Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:27
Zaaknummer
220251
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Wederzijds hoger beroep. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens klaagster. Verweerder heeft immers toegelicht op welke wijze door hem met een andere advocaat zou worden samengewerkt en op welke wijze de werkzaamheden zou worden gedeclareerd. Vernietiging beslissing raad in zoverre. Klachtonderdeel alsnog ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 26 januari 2024
in de zaak 220251
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 8 augustus 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-971/DB/ZWB). In deze beslissing heeft de raad zich onbevoegd verklaard ten aanzien klachtonderdeel 1) en heeft de raad klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdelen 5) en 29). De raad heeft klachtonderdeel 20) gegrond verklaard en klachtonderdelen 2), 3), 4), 18), 19), 21), 22), 23), 28), 30) en 33) ongegrond verklaard. Aan verweerder is geen maatregel opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:127 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van de raad is op 6 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof. Het hoger beroepschrift van verweerder is op 7 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder; het verweerschrift van klaagster; een verzoek tot schadevergoeding namens klaagster van 28 september 2022; een e-mail met bijlagen van verweerder van 10 november 2023; een e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster van 28 november 2023.2.3 Het hof heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken met nummers 220250, 220252 en 220253 mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 december 2023. Daar zijn verweerder en de gemachtigde van klaagster, mr. G.F.M.G. Heutink, verschenen. Verweerder en de gemachtigde van klaagster hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 D, de echtgenoot van klaagster, heeft zich eind september 2019 gewend tot verweerder om hem en klaagster bij te staan in diverse juridische procedures, waaronder een strafzaak waarvoor D en klaagster op dat moment in voorlopige hechtenis zaten. Op 4 oktober 2019 om 12.04 uur heeft verweerder in de strafzaak van klaagster een opdrachtbevestiging en een voorschotfactuur verstuurd. Met betrekking tot de strafzaak van klaagster heeft verweerder mr. V als hulppersoon ingeschakeld. Op 22 oktober 2019 heeft verweerder bij klaagster een voorschot gedeclareerd voor de werkzaamheden van mr. V. Tot slot heeft verweerder op 11 november 2019 in deze zaak een (eind)factuur gestuurd.
3.3 In de door verweerder verzonden opdrachtbevestigingen (bijlagen 3, 6 en 9 bij de klacht) is over de (on)mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp het volgende opgenomen:
“(…) Wij wijzen u hierbij nog op de eventuele mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp (…) Voor de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp verwijzen wij graag naar de Raad voor Rechtsbijstand (http://www.rvr.org). (…) Wij adviseren u expliciet om de hiervoor genoemde mogelijkheden te onderzoeken. (…) Ik heb u aangegeven deze zaak alleen tegen mijn uurtarief aan te nemen, voor gefinancierde rechtshulp kunt u desgewenst een andere advocaat raadplegen. (…)”
3.4 Op 11 november 2019 heeft verweerder klaagster een e-mailbericht gestuurd (bijlage 5 bij de klacht) met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Bijgaand treft u factuur 100585 met betrekking tot de verrichte werkzaamheden aan. Het reeds betaalde voorschot is er door mij vanaf getrokken. Ook ontvangt u nog een creditnota van het griffierecht nu besloten is om het hoger beroep in de pensioenzaak niet door te zetten. U kunt het bedrag van deze creditnota in mindering brengen op deze nota. Mocht u vragen hebben dan hoor ik dat van u. (…)”
3.5 Bij e-mail van 5 mei 2020 (bijlage 16 bij de klacht) heeft de gemachtigde van klaagster verweerder meegedeeld dat klaagster zich tot hem heeft gewend, omdat klaagster ervan uitging dat verweerder een deel van de door klaagster aan verweerder gedane betalingen zou restitueren en verweerder daartoe niet bereid was. In datzelfde e-mailbericht heeft de gemachtigde van klaagster verweerder verzocht om hem informatie te verschaffen over de door verweerder voor klaagster behandelde zaak. In een e-mailbericht van 13 mei 2020 (bijlage 18 bij de klacht) antwoordt verweerder daarop dat hij gehouden is aan zijn geheimhoudingsplicht, temeer nu de gemachtigde van klaagster geen geheimhouder is.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
I. ALGEMEEN
verweerder, nadat hem om restitutie van betaalde voorschotten was gevraagd, met zijn brief van 27 januari 2020 en het daarbij behorende overzicht in meerdere opzichten opzettelijk een vals beeld van de tussen partijen geldende financiële stand van zaken heeft gegeven; verweerder geen, laat staan naar behoren, inhoudelijk antwoord heeft gegeven op de door gemachtigde van klagers bij brief/e-mail d.d. 5 mei 2020 gevraagde inlichtingen. Dit ondanks dat deze gemachtigde een machtiging van klagers had overgelegd; verweerder, in zijn bericht van 13 mei 2020, ten onrechte een beroep heeft gedaan op zijn geheimhoudingsplicht; verweerder niet voldaan heeft aan zijn plicht om periodiek en deugdelijk gespecificeerd – onder opgave van tarief en tijdsbesteding – te declareren; (…);
II. DOSSIER klaagster/OM
18. verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag met wie klaagster de overeenkomst van opdracht is aangegaan;
19. verweerder zijn samenwerking met mr. V heeft gebaseerd op Gedragsregel 13, in plaats daarvan had mr. V direct en als enige advocaat van klaagster moeten optreden;
20. verweerder gehandeld heeft in strijd met Gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klaagster;
21. verweerder geen toevoeging heeft aangevraagd terwijl klaagster daarvoor wel in aanmerking kwam;
22. verweerder in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 17 door geen redelijk salaris in rekening te brengen;
23. verweerder gehandeld heeft in strijd met Gedragsregel 13 lid 2 door zijn secretaresse – onbeperkt en zonder afbakening en zonder dat voldaan is aan het deskundigheidsvereiste – dossierwerkzaamheden te laten verrichten;
33. verweerder ten onrechte en op valse gronden klaagster en andere belanghebbenden valselijk heeft voorgespiegeld dat klaagster in haar strafzaak waar ze in voorlopige hechtenis gedetineerd was, niet in aanmerking zou kunnen komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp wegens het beweerdelijk aanwezige eigen vermogen en de overwaarde op de toenmalige eigen echtelijke woning, terwijl er in de strafzaak aanspraak op een ambtshalve toevoeging bestond zonder inkomens- en vermogenstoets;
III. DOSSIER D/EIGEN FAILLISSEMENT
28. verweerder D ten onrechte geadviseerd heeft om aangifte van eigen faillissement te doen;
29. verweerder gehandeld heeft in strijd met Gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klaagster;
30. verweerder vragen met betrekking tot de gang van zaken, gesteld in de e-mail van 5 mei 2020, rond het faillissement niet heeft beantwoord.
5 BEOORDELING
Omvang hoger beroep
5.1 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel 20). Klaagster heeft beroep ingesteld voor zover het gaat om de klachtonderdelen waarin de raad zich onbevoegd heeft verklaard, de klachtonderdelen waarin klaagster niet-ontvankelijk is verklaard en de klachtonderdelen die ongegrond zijn verklaard. Het beroep van klaagster is niet gericht tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel 5).
5.2 Gelet op het voorgaande vormen alle klachtonderdelen behoudens klachtonderdeel 5) onderdeel van de behandeling in hoger beroep.
Overwegingen raad
5.3 De raad heeft na uiteenzetting van de toegepaste uitgangspunten – kort samengevat – het volgende overwogen ten aanzien van de afzonderlijke klachtonderdelen.
I. Algemeen
5.4 De raad verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van klachtonderdeel 1) nu het een klacht betreft over de declaraties van verweerder. Voor zover sprake zou zijn van excessief declareren komt dit aan de orde bij klachtonderdeel 22). Ten aanzien van klachtonderdelen 2) en 3) overweegt de raad dat verweerder in zijn e-mail van 13 mei 2020 terecht een beroep doet op zijn geheimhoudingsplicht. Weliswaar biedt lid 3 van Gedragsregel 3 een advocaat de gelegenheid onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijk verkregen kennis naar buiten toe te gebruiken, maar dat is voldaan aan die voorwaarden is door klaagster niet aannemelijk gemaakt. Deze bepaling geeft verder een mogelijkheid en geen verplichting voor een advocaat vertrouwelijk verkregen kennis openbaar te maken. De raad verklaart klachtonderdelen 2) en 3) daarom ongegrond.
5.5 Bij klachtonderdeel 4) wijst de raad op de door verweerder verzonden declaraties en urenspecificaties. Deze geven inzicht in de soort handeling, de datum en de bestede tijd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de verplichting voldoende inzichtelijk te declareren. De raad verklaart klachtonderdeel 4) daarom ongegrond.
II. DOSSIER klaagster/OM
5.6 De raad overweegt over klachtonderdeel 18) dat verweerder voldoende duidelijk heeft gemaakt met wie klaagster de overeenkomst van opdracht is aangegaan. De raad verwijst daarbij naar de e-mail van verweerder van 4 oktober 2019 waaruit volgt dat dit een overeenkomst van opdracht betreft tussen klaagster en verweerder. Dat verweerder mr. V heeft ingeschakeld als hulppersoon maakt dit volgens de raad niet anders.
5.7 Over klachtonderdeel 19) overweegt de raad dat het niet klachtwaardig is dat verweerder zowel klaagster als D heeft bijgestaan in hun strafzaken. Klaagster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict is ontstaan. Klachtonderdeel 19) is daarom volgens de raad ongegrond.
5.8 Over klachtonderdeel 20) overweegt de raad dat voor zover dit klachtonderdeel erop ziet dat klaagster het strafdossier niet heeft ontvangen verweerder deze klacht weerspreekt. Volgens verweerder heeft klaagster een volledig afschrift van het strafdossier van verweerder ontvangen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Voor zover de klacht erop ziet dat de strategiebespreking niet schriftelijk is vastgelegd, overweegt de raad dat een advocaat dergelijke belangrijke zaken in beginsel dient vast te leggen. Echter, gelet op de omstandigheden – een strafzaak met veel tijdsdruk, waarbij klaagster (deels) in voorlopige hechtenis zat en waarin veel werk verricht moest worden – oordeelt de raad dat verweerder kon volstaan met een mondelinge bespreking van de strategie. De raad oordeelt daarnaast dat verweerder onvoldoende transparant is geweest over de rol die mr. V vervulde en de kosten die aan zijn werkzaamheden waren verbonden. In de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2019 staat hierover niets en ook nadien is klaagster niet (voldoende) geïnformeerd. De raad verklaart daarom klachtonderdeel 20) (het hof begrijpt: in zoverre) gegrond.
5.9 Over klachtonderdeel 21) overweegt de raad dat in de opdrachtbevestiging een passage is gewijd aan gefinancierde rechtshulp. Klaagster wordt gewezen op de mogelijkheid daarvan en klaagster wordt geïnformeerd dat verweerder alleen bereid is de zaak te (blijven) behandelen tegen zijn uurtarief en dat klaagster voor gefinancierde rechtshulp desgewenst een andere advocaat kan raadplegen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klaagster hiermee voldoende geïnformeerd. De raad wijst daarbij aanvullend op relevante omstandigheden, namelijk dat klaagster in een penitentiaire inrichting verbleef, dat er tijdsdruk op de zaak zat vanwege de naderende inhoudelijke behandeling en dat klaagster al cliënte was bij een advocaat op betalende basis en zij van daaruit is overgestapt naar verweerder.
De raad verklaart klachtonderdeel 21) en in samenhang daarmee ook klachtonderdeel 33) daarom ongegrond.
5.10 Over klachtonderdeel 22) overweegt de raad, onder verwijzing naar de declaraties en specificaties, dat de facturen niet zonder meer duiden op excessief declareren en dat klaagster dit, mede in het licht van de betwisting door verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. De raad verklaart klachtonderdeel 22) daarom ongegrond.
5.11 Over klachtonderdeel 23) overweegt de raad dat in de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2019 staat vermeld dat voor ondersteunende uren een uurtarief van € 80,- exclusief btw in rekening wordt gebracht. In totaal zijn 10,6 uren op die wijze gefactureerd. Dat verweerder zijn secretaresse zonder deskundigheid dossierwerkzaamheden heeft laten verrichten wordt door verweerder betwist en heeft klaagster volgens de raad niet aannemelijk weten te maken. De raad verklaart klachtonderdeel 23) daarom ongegrond.
III. DOSSIER D/EIGEN FAILLISSEMENT
5.12 Over klachtonderdeel 28) overweegt de raad dat dit een zaak betreft waarbij de echtgenoot van klaagster cliënt was van verweerder. De raad merkt klaagster wel als belanghebbende aan omdat zij – als echtgenote – ook wordt geraakt over de gevolgen van het advies over een persoonlijk faillissement van haar echtgenoot. Verweerder heeft volgens de raad terecht erop gewezen dat een WSNP-traject en een buitengerechtelijk akkoord niet tot de mogelijkheden behoorden. De reden daarvan is dat de schulden van haar echtgenoot zijn ontstaan door verwijtbare gedragingen. De raad oordeelt dat verweerder met dit advies de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad verklaart klachtonderdeel 28) daarom ongegrond.
5.13 Bij klachtonderdeel 29) wijst de raad erop dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op het persoonlijke faillissement van de echtgenoot van klaagster. Klaagster kan in verband met dit klachtonderdeel niet als belanghebbende worden aangemerkt. De informatieplicht geldt voor de advocaat jegens zijn cliënt. De raad verklaart klaagster daarom niet ontvankelijk in klachtonderdeel 29).
5.14 De raad verklaart klachtonderdeel 30) ongegrond en wijst voor de motivering daarvan naar de overwegingen met betrekking tot klachtonderdelen 2) en 3).
Beroepsgronden
5.15 Verweerder komt in beroep op tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel 20). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de raad ten onrechte is voorbijgegaan aan de declaratie van 22 oktober 2019 ten aanzien van de werkzaamheden van mr. V. Dit betreft een voorschotnota waarbij verweerder als bijlage de verschotnota van mr. V heeft meegestuurd. Hierop staat volgens verweerder duidelijk het uurtarief van mr. V van € 250,-. Verweerder heeft daarmee schriftelijk bevestigd wat met klaagster was besproken. Het was klaagster duidelijk dat verweerder en mr. V tegen eenzelfde uurtarief collegiaal zouden samenwerken in het dossier. Wie precies welke werkzaamheden zou verrichten was niet te voorspellen gelet op de omvang van de zaak, de tijdsdruk en de omstandigheden dat klaagster en haar echtgenoot gedetineerd waren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij voldoende duidelijkheid heeft verschaft. De raad heeft ten onrechte die informatie die met klaagster was besproken en die werd onderbouwd niet in het oordeel meegewogen. De raad had daarom volgens verweerder klachtonderdeel 20) geheel ongegrond dienen te verklaren.
5.16 De beroepsgronden van klaagster kunnen als volgt worden samengevat.
5.17 Over klachtonderdeel 1) voert klaagster aan dat de raad dit klachtonderdeel ten onrechte heeft afgedaan als zou dit betrekking hebben op de hoogte van de declaraties. Klaagster voert aan dat dit klachtonderdeel geen betrekking heeft op een declaratiegeschil. Volgens klaagster draait dit klachtonderdeel erom dat verweerder met zijn brief van 27 januari 2020 opzettelijk een vals beeld geeft van de financiële afspraken tussen partijen.
5.18 Over klachtonderdelen 2) en 3) voert klaagster aan dat verweerder ten onrechte een beroep heeft gedaan op zijn geheimhoudingsplicht om daarmee klaagster en haar gemachtigde op het verkeerde been te zetten. Volgens klaagster geldt de geheimhoudingsplicht niet jegens haar als de eigen (gewezen) cliënt van verweerder.
5.19 Over klachtonderdeel 4) voert klaagster aan dat de raad is voorbijgegaan aan de inhoud van de klacht en dat verweerder ten onrechte niet heeft voldaan aan zijn plicht om periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding te declareren.
5.20 Over klachtonderdeel 18) voert klaagster aan dat niet duidelijk was met wie zij een overeenkomst van opdracht is aangegaan. Verweerder had daarover duidelijkheid moeten verschaffen.
5.21 Over klachtonderdeel 19) voert klaagster aan dat het in de strafrechtadvocatuur onwenselijk en ongebruikelijk is om een advocaat – die zelfstandig een zaak dient te behandelen – in te schakelen onder Gedragsregel 13. Verweerder heeft willen voorkomen dat duidelijk was dat hij bezig was met de behandeling van twee strafzaken met tegenstrijdige belangen. Het was voor verweerder een mogelijkheid om klaagster extra geld af te pakken.
5.22 Over klachtonderdeel 20) voert klaagster aan (het hof begrijpt: voor zover dit klachtonderdeel door de raad ongegrond is verklaard) dat klaagster nooit een kopie van het strafdossier heeft ontvangen, dat spreekaantekeningen niet vooraf zijn toegezonden en besproken en dat zij onvoldoende zicht had in de gedeclareerde werkzaamheden. Volgens klaagster dient verweerder dit verzuim alsnog te herstellen door het strafdossier en een kopie van alle berichten aan klaagster aan haar beschikbaar te stellen.
5.23 Over 21) voert klaagster aan dat de opdrachtbevestiging niet aan klaagster is verzonden. De facturen zijn aan het leegstaande woonadres van klaagster gestuurd, terwijl zij gedetineerd was. Klaagster heeft die facturen daarom destijds niet gezien. Volgens klaagster heeft zij nooit afstand gedaan van een mogelijke ambtshalve toevoeging.
5.24 Over klachtonderdeel 22) voert klaagster aan dat sprake is van excessief declareren door verweerder. Klaagster wijst in dit verband onder meer op de uren die zijn gedeclareerd voor werkzaamheden door de secretaresse, de gewoonte om met vaste tijdseenheden te rekenen en de overlap in gedeclareerde werkzaamheden. Verder veronderstelt klaagster dat de lagere factuur van mr. V waarschijnlijk de reden is dat verweerder die voor klaagster verborgen houdt.
5.25 Over klachtonderdeel 23) voert klaagster aan dat verweerder zijn secretaresse dossierwerkzaamheden heeft laten verrichten en dat de raad heeft miskend dat het om behoorlijk veel uren gaat en dat niet zonder reden is dat de meeste strafrechtadvocaten zonder secretaresse werken.
5.26 Over klachtonderdeel 28) voert klaagster aan dat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd met haar echtgenoot. Volgens klaagster waren er buiten het faillissement van haar echtgenoot diverse mogelijkheden om op een veel minder drastische wijze de problemen uit de wereld te helpen.
5.27 Over klachtonderdeel 29) voert klaagster aan dat er geen opdrachtbevestiging is en dat niets schriftelijk is vastgelegd. Verder is voorafgaand aan het aangevraagde faillissement geen duidelijkheid gegeven over de kansen, risico’s en kosten. Volgens klaagster is zij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel.
5.28 Bij klachtonderdeel 30) wijst klaagster erop dat verweerder de vragen met betrekking tot de gang van zaken rond het faillissement niet heeft beantwoord. Volgens klaagster had verweerder ervoor kunnen kiezen de gevraagde inlichtingen rechtstreeks aan klaagster toe te sturen.
5.29 Over klachtonderdeel 33) voert klaagster aan dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is wat het verwijt aan verweerder is. Volgens klaagster is haar ten onrechte voorgespiegeld dat zij niet in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, terwijl zij daarop wel aanspraak kon maken op grond van een ambtshalve toevoeging. Klaagster verwijst in dit verband naar een notitie van 10 pagina’s. Volgens klaagster is geen duidelijkheid gegeven over de kansen, risico’s en kosten van de zaak en is daarvan ook niets schriftelijk vastgelegd. De opdrachtbevestiging is daarnaast niet aan klaagster gestuurd, terwijl dat wel had gemoeten.
Verweer in beroep
5.30 Klaagster en verweerder hebben over en weer verweer gevoerd tegen de aangevoerde beroepsgronden. Op deze verweren zal, voor zover daartoe aanleiding bestaat, in de beoordeling worden ingegaan.
Overwegingen hof
5.31 Over de door verweerder aangevoerde beroepsgrond ten aanzien van de beslissing van de raad op klachtonderdeel 20) overweegt het hof het volgende.
5.32 In dit klachtonderdeel draait het om de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens klaagster. De raad heeft geoordeeld dat dit klachtonderdeel gegrond is voor zover het betrekking heeft op de informatieverstrekking door verweerder over de rol van mr. V. en de kosten van zijn werkzaamheden. Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens klaagster. In dit verband wijst het hof op het volgende.
5.33 Uit het dossier volgt dat verweerder op 4 oktober 2019 een opdrachtbevestiging met een voorschotnota heeft gestuurd naar het e-mailadres van de vennootschap van de echtgenoot van klaagster en naar het e-mailadres van haar schoonvader. Het hof acht deze keuze, gelet op de omstandigheid dat zowel klaagster als haar echtgenoot gedetineerd waren en door verweerder werden bijgestaan, niet onbegrijpelijk. Op 22 oktober 2019 heeft verweerder een declaratie verstuurd met als bijlage een voorschotnota waarop het uurtarief van mr. V stond vermeld. Op 5 november 2019 heeft verweerder samen met mr. V een bezoek gebracht aan klaagster in de penitentiaire inrichting waarin zij op dat moment gedetineerd was. Volgens verweerder hebben zij tijdens die bespreking de voorgenomen werkwijze besproken en hebben zij meegedeeld dat verweerder en mr. V tegen hetzelfde uurtarief zouden samenwerken in het dossier, terwijl niet op voorhand duidelijk was wie welke werkzaamheden zou verrichten.
5.34 De hiervoor weergegeven gang van zaken wordt bevestigd door mr. V. Hij wijst in zijn brief aan de deken van 14 april 2021 erop dat tijdens de bespreking van 5 november 2019 onder meer is besproken dat door hem en verweerder niet op toevoegingsbasis zou worden gewerkt en dat klaagster en haar man zich tot een andere advocaat kunnen wenden, indien zij dat zouden wensen. Mr. V bevestigt daarnaast dat met klaagster is besproken dat door hem uitsluitend op kosten van verweerder in het dossier zou worden gewerkt en dat zijn kosten door verweerder zouden worden doorbelast, en dat klaagster daarmee heeft ingestemd.
5.35 Klaagster heeft tegen de uitleg van verweerder, die wordt gesteund door mr. V, niets ingebracht. Het hof gaat er daarom vanuit dat de lezing van verweerder de feitelijke gang van zaken weergeeft. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens klaagster. Verweerder heeft immers toegelicht op welke wijze door hem en mr. V zou worden samengewerkt en op welke wijze de werkzaamheden zou worden gedeclareerd. Het hof zal gelet op het voorgaande klachtonderdeel 20) alsnog geheel ongegrond verklaren.
5.36 Het hof ziet met betrekking tot de beroepsgronden van klaagster, die een herhaling van de eerder door haar ingenomen standpunten inhouden, geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich in zoverre aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.
5.37 Het hof zal gelet op het voorgaande de beslissing van de raad vernietigen voor zover klachtonderdeel 20) gegrond is verklaard. Voor het overige zal het hof de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
5.38 Omdat gelet op het voorgaande geen van de door klaagster ingediende klachtonderdelen gegrond worden verklaard, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding van klaagster.
Proceskosten
5.39 Omdat het hof klachtonderdeel 20) alsnog ongegrond verklaart, is verweerder ten onrechte door de raad veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan klaagster.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 8 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-971/DB/ZWB voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover het betreft:
- de gegrondverklaring van klachtonderdeel 20);
- de betaling van het griffierecht;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart klachtonderdeel 20) ongegrond;
6.3 bekrachtigt de beslissing van 8 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-971/DB/ZWB voor het overige.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek, Chr. H. van Dijk, J.M. Louwrier en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 januari 2024 .