Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:25
Zaaknummer
23-654/DH/DH
Zaaknummer
23-655/DH/DH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft te vroeg ingebrekestellingen verstuurd waardoor klager dwangsommen is misgelopen. Ook heeft verweerder een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken zonder klagers instemming en heeft verweerder een zaak geschikt zonder klagers instemming. De raad houdt er rekening mee dat verweerder in alle gevallen zijn best heeft gedaan om de kwestie met klager op te lossen en hem financieel te compenseren. Overige verwijten ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2024 in de zaken 23-654/DH/DH en 23-655/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht (klachtonderdelen 1 tot en met 5, zoals nader toegelicht in een e-mail d.d. 7 maart 2022) ingediend over verweerder. 1.2 Op 23 maart 2022 heeft klager bij de deken een tweede klacht (klachtonderdeel 6) ingediend over verweerder. 1.3 Op 27 september 2023 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken K139 2022 (klachtonderdelen 1 tot en met 5) en K140 2022 (klachtonderdeel 6) van de deken ontvangen. 1.4 De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.3 genoemde klachtdossiers en de op de inventarislijsten genoemde bijlagen.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. Zaak 1 – misgelopen dwangsommen (23-654/DH/DH) 2.2 Verweerder heeft namens klager bezwaar ingediend tegen vier beslissingen van het college van B&W van de gemeente. De beslissingen betroffen de tijdelijke stopzetting, opschorting, intrekking en herziening van de uitkering van klager. Toen de beslissing op bezwaar uitbleef, heeft verweerder in drie zaken een ingebrekestelling gestuurd naar de gemeente. 2.3 Op 3 mei 2021 is in de bezwaarprocedures een beschikking gewezen, waarbij het bezwaar (in alle zaken) ongegrond is verklaard. 2.4 Bij brief van diezelfde dag heeft verweerder de gemeente verzocht de hoogte van de dwangsommen vast te stellen. 2.5 Bij beschikkingen van 10 en 11 mei 2021 heeft de gemeente de dwangsommen afgewezen, omdat de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend en daarmee niet geldig waren. 2.6 Op 31 mei 2021 heeft verweerder klager per e-mail op de hoogte gesteld van de beschikkingen op de ingebrekestellingen. Verweerder heeft in zijn e-mail aan klager onder meer geschreven: “De dwangsommen zijn volgens de brieven niet verschuldigd, omdat de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend. De ingebrekestellingen zijn te vroeg, omdat in de ontvangstbevestigingen van de bezwaarschriften is vermeld dat de beslistermijn met zes weken verdaagd wordt. Bij de berekening van de beslistermijn heb ik geen rekening gehouden met de verdaging. Het is mij niet opgevallen dat dit vermeld stond in de ontvangstbevestiging. Nu ik dit gecontroleerd heb, kom ik tot de conclusie dat dit inderdaad vermeld wordt. De conclusie van de gemeente dat de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend, is helaas juist. Ik heb de verdaging over het hoofd gezien. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan.” 2.7 Bij e-mail van 2 juni 2021 heeft verweerder klager onder meer een voorstel gedaan in verband met de door klager misgelopen dwangsommen. Verweerder heeft in zijn e-mail onder meer geschreven: “Indien ik de ingebrekestelling na afloop van de beslistermijn had ingediend, dan zouden er over 20 dagen dwangsommen verschuldigd zijn. Op grond van artikel 4:17 Awb is over de eerste 14 dagen € 20,- per dag verschuldigd en over de tweede 14 dagen € 30,- per dag. Het totaal zou derhalve op € 460,- neerkomen. Hopelijk kunnen wij tot een oplossing komen, gezien onze langdurige werkrelatie, waarbij wij beide wat water bij de wijn doen. Ik stel het volgende voor. U heeft nog twee facturen bij mij open staan van in totaal € 259,-. Verder moet u nog griffierecht betalen in de beroepsprocedure tegen de beschikking op bezwaar van 3 mei jl. Ik stel voor dat ik de twee facturen crediteer en voorts het griffierecht voor u voldoe, waarna wij elkaar finale kwijting over en weer verlenen.” 2.8 Op 22 juni 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer een meer uitgebreide berekening gemaakt van de door klager misgelopen dwangsommen. Het totaal daarvan komt neer op € 730,-. 2.9 Op 8 september 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven dat hij het niet eens is met verweerders zienswijze en dat de berekening van verweerder niet klopt. Klager verzoekt volledige vergoeding en een juiste berekening van de vier (separate) dwangsommen. 2.10 Verweerder heeft op 13 september 2021 per e-mail aan klager onder meer laten weten dat hij de kwestie van de dwangsommen aan zijn verzekering heeft voorgelegd en dat hij bij zijn berekening en daarop gebaseerde voorstel tot vergoeding van € 730,- blijft. 2.11 Op 16 september 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven dat verweerder bewust een verkeerde berekening van de dwangsommen heeft overgelegd. Bij e-mail van 26 september 2021 heeft klager herhaald dat verweerders berekening niet juist is. 2.12 Op 18 oktober 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager nogmaals zijn berekening toegelicht. Verweerder heeft onder meer geschreven: “De fout die ik heb gemaakt is dat ik over het hoofd heb gezien dat de beslistermijn door de gemeente met zes weken is verlengd op grond van artikel 7:10 Awb. Het gevolg hiervan is dat ik te vroeg de ingebrekestellingen heb verstuurd. Indien ik de fout niet had gemaakt was mij wel opgevallen dat de beslistermijnen verlengd waren en had ik zes weken later de ingebrekestellingen verstuurd. Mijn vermoeden is dat als ik dit had gedaan, de gemeente u één dwangsom zou hebben toegekend, omdat de zaken met elkaar verband houden, maar in mijn berekeningen heb ik voor alle vier de zaken uitgerekend wat er verschuldigd zou zijn geweest en dit bij elkaar opgeteld. Hierbij heb ik dus in uw voordeel gerekend. De conclusie van mijn berekeningen is dat er in drie zaken dwangsommen verschuldigd zouden zijn geweest en in één zaak niet. (…) De drie dwangsommen bij elkaar opgeteld leveren een bedrag van € 720,- op. ik heb u aangeboden dit bedrag te voldoen.” 2.13 Na bericht van klager heeft verweerder op 21 oktober 2021 per e-mail aan klager het volgende voorgesteld: “Om van deze zaak af te zijn doe ik u hierbij een eenmalig voorstel. Ik stel voor dat ik u naast de € 720,- een bedrag van € 1.000,- betaal onder de volgende voorwaarden: (…)” 2.14 Op 28 oktober 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerder herhaald dat verweerders standpunt onjuist is en gesteld dat het totaalbedrag aan dwangsom die verweerder is verschuldigd € 1.440,- betreft. 2.15 Bij e-mail van 2 november 2021 heeft verweerder zijn gemotiveerde berekening (uitkomende op € 730,-) herhaald. 2.16 Bij e-mail van 5 november 2021 heeft klager gereageerd en het totaal berekend op € 5.680,- (4 zaken à € 1.440,-). 2.17 Op 14 maart 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Wij spraken elkaar vrijdag en spraken af dat ik u zou dagvaarden zodat de rechter de hoogte van de schade kan bepalen. Wij spraken af dat wij over en weer geen aanspraak zouden maken op proceskosten, met uitzondering van het griffierecht en de betekeningskosten.” 2.18 Op 17 maart 2022 heeft verweerder de conceptdagvaarding en een ingebrekestelling naar klager gestuurd. 2.19 De civiele rechter heeft inmiddels een verklaring voor recht gegeven over het geschil. Dat vonnis maakt geen deel uit van het klachtdossier. Zaak 2 – cassatieprocedure HR (23-654/DH/DH) 2.20 Verweerder heeft voor klager een cassatieprocedure gevoerd bij de Hoge Raad. 2.21 Klager heeft bij e-mail van 26 november 2021 aan verweerder verzocht “een borgerbrief” aan de Hoge Raad te richten. 2.22 Op 29 november 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Een borgersbrief is een reactie op de conclusie van de advocaat-generaal. Als ik deze ontvang, zal ik mij beraden of een borgersbrief van toegevoegde waarde is.” 2.23 Het cassatieberoep is op 14 december 2021 met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft klager bij e-mail van diezelfde dag over de beslissing van de Hoge Raad geïnformeerd. 2.24 Klager heeft zijn verzoek om het schrijven van een borgersbrief vervolgens meermaals herhaald (onder meer op 14 december 2021, 21 februari 2022, en 24 februari 2022) en daarbij onder meer gesteld dat hij meent dat zijn belangen worden geschaad door het uitblijven van een dergelijke brief. 2.25 Bij e-mail van 22 februari 2022 heeft verweerder zijn weigering herhaald en verwezen naar wat hij daarover eerder heeft gezegd. 2.26 Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft klager aan verweerder onder meer bericht dat er geen borgerbrief is geschreven, dat er niets is weersproken en dat er een herzieningsverzoek dient te volgen. Zaak 3 – procedure paardentrailer (23-654/DH/DH) 2.27 Klagers paardentrailer heeft langs de openbare weg gestaan en is op 11 oktober 2019 in het kader van bestuursdwang door de gemeente verwijderd. 2.28 Verweerder heeft op 23 oktober 2019 bezwaar ingediend. 2.29 Verweerder heeft op 21 november 2019 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, omdat de paardentrailer op 5 december 2019 zou worden vernietigd. Bij wijze van voorlopige voorziening heeft verweerder primair verzocht om teruggave aan klager en subsidiair om de gemeente te verbieden de trailer te vernietigen. 2.30 Op 2 december 2019 zou het verzoek voorlopige voorziening op zitting worden behandeld. Verweerder heeft die dag om 12:47 uur per e-mail aan klager geschreven: “Zojuist ben ik gebeld door de gemeente. De paardentrailer wordt aan u teruggegeven en u hoeft de kosten niet te voldoen. Dit betekent dat de zitting van 14:10 uur NIET doorgaat. Ik heb u meerdere keren geprobeerd te bellen, maar kreeg geen gehoor.” 2.31 Op 3 december 2019 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Ik heb u gister tijdens ons eerste telefoongesprek uitgelegd dat ik die ochtend gebeld was door de gemeente en dat werd medegedeeld dat zij bereid waren de trailer terug te geven zonder dat u hiervoor kosten hoefde te betalen. Vervolgens heb ik meerdere malen geprobeerd u te bellen. Helaas nam u niet op. Vervolgens kreeg ik van de rechtbank de vraag of ik het verzoek wilde handhaven. Aangezien het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend omdat u een spoedeisend belang had, aangezien de trailer zou worden vernietigd en u thans de trailer terugkrijgt, was mijn oordeel dat geen sprake was van een spoedeisend belang. Dit was voor mij reden om het verzoek in te trekken. Ik benadruk dat ik eerst meerdere malen vergeefs getracht heb met u contact op nemen. In ons tweede gesprek gaf u aan dat u het niet eens was mijn handelwijze aangezien u wilde dat de zitting door was gegaan. Ik heb u uitgelegd dat bij het ontbreken van een spoedeisend belang de rechter geen inhoudelijk oordeel zou hebben gegeven. U bleef bij uw standpunt dat u het niet eens was met de intrekking.” 2.32 Op 5 december 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Ik sta nog steeds achter mijn wijze van handelen, aangezien ik immers van mening ben dat er geen spoedeisend belang meer was. U schrijft dat ik het op een akkoordje heb gegooid zodat ik wel mijn kosten vergoed krijg. Ik kan u mededelen dat de vovo is ingetrokken zonder proceskostenveroordeling.” 2.33 Op 6 december 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager laten weten waar de trailer is geplaatst en tot wanneer de trailer daar uiterlijk mag staan. 2.34 Op 15 mei 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “Graag verneem ik van u waarom u de gemeente niet heeft opgedragen om de paardentrailer op de locatie van de reparateur terug te plaatsen, waarvan het was weggesleept?” Zaak 4 – klacht EHRM (23-654/DH/DH) 2.35 In 2019 heeft verweerder voor klager een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). De klacht is in december 2019 met een verkorte movering afgedaan. 2.36 Op 30 december 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager onder meer geschreven: “Bijgaand schrijven ontving ik van het EHRM. Helaas is de klacht afgewezen. Een nadere motivering hiervoor is niet gegeven. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.” 2.37 Op 6 januari 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer herhaald dat de procedure bij het EHRM is geëindigd, dat er geen rechtsmiddel openstaat en dat er geen stappen meer zijn die verweerder kan ondernemen. 2.38 Klager heeft daarna meermaals geschreven dat hij het niet eens is met de beslissing en heeft verweerder verzocht dit aan te kaarten bij het EHRM. 2.39 Op 12 november 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Ik heb u aangegeven dat een dergelijke brief mijns inziens weinig zin heeft. Desalniettemin heb ik toegezegd de brief te zullen versturen. Wij spraken af dat deze brief het laatste is wat ik in deze zaak zal doen ongeacht of er antwoord komt en wat het antwoord is.” 2.40 Op 8 december 2020 heeft verweerder per e-mail aan klager geschreven: “Zojuist hebben wij samen de brief aan het EHRM doorgenomen en hebt u ingestemd met de inhoud hiervan. Ik heb deze brief heden aan het EHRM gezonden. Wij hebben afgesproken dat ik hierna geen stappen meer zal ondernemen naar het EHRM en dat u het verder zelf zal oppakken.” Diezelfde dag heeft verweerder een brief naar het EHRM gestuurd. 2.41 Bij brief d.d. 11 december 2020 heeft het EHRM afwijzend gereageerd. Bij e-mail van 28 december 2020 heeft verweerder klager geïnformeerd over deze reactie van het EHRM. 2.42 Op 17 september 2021 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “EHRM Hierin is de advocaat en maatschap verplicht een inhoudelijke antwoord te krijgen op de klacht. Nu dit ontbreekt is uw maatschap en verzekerde in verzuim.” 2.43 Op 25 november 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “In de zaak jegens EHRM heeft u zich ook ongepast gedragen en heeft u het geweigerd om als goed advocaat op te stellen en inhoudelijke reactie te verzoeken bij EHRM op uw vragen en verzoeken.” Zaak 5 – schikking CRvB (23-654/DH/DH) 2.44 Klager heeft bij de gemeente verschillende aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand, alsmede aanpassing van de norm van zijn uitkering. De gemeente heeft hierop beslist. Tegen de besluiten van de gemeente is bezwaar ingediend, wat heeft geleid tot drie beschikkingen op bezwaar. In een van de beschikkingen op bezwaar is geoordeeld dat de gemeente ten onrechte de eerste maand huur rechtstreeks aan de verhuurder heeft overgemaakt en is aan klager alsnog het bedrag van € 400,- toegekend. 2.45 Klager heeft op 20 maart 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikkingen op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2020 ongegrond verklaard. 2.46 Verweerder heeft op 5 maart 2020 hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). Op 4 juni 2020 heeft verweerder de gronden van het hoger beroep bij de CRvB ingediend. 2.47 Bij e-mail van 9 december 2021 heeft verweerder klager geïnformeerd over de door de CRvB bepaalde zitting op 1 februari 2022 en hem uitgenodigd hierbij aanwezig te zijn. 2.48 Op 4 februari 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Zoals ik u reeds heb gezegd heb ik u de uitnodiging gestuurd en hebben wij tijdens ons gesprek van 11 januari jl. de zaak doorgesproken. U was dus wel degelijk op de hoogte van de zitting. Ik heb u tijdens het telefoongesprek van kort voor de zitting gevraagd of u wilde dat ik om aanhouding verzocht. Hierbij heb ik aangegeven dat ik uw aanwezigheid niet noodzakelijk achtte. U wenste geen aanhoudingsverzoek. Het is juist dat ik geschikt heb ten aanzien van de waarborgsom. Aangezien de wet voorschrijft dat de waarborgsom als lening wordt verstrekt, acht ik het een goede uitkomst dat de helft van deze lening is kwijtgescholden. Ik heb hierbij in uw belang gehandeld. Naar mijn inschatting is dit een betere uitkomst dan wat de rechter zou hebben geoordeeld. Intrekken van de schikking is helaas niet mogelijk. Maar aangezien het u dermate hoog zit dat ik de schikking heb getroffen ben ik bereid om de bij mij openstaande facturen met € 200,- te crediteren, zodat uw totale schuldenlast gelijk is als in de situatie waarin de gemeente de gehele waarborgsom als gift zou hebben gegeven. Graag hoor ik of u hiermee kunt instemmen.” 2.49 Op 15 mei 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “U heeft tegen mijn uitdrukkelijke toestemming en instemming geschikt met de gemeente en bent u volledig schadeplichtig en aansprakelijk, voor alle schades en kosten aan mijn zijde.” Verstrekken dossier (23-655/DH/DH) 2.50 Verweerder heeft klager sinds 2018 bijgestaan in een groot aantal procedures. 2.51 Op 13 januari 2020 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Gezien de omvang van uw dossiers zend ik deze liever niet per post toe. De dossiers staan op een usb-stick, welke u bij mij op kantoor kan ophalen, na daartoe een afspraak te hebben gemaakt.” 2.52 Op 15 februari 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Zoals u weet liggen er reeds enkele dossiers klaar op het secretariaat, waaronder het dossier voor de zitting van volgende week. U zou deze vrijdag komen ophalen, maar ben niet verschenen. Als u mij informeert welke dossiers u wilt, zal ik deze uitzoeken klaarleggen.” 2.53 Op 21 februari 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Uw dossiers zal ik uit het archief halen en klaarleggen. Dit is echter een aanzienlijke klus gezien de hoeveelheid zaken en zal de nodige tijd vergen. Ik zal u informeren als alles klaarligt.” 2.54 Op 26 februari 2022 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “Hierbij verzoek ik u met spoed mijn dossiers in persoon te overleggen. Ik meen dat u mijn zaken onnodig vertraagd, opdat ik maandag al vraag om de gevraagde dossiers. Ik verzoek om a.s. maandag bij u op kantoor langs te komen (…) om al wat dossiers op te halen.” 2.55 Verweerder heeft op 28 februari 2022 gereageerd en onder meer geschreven: “Ik heb u aangegeven dat het de nodige tijd kost om al uw dossiers uit te zoeken en klaar te leggen. Als dit voltooid is zal ik u informeren.” 2.56 Klager heeft op 1 maart 2022 aan verweerder onder meer geschreven: “Het is al maanden dat ik om mijn dossiers vraag. Ik ga niet accoord dat u alles nu pas gaat uitzoeken en als alles klaar is. Ik verzoek u de dossiers die uitgeprint worden door secretariaat, direct te laten doen. Ik accepteer geen vertraging aan uw zijde meer.” 2.57 Op 15 maart 2022 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “Tot op heden heb ik nog geen papieren versie in (kopies) afschriften van mijn dossiers op uw kantoor van de advocaat mogen ontvangen. (…) Ik heb recht als cliënt op mijn papieren versie van mijn dossiers in afschriften te ontvangen, en heb niet gevraagd om origineel dossier c.q. stukken, waarvan uw kantoor de beheerder blijft. Ik verzoek u mij per kerende mail te berichten wanneer en welke dossiers al klaar liggen om in papieren versie in persoon afgehaald te worden.” 2.58 Op 16 maart 2022 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven: “Zoals ik u tijdens ons persoonlijk gesprek van vorige week, alsmede in ons telefoongesprek van gisteren heb aangegeven zal ik niet alle dossiers voor u kopiëren. Dit vind ik zonde van het papier. Ik heb u aangegeven dat ik u de dossiers digitaal zou aanleveren. U zou een usb-stick afgeven en ik zou u daarenboven de dossiers via WeTransfer toezenden. Indien u de dossiers graag in een papieren versie wilt, kunt u deze vervolgens zelf uitsprinten. Ik heb u aangegeven dat ik bezig ben om uw dossiers in te scannen, maar dat dit een enorme klus is. Ik zal u deze toezenden als het voltooid is. Uit het voorgaande volgt dat er geen dossiers in kopie klaarliggen om op te halen.” 2.59 Op 31 maart 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Eerder heb ik uw dossiers voor u klaargelegd. Op 8 maart hadden wij een afspraak waarbij u deze kon ophalen. U gaf toen aan hiervoor niet te willen tekenen, omdat u niet de originele maar kopieën wil. Ik heb u toen aangegeven dat ik niet al uw dossiers zou gaan kopiëren, maar dat u deze digitaal kan krijgen. (…) U hebt aangegeven het hier niet mee eens te zijn. Ik heb aangegeven hierbij te blijven. Het herhalen van u verzoek heeft dan ook geen zin. In de zaken die ik voor u in behandeling heb of heb gehad lopen momenteel geen termijnen. Overigens deel ik u mede dat inmiddels al uw dossiers zijn ingescand.” 2.60 Op 1 april 2022 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven dat hij nog geen dossiers via WeTransfer heeft ontvangen, met het verzoek aan verweerder om de dossiers direct via WeTransfer aan klager toe te zenden. 2.61 Op 4 april 2022 heeft verweerder via WeTransfer documenten naar klager gestuurd (16 items, 1,2 GB totaal). Klager heeft de documenten diezelfde dag gedownload. 2.62 Op 10 april 2022 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “Ik verzoek u mijn dossiers in, nu weigert om in afschriften af te geven direct via USB stick aan te leveren, dat is uw verantwoordelijkheid.” 2.63 Verweerder heeft op 12 april 2022 aan klager onder meer geschreven: “Uw dossiers heb ik op de door u aangeleverde usb-stick gezet. Overigens is de inhoud exact hetzelfde als de documenten die ik u via WeTransfer toezond, die u op 4 april jl. hebt gedownload. U kunt het secretariaat bellen om een afspraak te maken om de usb-stick op te halen. Ik wijs u erop dat u dient te tekenen voor ontvangst.” 2.64 Op 14 april 2022 heeft de secretaresse van verweerder aan klager schriftelijk bevestigd dat zij hem zojuist heeft gesproken en dat hij van haar zijn USB-stick/USB-disk heeft teruggekregen. Het dossier bevat een formulier ‘ontvangstbevestiging’ waarop is vermeld ‘cl. USB-stick mee zonder tekenen”, datum 14-04. Het formulier is ondertekend door de secretaresse van verweerder. 2.65 Op 19 april 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “Ik verzoek alsnog om papieren dossier en heb niet vanuit we transfer mijn dossier mogen ontvangen. Ook niet per stick.”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. Ten aanzien van de zaak met nummer 23-654/DH/DH: 1) Verweerder heeft bij de ingebrekestelling(en) niet adequaat gehandeld en hierdoor schade voor klager veroorzaakt (zaak 1). 2) Verweerder heeft in de cassatieprocedure geen borgersbrief ingediend en heeft geweigerd een herziening/hertoetsing te laten plaatsvinden, dan wel stappen hiertoe te ondernemen (zaak 2). 3) Verweerder heeft zonder klagers toestemming de zaak ingetrokken (zaak 3). 4) Verweerder heeft een zaak aanhangig gemaakt bij het EHRM, maar er is in deze zaak geen duidelijkheid gekomen over waarom de zaak is afgewezen (zaak 4). 5) Verweerder is zonder klagers instemming en toestemming een schikking aangegaan en heeft gehandeld in strijd met de afspraken tussen klager en verweerder (zaak 5). 3.2 Klager stelt dat zijn belangen zijn geschonden en niet goed zijn behartigd. Klager acht verweerder schadeplichtig en stelt dat verweerder zijn schade moet vergoeden. Ten aanzien van de zaak met nummer 23-655/DH/DH: 6) Verweerder weigert om schriftelijke kopieën van klagers dossiers te verstrekken. 3.3 Klager stelt dat hij conform de ‘advocaten code’ recht heeft op papieren kopieën van zijn dossiers.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht voor zover relevant als volgt verweerd. Ten aanzien van de zaak met nummer 23-654/DH/DH 4.2 Klachtonderdeel 1: Verweerder heeft erkend dat klager door zijn toedoen dwangsommen is misgelopen. Verweerder heeft klager daarover geïnformeerd en een voorstel gedaan om klager financieel te compenseren. Klager heeft dit voorstel, en ook daaropvolgende voorstellen, afgewezen. Klager en verweerder hebben maandenlang over de kwestie gecorrespondeerd, waarna verweerder op enig moment heeft voorgesteld klager te dagvaarden en de rechter te vragen voor recht te verklaren – kort gezegd – dat verweerders berekening van de door klager geleden schade juist is. Klager wenste niet dat verweerder daarbij twee openstaande facturen betrok. Uiteindelijk heeft verweerder een dagvaarding uitgebracht. De civiele rechter heeft geoordeeld dat verweerders berekening juist is. 4.3 Klachtonderdeel 2: Verweerder stelt dat het juist is dat hij geen borgersbrief heeft geschreven en geen herziening heeft gevraagd. Verweerder heeft klager na ontvangst van het arrest laten weten dat er geen gewone rechtsmiddelen meer openstonden en dat de procedure was geëindigd. Verweerder heeft klager uitgelegd wat een borgersbrief is en waarom verweerder die niet zou sturen. 4.4 Klachtonderdeel 3: Verweerder werd op de dag van de zitting gebeld door de gemachtigde van de gemeente met de mededeling dat de trailer kosteloos terug kon naar klager. Verweerder meende dat klager hierdoor geen belang meer bij de procedure had en wilde het verzoek om een voorlopige voorziening intrekken. Verweerder kreeg telefonisch geen contact met klager. Toen de rechtbank hem belde met de vraag of hij het verzoek wilde intrekken, heeft verweerder het verzoek ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens klager hierover gemaild. Klager was het hier niet mee eens. Verweerder meent dat klager dankzij het indienen van de voorlopige voorziening zijn trailer heeft teruggekregen. 4.5 Klachtonderdeel 4: Verweerder heeft klager geïnformeerd over de afwijzing van de klacht door het EHRM en daarbij vermeld dat er geen rechtsmiddel openstaat en dat de procedure is geëindigd. Na herhaalde verzoeken van klager heeft verweerder toegezegd een brief aan het EHRM te zullen richten. Dat heeft verweerder op 28 december 2020 gedaan. 4.6 Klachtonderdeel 5: Verweerder heeft gesteld dat klager wist van de zitting van de CRvB, maar niet ter zitting aanwezig was. Klager wenste ook geen aanhouding. Verweerder heeft ter zitting een schikking getroffen. Verweerder meent hierbij in het belang van klager te hebben gehandeld. Klager was het oneens met de schikking. Verweerder heeft daarom aangeboden de openstaande facturen voor een bedrag van € 200,- te crediteren. Klager is hier niet op ingegaan. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij, gelet op de jurisprudentie in het tuchtrecht, op dit punt een fout heeft gemaakt. Ten aanzien van de zaak met nummer 23-655/DH/DH 4.7 Klachtonderdeel 6: Verweerder stelt dat de meeste, zo niet alle, dossiers in de loop der jaren waarin verweerder de zaken van klager behandelde, reeds per e-mail aan klager zijn toegezonden,. Eerder in januari 2020 heeft klager ook verzocht om al zijn dossiers. Verweerder heeft deze toen op een usb-stick gezet, die door klager is opgehaald. Het nieuwe verzoek om alle dossiers kwam rond februari 2022. Op 11 maart 2022 is er vervolgens een gesprek geweest tussen klager en verweerder op kantoor. De dossier lagen klaar, maar klager weigerde te tekenen, omdat hij niet de originele dossiers wilde, maar kopieën ervan. Verweerder heeft daarop aangegeven dat hij de dossiers niet in papieren vorm zal verstrekken, maar wel digitaal via WeTransfer en/of via een door klager aan te leveren usb-stick. Klager heeft zijn verzoek om van verweerder een papieren kopie van zijn dossiers te ontvangen meermalen herhaald. In april 2022 heeft verweerder de dossiers digitaal, zowel via WeTransfer als via een usb-stic, aan klager bezorgd. 4.8 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Klachtonderdeel 1 (23-654/DH/DH) 5.2 Dit verwijt ziet op de door verweerder aan de gemeente gezonden ingebrekestellingen. Verweerder heeft erkend dat hij te vroeg ingebrekestellingen heeft verstuurd, waardoor klager dwangsommen is misgelopen. Hoewel verweerder, nadat hij dit had bemerkt, er pro-actief alles aan heeft gedaan om dit ten gunste van klager recht te zetten, is dit klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdeel 2 (23-654/DH/DH) 5.3 Dit verwijt ziet op een procedure bij de Hoge Raad. Duidelijk is dat het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk is verklaard. Daarmee was de procedure geëindigd. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat er in de zaak door de advocaat-generaal geen conclusie is genomen. Omdat een borgersbrief een reactie is op die conclusie, was er voor verweerder in deze zaak geen mogelijkheid om een borgersbrief te schrijven. Dat is dan ook niet klachtwaardig. 5.4 Evenmin is klachtwaardig dat verweerder heeft geweigerd een herzieningsverzoek in te dienen. Verweerder stond klager bij in de cassatieprocedure. Die procedure was geëindigd. Dat herziening of hertoetsing onderdeel uitmaakte van die bijstand, is de raad niet gebleken. Verweerder is dan ook niet verplicht een procedure, zoals herziening, aanhangig te maken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klachtonderdeel 3 (23-654/DH/DH) 5.5 Dit verwijt ziet op het feit dat verweerder het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zonder klagers toestemming heeft ingetrokken. Duidelijk is dat de gemeente kort voor de zitting aan verweerder heeft bericht dat de paardentrailer kosteloos naar klager terug kon. Verweerder meende daarop dat klagers belang bij de voorlopige voorziening was komen te vervallen. Hij heeft geprobeerd daarover contact met klager op te nemen, maar kreeg geen contact. Verweerder heeft vervolgens de rechtbank bericht dat het verzoek als ingetrokken kon worden beschouwd. 5.6 Uitgangspunt is dat een advocaat geen (juridische) handelingen namens zijn cliënt verricht zonder diens voorafgaande toestemming, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hoewel de raad verweerders beslissing niet onbegrijpelijk acht, mocht hij de zaak alleen intrekken met toestemming van klager. Nu klagers toestemming ontbrak, had verweerder de zaak niet mogen intrekken. Dit klachtonderdeel is gegrond. Klachtonderdeel 4 (23-654/DH/DH) 5.7 Dit verwijt ziet op klagers zaak bij het EHRM. De zaak is door het EHRM met een verkorte motvering afgewezen. Klager is het daar niet mee eens en vindt de motivering bovendien onduidelijk. Verweerder heeft, op verzoek van klager, nog een brief aan het EHRM gezonden met het verzoek om nadere duiding. Daarop is geen inhoudelijke reactie gekomen. Verweerder heeft daarmee (ruim) voldaan aan zijn verplichtingen. Van de advocaat kan niet worden verwacht dat hij meer duiding kan geven aan een dergelijke beslissing. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel 5 (23-654/DH/DH) 5.8 Dit verwijt ziet op een procedure bij de CRvB. Verweerder heeft, terwijl klager niet aanwezig was ter zitting, de zaak met de gemeente geschikt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij dit niet zonder klagers instemming had mogen doen. Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond, ook gelet op Hof van Discipline 21 november 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:215. Klachtonderdeel 6 (23-655/DH/DH) 5.9 Dit verwijt ziet op het door verweerder aan klager verstrekken van zijn dossiers. Klager meent dat hij recht heeft op papieren kopieën van al zijn dossiers. Op verweerder rust echter niet de verplichting om papieren kopieën van de dossiers te verstrekken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de originele dossiers aan klager ter beschikking heeft willen stellen, maar dat klager dit niet heeft gewild. Ook heeft klager zijn dossier op digitale wijze ontvangen, zowel via WeTransfer als op een usb-stick. Daarmee heeft verweerder voldaan aan zijn verplichtingen op dit punt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft in verschillende zaken die hij voor klager behandelde onbetamelijk gehandeld. Verweerder heeft te vroeg ingebrekestellingen gestuurd waardoor klager dwangsommen is misgelopen. Ook heeft verweerder een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken zonder klagers instemming en heeft verweerder een zaak geschikt zonder klagers instemming. De raad houdt er rekening mee dat verweerder in alle gevallen zijn best heeft gedaan om de kwestie met klager op te lossen en hem financieel te compenseren. 6.2 Gelet op het voorgaande legt de raad de maatregel van waarschuwing op.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: Ten aanzien van de zaak met nummer 23-654/DH/DH: - verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 5 gegrond; - verklaart de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; Ten aanzien van de zaak met nummer 23-655/DH/DH: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.