster. K herhaal uitdrukkelijk dat de getuige [klager] onbetrouwbaar is, hij heeft geen opdracht gehad van [B], heeft de onrechtmatige maatschapsakte van 16 mei 1998 opgesteld, (…).”

5. Klager stelt dat zijn financiële hulp aan Y en BJ los staat van het geschil waarover is geprocedeerd omdat hij pas op 1 november 2022 mede-eigenaar is geworden van een perceel grasland en hij toen pas de hypotheek aan Y en BJ heeft verstrekt. Verweerder heeft dit niet in zijn comparitieaantekeningen opgenomen. Verweerder was volgens klager dus niet volledig.

4 VERWEER Verweerder heeft laten weten dat hij het eens is met het oordeel van de deken dat hij met deze handelwijze niet de grenzen van het betamelijke tegenover klager heeft overschreden en dat daarom de klachtonderdelen (kennelijk) ongegrond moeten worden verklaard. Verweerder vindt dat de uitlatingen die hij namens zijn cliënt heeft gemaakt niet (onnodig) grievend zijn. Hij heeft slechts de rechtspositie van zijn cliënt verwoord. Dat die standpunten klager onwelgevallig zijn, betekent volgens verweerder niet dat hij de aan hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht gaat over het handelen van een advocaat die niet de advocaat van klager is, maar van anderen bij wiens civiele zaak klager als accountant was betrokken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt in dat geval aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over (voor zover hier van belang) een betrokken derde, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van (voor zover hier van belang) een betrokken derde onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.

Klachtonderdeel 1 slaagt niet

5.2 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt. Zonder toelichting, die ontbreekt valt niet in te zien dat  deze opmerking onnodig grievend en/of voor verweerder (redelijkerwijs) kenbaar onjuist en/of voor klager onevenredig schadelijk is, zonder redelijk doel. Het is de raad kortom bij deze uitlating niet gebleken dat zich één van de uitzonderingsgronden als bedoeld in rechtsoverweging 5.1. voordoet.  Klachtonderdelen 2, 3 en 4 slagen deels

5.3 De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen deels slagen. Dat wordt hierna uitgelegd. 5.4 Verweerder maakt klager hier ernstige verwijten die moeilijk anders dan als grievend zijn te kwalificeren. Verweerder beschuldigt klager van strafbare feiten en onrechtmatig handelen. Verweerder stelt immers dat klager een dubieuze akte heeft opgesteld (klachtonderdeel 2 en klachtonderdeel 4), dat de valselijk opgemaakte akte uit de koker van klager komt en dat (ook) klager daarmee wilde bereiken dat S zich zou verrijken ten koste van B (klachtonderdeel 3). 5.5 Volgens verweerder heeft hij niet meer of anders gedaan dan het standpunt van zijn cliënt te verwoorden in de beslotenheid van een civiele procedure. Het is inderdaad de primaire taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen. In zoverre is de advocaat partijdig. Dit is (ook) klager duidelijk, zo is op de zitting gebleken. Volgens klager evenwel verwoordt verweerder het standpunt van zijn cliënt niet. Op de mondelinge behandeling heeft klager toegelicht dat hij sinds 1980 betrokken is bij B en zijn familie en dat hij ook na zijn pensionering bij de familie betrokken is gebleven. Op de zitting heeft klager een beeld van B geschetst als sociaal kwetsbaar. Klager heeft toegelicht dat B, die altijd bij zijn vader is blijven wonen, impulsief is en moeite heeft om zijn agressie te reguleren waardoor hij in de problemen komt. Klager heeft verklaard dat B hem wel eens om advies vroeg en inschakelde bij geschillen en dat hij een goede band met B had. Klager heeft daarom ingestemd om voor hem en zijn broer te bemiddelen om ten aanzien van de afwikkeling van de maatschap tot een oplossing te komen. De beschuldigingen komen volgens klager uit de koker van verweerder. Volgens klager heeft B dat nooit naar hem gecommuniceerd. Klager wijst er op dat verweerder in de gerechtelijke procedure een schriftelijke verklaring van B in het geding heeft gebracht waarin over hem niets negatiefs is vermeld. 5.6 De raad stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift zijn beschuldigingen aan klager niet heeft onderbouwd. Die onderbouwing treft de raad ook in de overige stukken niet aan. Op de zitting bij de raad is verweerder niet verschenen. 5.7 De raad stelt verder vast dat verweerder evenmin heeft toegelicht met welk doel hij klager heeft beschuldigd. Niet is toegelicht welk belang van zijn cliënt verweerder daarmee diende. Dat volgt ook niet zonder meer uit het vonnis van de rechtbank van 12 april 2023 5.8 Omdat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen, verweerder zijn beschuldigingen niet heeft onderbouwd en verweerder niet heeft toegelicht met welk (redelijk) doel hij de beschuldigingen in zijn spreekaantekeningen heeft opgenomen, is de raad in dit geval van oordeel dat verweerder de grenzen van het betamelijke jegens klager heeft overschreden. Dat verweerder deze uitlatingen heeft gedaan in de beslotenheid van een civiele procedure maakt dat niet anders. De raad is kortom van oordeel dat verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

Voor het overige slagen klachtonderdelen 2 t/m 4 niet   5.9 Voor het overige slagen klachtenonderdelen 2 t/m 4 niet omdat niet is komen vast te staan dat verweerder wist dat klager vanaf 1 november 2022 financiële hulp aan de zonen van S heeft gegeven.

6 MAATREGEL Verweerder heeft bij klachtonderdelen 2 t/m 4 de kernwaarde integriteit geschonden. Gelet daarop acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen 2 t/m 4 deels gegrond waar verweerder in zijn spreekaantekeningen heeft vermeld dat klager een dubieuze akte heeft opgesteld (klachtonderdeel 2), dat de valselijk opgemaakte akte uit de koker van klager komt en dat (ook) klager daarmee wilde bereiken dat S zich zou verrijken ten koste van B (klachtonderdeel 3) en dat klager de onrechtmatige akte heeft opgesteld (klachtonderdeel 4); - verklaart klachtonderdeel 1 en klachtonderdelen 2 t/m 4 voor het overige ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van €  50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.

griffier                                                                                                                                               voorzitter   Verzonden d.d. 8 januari 2024