Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:11
Zaaknummer
23-822/DB/LI
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van deken kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster, door de wijze waarop klager door haar en de medewerker(s) van het ordebureau is geïnformeerd en te woord gestaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2024
in de zaak 23-822/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 24 november 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) met kenmerk K23-032 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager werd in meerdere dossiers bijgestaan door wijlen de heer mr. B, advocaat. Op 16 januari 2023 is mr. B overleden. Bij e-mail van 17 januari 2023 is namens het kantoor van mr. B aan klager medegedeeld dat het kantoor hem niet verder kon bijstaan.
1.2 Tussen klager en een medewerker van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, hierna: “het ordebureau”, heeft op 19 januari 2023 telefonisch contact plaatsgevonden. Na 19 januari 2023 heeft klager nog diverse malen telefonisch contact opgenomen met het ordebureau.
1.3 Bij e-mail d.d. 24 januari 2023 heeft klager aan verweerster, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, medegedeeld dat mr. B was overleden en dat mr. B nog plusminus 25 zaken van klager in behandeling had. Tevens heeft klager aan verweerster medegedeeld dat hij op 19 januari 2023 telefonisch contact had opgenomen met het ordebureau, dat de gesprekken vijandig verliepen en dat de verbinding meerdere keren werd verbroken. Klager heeft de e-mail afgesloten met een aantal vragen over het contact tussen het ordebureau en het kantoor van mr. B en over het al dan niet bestaan van een zorgplicht van het kantoor van mr. B jegens klager.
1.4 Op 23 januari 2023 heeft mr. L, stafjurist van het ordebureau, telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. B. Bij e-mail d.d. 27 januari 2023 heeft verweerster aan klager medegedeeld dat telefonisch contact met het kantoor van mr. B had geleerd dat het kantoor op zoek zou gaan naar een advocaat die de behandeling van klagers zaken zou kunnen overnemen, dat, indien dat niet zou lukken, klager eerst zelf op zoek zou moeten gaan naar een andere advocaat, en dat, indien ook dat niet zou lukken, hij een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet zou kunnen indienen.
1.5 Bij e-mail d.d. 31 januari 2023 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat de communicatie met het kantoor van mr. B moeizaam verliep, dat hij geen duidelijkheid kreeg over de stand van zaken en dat naar zijn mening verweerster hierin met klager zou kunnen meedenken.
1.6 Bij e-mail d.d. 12 februari 2023 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat mr. B was overleden en dat mr. B nog plusminus 30 zaken van klager in behandeling had. Klager heeft voorts aan verweerster medegedeeld dat hij zich tot diverse advocaten en het Juridisch Loket had gewend, maar dat het hem niet was gelukt om een advocaat bereid te vinden tot overname van de behandeling van de zaken. Klager heeft zijn e-mail als volgt afgesloten:
“(…) Ik [naam klager] dat ik zeer spoedig een reactie kan verwachten en ik bijstand krijg in het helpen zoeken van een advocaat en/of mij een advocaat wordt toegewezen en in samenspraak met mij. (…)”
1.7 Bij e-mail d.d. 14 februari 2023 heeft mr. L, stafjurist van het ordebureau, namens verweerster aan klager informatie verstrekt over de procedure tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet, hem gewezen op vereisten waaraan moet zijn voldaan om voor aanwijzing van een advocaat in aanmerking te komen en hem in de gelegenheid gesteld om een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet in te dienen.
1.8 Na ontvangst van het e-mailbericht van 14 februari 2023 heeft klager diverse malen telefonisch contact opgenomen met de medewerkers van het ordebureau. Bij e-mail van 20 februari 2023 heeft klager uiteengezet dat en waarom hij het niet eens is met de reactie van verweerster van 14 februari 2023 en heeft hij verweerster verzocht om met hem mee te denken over een oplossing.
1.9 Bij e-mail van 23 februari 2023 heeft mr. L namens verweerster aan klager het volgende bericht:
“(…) Bij e-mail van 20 februari 2023 heeft u gereageerd op mijn brief van 14 februari 2023. U heeft uw verzoek om aanwijzing niet verder onderbouwd. U heeft geen stukken toegezonden waaruit blijkt dat (een deel van) uw zaken in het arrondissement Gelderland dienen. Ook heeft u geen berichten van advocaten meegezonden waaruit blijkt dat zij u niet bij willen staan. Voor de deken is dit niet voldoende om aan te nemen dat u zich voldoende hebt ingespannen om zelf een advocaat te vinden.
Conclusie en besluit:
De deken geeft geen gehoor aan uw verzoek.
In de Richtlijn aanwijzing advocaat die u is toegezonden, alsmede in de brieven, staat duidelijk aangegeven wat van u verlangd werd door de deken. Op basis van die door u verstrekte informatie concludeert de deken allereerst dat zij niet bevoegd is om uw verzoek om aanwijzing in behandeling te nemen. Daarnaast concludeert de deken dat u zich onvoldoende hebt ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Dit gegeven is voor de deken een gegronde reden om uw verzoek af te wijzen. (…) Inmiddels heb ik begrepen dat u tevens een verzoek om aanwijzing heeft ingediend in de arrondissementen Midden-Nederland en Den Haag. Ik adviseer u om daar alle benodigde informatie aan te leveren. (…)”
Aan klager is medegedeeld dat hij binnen zes weken beklag kan doen bij het Hof van Discipline. Van die mogelijkheid heeft klager geen gebruik gemaakt.
1.10 Bij e-mail van 6 maart 2023 heeft klager aan het ordebureau gevraagd om hem te informeren over de geldende wet- en regelgeving in geval van overlijden van een advocaat. Bij e-mail van 7 maart 2023 heeft het ordebureau klager bericht dat het ordebureau geen juridisch advies kan geven en dat hij zich voor juridisch advies tot een advocaat, jurist of het Juridisch Loket kan wenden.
1.11 Op 8 maart 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft de deken bij beslissing d.d. 18 april 2023 voor onderzoek en behandeling van de klacht tegen verweerster aangewezen.
1.12 Op 26, 27 en 28 maart 2023 heeft klager bij verweerster klachten ingediend tegen mrs. S, N en K, (destijds) werkzaam bij het kantoor van mr. B. Verweerster heeft klager bij brief van 4 april 2023 verzocht om per advocaat aan te geven wat hij hem precies verwijt en de klacht te onderbouwen met stukken. Bij e-mail van 25 april 2023 is in alle drie de klachtzaken een herinnering gestuurd aan klager, waarop klager niet heeft gereageerd
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
1. Verweerster en het ordebureau hebben niet naar klager willen luisteren en hebben zich zeer vijandig richting klager opgesteld.
2. Verweerster heeft niet naar klager willen luisteren en steeds verwezen naar artikel 13 Advocatenwet.
3. Verweerster heeft wel overleg gehad met de Raad voor Rechtsbijstand maar niet met klager.
4. Verweerster heeft haar zorgplicht verzaakt en klager onvoldoende begeleid en geïnformeerd.
5. Verweerster heeft geweigerd om de klacht van klager over het kantoor van mr. B in behandeling te nemen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Gelderland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.2 Klachtonderdeel 1 - communicatie
Klachtonderdeel 1 ziet op de wijze waarop verweerster en de medewerkers van het ordebureau met klager hebben gecommuniceerd. De e-mails van verweerster en mr. L aan klager zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en van de inhoud en toon van die berichten kan verweerster naar het oordeel van de voorzitter geenszins een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Tussen klager en medewerker(s) van het ordebureau hebben ook telefoongesprekken plaatsgevonden. Verweerster heeft klagers stelling, dat verweerster en het ordebureau niet naar klager hebben willen luisteren en zich zeer vijandig richting klager hebben opgesteld, uitdrukkelijk weersproken. De voorzitter heeft voor de feitelijke juistheid van die stelling in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten gevonden. De voorzitter oordeelt derhalve dat de feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht ontbreekt. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.
4.3 Klachtonderdelen 2 en 4 – inhoud reacties op klagers vragen en verzoeken
De klachtonderdelen 2 en 4 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster en mr. L klager, op basis van hen door klager ter beschikking gestelde informatie, hebben geïnformeerd over de mogelijkheden tot het vinden van een nieuwe advocaat en de procedure tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet en de ter zake geldende voorwaarden. De voorzitter acht de inhoud van de reacties van verweerster en mr. L op klagers vragen en verzoeken begrijpelijk.
4.4 Ook heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen het ordebureau en het kantoor van mr. B, waarvan verweerster klager ook op de hoogte heeft gesteld. Verweerster heeft binnen de mogelijkheden die haar ten dienste stonden geprobeerd klager te begeleiden bij het vinden van een nieuwe advocaat. Van het verzaken van een zorgplicht is niet gebleken. Dat klager teleurgesteld is over de mogelijkheden die verweerster in haar hoedanigheid van deken ten dienste staan, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5 Klachtonderdeel3 - overleg met de Raad voor Rechtsbijstand
Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij inderdaad overleg heeft gehad met de Raad voor Rechtsbijstand en dat zij de inhoud van dat gesprek niet heeft gedeeld met klager omdat zij dit niet opportuun vond. De voorzitter overweegt dat het verweerster, gelet op de haar toekomende beleidsvrijheid, vrij stond te beslissen de inhoud van haar contact met de Raad voor Rechtsbijstand niet te delen met klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
4.6 Klachtonderdeel 5 – in behandeling nemen klacht
Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij naar aanleiding van de door klager op 26, 27 en 28 maart 2023 tegen mrs. S, N en K ingediende klachten aan klager heeft gevraagd de klachten te specificeren en onderbouwen, maar dat een reactie van klager, ondanks rappel, is uitgebleven. Dat verweerster heeft geweigerd de klachten in behandeling te nemen is aldus geenszins gebleken. De feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht ontbreekt.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 januari 2024