Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:7
Zaaknummer
23-509/AL/NN/D
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft - zonder toestemming en zonder dat vooraf te melden – tijdens een zitting van de raad (waar hij als verweerder aanwezig was) een zender gedragen en daarmee een persoon die zich buiten de zittingzaal bevond in de gelegenheid gesteld om van die zitting een geluidsopname te maken. Die geluidsopname is vervolgens daadwerkelijk gemaakt. Nadat verweerder met die geluidsopname door de deken is geconfronteerd, heeft verweerder hierover meermaals niet naar waarheid verklaard en heeft hij geen openheid van zaken gegeven. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde integriteit geschonden. De raad rekent dat verweerder zwaar aan. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Ook wordt in aanmerking genomen dat een deel van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, te weten zijn communicatie met de deken, binnen de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel door de Raad van Discipline viel. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere maatregel dan een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2024 in de zaak 23-509/AL/NN/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken mr. E.A.C. van de Wiel, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland oververweerder gemachtigde: mr. [S]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 24 juli 2023, met bijlagen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2023 in aanwezigheid van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 22 september 2023.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder stond in 2021 de Stichting Artsen voor Waarheid bij. Het optreden van verweerder in dat kader op een school en op een GGD-priklocatie waren aanleiding voor het indienen van een dekenbezwaar. De raad heeft dat bezwaar behandeld in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zwolle op 20 december 2021. 2.2 In een beslissing van 7 maart 2022 heeft de raad dat dekenbezwaar gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. 2.3 De zitting vond plaats in corona-tijd. Dat bracht beperkingen met zich mee ten aanzien van het aantal bezoekers. Aanwezig waren, afgezien van de tuchtrechters en griffier zelf, verweerder, een arts van de Stichting Artsen voor Waarheid (als publiek), de adjunct-secretaris van de orde en de deken. 2.4 Een journalist die bij de zitting aanwezig wilde zijn, werd door de rechtbank Zwolle geweigerd. De voorzitter legde desgevraagd aan verweerder uit dat dit een beslissing van de rechtbank Zwolle was die het tuchtcollege, als gast van die rechtbank, moest respecteren. 2.5 Er is door verweerder geen toestemming gevraagd of aan hem verleend om geluidsopnames van de zitting te maken of om gedurende de zitting een radioverbinding met de buitenwereld tot stand te brengen. Het huishoudelijke reglement van de rechtbank Overijssel verbiedt “filmen, foto's of geluidsopnamen maken”. 2.6 Begin mei 2023 werd anoniem een USB-stick bezorgd op het bureau van de orde met een kort begeleidend briefje. De USB-stick bleek een geluidsopname te bevatten van (onder meer) de hele zitting van de Raad van Discipline van 20 december 2021 in de zaak van verweerder. 2.7 De deken heeft verweerder in een e-mail van 2 mei 2023 het volgende geschreven: Vanmorgen bereikte mij van een anonieme afzender een USB-stick waarop een opname staat van de zitting in de rechtbank Zwolle van 20 december 2021. Dit betreft de zitting waarin de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden mijn dekenbezwaar tegen u behandelde. Kunt u verklaren i) hoe deze opname tot stand is gekomen en ii) op een usb-stick in de handen van derden is gevallen? Ik ontvang uw reactie graag binnen twee weken na heden.”
2.8 Verweerder heeft daarop in een e-mail van 3 mei 2023 om een kopie van de geluidsopname verzocht en verder als volgt gereageerd: Uw mailtje van gisteren heb ik even twee keer moeten lezen…. Voor uw beide vragen i) en ii) kan ik geen verklaring geven.” 2.9 De deken heeft verweerder in een e-mail van 4 mei 2023 het volgende geschreven: Een kopie van het geluidsbestand dat op de USB-stick staat zend ik vanwege de grootte in een separaat bericht. Eerlijk gezegd kan ik niet anders dan concluderen dan dat u de opname zelf heeft gemaakt. Uw stem is dichtbij en beste te horen, de andere stemmen zijn ver(der) weg. Er is ook niet zoveel keuze, er was slechts een beperkt aantal mensen aanwezig bij de zitting. Dat verklaart dan wel de opname, maar niet de ‘publicatie’ ervan. Ziet u dat anders?”
2.10 Verweerder heeft op die e-mail van 4 mei 2023 niet gereageerd. De deken heeft verweerder in een e-mail van 17 mei 2023 het volgende geschreven:
Op 2 mei jl. heb ik u verzocht mij te verklaren i) hoe de opname op de USB-stick (die ik van een anonieme afzender had gekregen) tot stand is gekomen en ii) hoe die USB-stick in de handen van derden is gevallen? Ik heb u toen verzocht om binnen twee weken te reageren. De dag erna, dus op 3 mei, antwoordde u mij dat u voor beide vragen i) en ii) geen verklaring kon geven, maar verzocht u ook om een kopie van de geluidsopname. Die heb ik u per kerende post, op 4 mei, toegezonden.
Nadien heb ik niet meer van u vernomen. Gelet op hetgeen gezegd wordt op de opname en zonder uw andersluidende toelichting, verkeer ik thans in de veronderstelling dat u geluidsapparatuur heeft gekocht of gehuurd met als doel de zitting in de rechtbank Zwolle waar het dekenbezwaar tegen u werd behandeld, op te nemen. Dat is gedrag in strijd met de betamelijkheidsnorm die voor advocaten geldt. Het huishoudelijk reglement van de rechtbank Zwolle verbiedt het zonder toestemming opnemen van een zitting.
Ik begrijp overigens niet waarom u geen verklaring kon geven, aangezien uit de opname blijkt dat de opname met uw medewerking tot stand is gekomen. U had zich dus kunnen verantwoorden. Waarom heeft u er toch voor gekozen om te doen alsof u van niets weet?” 2.11 Verweerder heeft daarop in een e-mail van 17 mei 2023 als volgt gereageerd: Dank voor het toezenden van het geluidsbestand d.d. 4 mei jl. Het geluidsbestand heb ik afgeluisterd, waarna ook bij mij vragen zijn gerezen. Ondertussen heb ik – naast mijn drukke werkzaamheden en gezin – een klein onderzoek naar deze vreemde zaak gedaan. Het geluidsbestand kende ik niet. Ik heb dit nu voor het eerst gehoord. Het is mij niet bekend hoe deze opname tot stand is gekomen. Het geluidsbestand is naar ik van u begrijp, door een ‘anoniem’ persoon aan u overgelegd. Het is mij niet bekend hoe het bestand met de opname in handen van derden is gekomen. Uw conclusie, dat ik de geluidsopname zou hebben gemaakt is niet juist. De geluidsopname is door een derde gemaakt en uitdrukkelijk zonder mijn toestemming op een digitale geluidsdrager geplaatst en nu na anderhalf jaar vervolgens aan u overhandigd. In het eerste deel van de geluidsopname (ca t/m de eerste 3 minuten) herken ik de stem van een journalist van “De Ommekeer”. Deze journalist heeft zich destijds aan mij met perskaart voorgesteld met de naam [T F]. Deze journalist heeft mij voorafgaand aan de zitting benaderd over de zaak ROC Drachten en hetgeen de Leeuwarder Courant daarover had geschreven.
De Leeuwarder Courant had twee artikelen over de arts en mij m.b.t. de situatie tijdens de GGD Covid-inentingsvoorlichtingscampagne op de ROC in Drachten geschreven. Noch een journalist van de Leeuwarder Courant, noch een bestuurslid van het ROC in Drachten heeft de aanwezige arts en of mij daarover gesproken. De krantenartikelen waren volledig eenzijdig zonder hoor en wederhoor tot stand gekomen en gepubliceerd met alle schadelijke gevolgen voor de arts en mij van dien.
Wat is er feitelijk gebeurd? De journalist van de Ommekeer heeft zich ruim een week voor de zitting van 21 december 2021 bij mij gemeld, waarbij hij heeft aangegeven, dat de Leeuwarder Courant zeker op de zitting aanwezig zal zijn en een artikel daarover in de krant zal plaatsen. Hij stelde voor om als onafhankelijke journalist ook op de zitting aanwezig te zijn en vervolgens van de zitting verslag te zullen doen. Ik heb aan hem verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
Daags voor de zitting heeft deze journalist aan mij laten weten, dat hem door de rechtbank was medegedeeld, dat omwille Corona-regels hij niet in de zittingszaal aanwezig mocht zijn. Ook mijn kantoorgenoot en partner [H de V] mocht niet in de zaal aanwezig zijn. De journalist van de Ommekeer heeft mij de ochtend voor de zitting voorgesteld een zender bij mij te dragen, zodat hij (en ook [H de V]) de openbare behandeling konden meeluisteren. Inmiddels had ik vernomen, dat de journalist van de Leeuwarder Courant wel van de rechtbank toestemming had gekregen om bij de openbare zitting in de zaal aanwezig te zijn. Door deze omstandigheden heb ik ingestemd met het dragen van een zender, waardoor de journalist van de Ommekeer de mondelinge behandeling kon meeluisteren en dus ook kon opnemen. Dit laatste is kennelijk ook gebeurd. Na afloop van de zitting ben ik samen met [H de V] naar de journalist van de Leeuwarder Courant gegaan en aan hem medegedeeld, dat de journalist van de Ommekeer de zitting via een zender volledig heeft meegeluisterd. Ik heb de journalist van de Leeuwarder Courant daarbij op zijn hart gedrukt, dat hij dit keer een eerlijk en oprecht artikel zal plaatsen. Hij heeft ons dit toegezegd. De volgende dag heeft de journalist van de Leeuwarder Courant een oprecht artikel in de krant geplaatst. Na afloop van de zitting heb ik de zender aan de journalist van de Ommekeer teruggeven en aan hem voor de camera voor de entree van de rechtbank een kort interview afgegeven. Ondertussen had [H de V] onze auto uit de parkeergarage onder de rechtbank opgehaald. Daarbij was gebleken, dat een ‘anoniem’ persoon tegen de rechter portierdeur van de auto was gereden (geschaafd) met behoorlijke portierschade als gevolg. De schade aan de auto is aan de bode van de rechtbank gemeld. Door deze constellatie is niet meer over de zender of over een eventuele geluidsopname gesproken. De journalist van de Ommekeer is in zijn auto gestapt en vervolgens weggereden. Ik heb nooit van enige geluidsopname afgeweten tot het moment, dat u deze na ca anderhalf jaar aan mij voorlegt. Maanden later medio juli 2022 ben ik erachter gekomen, dat deze journalist met de naam [T F] ‘fake’ blijkt te zijn. Deze man heeft het kennelijk voorzien op personen, die in het Covid-debat een ander geluid dan het overheidsnarratief laten horen. Hij benadert daarbij op amicale wijze deze personen, gelijk zoals hij mij destijds heeft benaderd. Ik weet nu uit mijn onderzoek, dat hij in het verleden onder meer [T Z] van de uitgeverij De Blauwe Tijger, journalist [J D], journalist [R Z], Nijerode docente mevr. [E van G], voorman Fryske truckersconvooi dhr. [R B], ‘journalistiek’ heeft benaderd, hen lange tijd heeft gevolgd, gesprekken mee heeft gevoerd en deze (telefoon)gesprekken, naar aan mij is verklaard, heimelijk heeft opgenomen. Vervolgens heeft hij al deze mensen in een kwaad daglicht gezet en een aantal van hen ([T Z], [R Z], mevr. [E van G] en dhr. [R B]) ook proberen te chanteren.
Vanaf medio juli 2022 heb ik niets meer van deze vermeende journalist van de Ommekeer vernomen. Ik heb ook geen idee waar deze man woont of verblijft. Het ziet er naar uit, dat hij nu zijn kwaadaardige pijlen op mij heeft gericht. Vermoedelijk is hij de anonieme persoon die een geluidsopname van de zitting van 21 december 2021 heeft gemaakt, deze op een USB-stick heeft geplaatst en naar u als deken heeft opgestuurd. Zijn enige motief kan in deze zijn om mij te schaden.
Terugkomend op uw twee vragen: i) Hoe is het geluidsbestand tot stand gekomen? ii) Hoe is dit bestand op een USB-stick in handen van derden gekomen? Ad i) Vermoedelijk door de vermeende journalist van De Ommekeer tijdens de zitting buiten de zaal opgenomen en door hem behouden; Ad ii) Vermoedelijk door de vermeende journalist van De Ommekeer op een USB-stick geplaatst en deze door hem ‘anoniem’ aan u gezonden. De geluidsopname is in ieder geval heimelijk en zonder mijn toestemming tot stand gekomen. Kennelijk heeft deze man het voornemen om mij te schaden. Naar eer en geweten heb ik u hierbij oprecht geïnformeerd. Indien u wenst dat ik strafrechtelijk aangifte tegen de journalist [T F] dien te doen, dan zal ik mij tot de politie wenden. 2.12 De deken heeft vervolgens in een e-mail van 24 mei 2023 gereageerd. Die e-mail luidt als volgt:
Van uw e-mail d.d. 17 mei jl. waarin u uiteenzet dat en om welke reden u niet van de geluidsopname afwist, heb ik kennisgenomen. Ik kan niet uit de voeten met uw reactie.
In uw reactie lijkt u te stellen dat u geen geluidsopname heeft gemaakt omdat u alleen een zender kreeg, Ik vermoed dat u probeert te zeggen dat u meende dat er sprake was van een soort radioverbinding, waardoor de zitting in realtime kon worden meegeluisterd en de geluidsfragmenten niet werden opgeslagen. Ik volg dit argument niet omdat of u nou een zender gebruikt waardoor iemand via een radioverbinding meeluistert of een opname maakt die iemand later kan terugluisteren, beide zonder toestemming niet zijn toegestaan. Op basis waarvan heeft u geconcludeerd dat het dragen van een zender zonder toestemming is toegestaan?
Bovendien zegt u in het begin van het geluidsfragment duidelijk: "Ja, dat wissen we dadelijk allemaal weg. Dat halen we allemaal weg dadelijk" in reactie op de opmerking van uw gesprekspartner dat het geluidsfragment al wordt opgenomen ("Even kijken hoor, nu is ie aan het opnemen"). Kunt u mij uitleggen hoe u (delen van) het geluidsfragment wilde weghalen na afloop, als het toch niet zou worden opgeslagen?
Daarnaast is uw uitleg tegenstrijdig met het begin van de geluidsopname waarin u vraagt hoe u de factuur van de gesprekspartner kunt betalen. Mij is ook onduidelijk waarom u hem zou betalen als hij alleen maar op afstand zou meeluisteren. Daarom verzoek ik u toe te lichten waar de factuur voor was.
Tot slot heb ik er moeite mee dat u zich aanvankelijk van de domme hield. U deed alsof u nergens van afwist, terwijl u niet alleen medewerking verleende aan het opnemen, maar ook daar zelf kennelijk belang bij dacht te hebben en bereid was er voor te betalen. Als u hierop wilt reageren, verzoek ik u deze reactie uiterlijk 6 juni a.s. aan mij op te sturen.
2.13 Verweerder heeft in een e-mail van 7 juni 2023 het volgende aan de deken laten weten:
Ik ben op de ochtend vóór de zitting gebeld door de heer [F], die ik kende als een onafhankelijk journalist van De Ommekeer. De heer [F] was op dat moment, voor zover ik kon weten, een kundig onafhankelijk journalist. Als journalist deed de heer [F] al langer verslag van de kritiek op het Covid-19 narratief die ik als advocaat in opdracht van mijn cliënte de stichting 'Artsen voor waarheid' in die periode publiekelijk uitdroeg. In die hoedanigheid was de heer [F] bekend met de tuchtzitting en wilde hij daar als journalist verslag van doen. Dat laatste was, naar ik van de heer [F] in het telefoongesprek van die ochtend begreep, ook de reden waarom hij al in de ochtend naar de rechtbank was gegaan, namelijk om zich ervan te verzekeren dat hij zijn werk als journalist zou kunnen doen en toegang tot de zitting zou hebben.
De heer [F] deelde mij in het telefoongesprek van die ochtend mede dat de rechtbank hem in verband met de covid-maatregelen de toegang tot de zittingszaal had geweigerd, maar dat ik wel een zender zou kunnen dragen zodat hij en ook anderen de zitting buiten de zittingszaal zouden kunnen volgen. De heer [F] deelde daarbij ook aan mij mede, dat een journalist van de Leeuwarder Courant wel in de zittingszaal zou zijn toegelaten.
Met de suggestie van de heer [F] om een zender te dragen heb ik toen in dat telefoongesprek met de heer [F] die ochtend ad hoc ingestemd. Het was een voorstel van een journalist die mij volgde en hij met dit voorstel bij mij kwam nadat hij bij de bode van rechtbank was geweest. Ik heb mij toen niet de vraag gesteld of het dragen van een zender onder deze bijzondere covid-omstandigheden was toegestaan. Ik heb erop vertrouwd dat dit toegestaan was omdat de heer [F] journalist was. Ik heb daarbij aangenomen dat als toestemming nodig zou zijn de heer [F] dat wel zou weten en die zo nodig ook die ochtend bij de bode van de rechtbank zou hebben gevraagd.
Ik heb u al laten weten dat de heer [F] mij de zender heeft omgedaan op een parkeerplaats. Mijn partner [H de V] was daarbij. Wij dachten beiden op dat moment te maken te hebben met een professionele journalist die naar eer en geweten handelde en mij op correcte wijze in bescherming nam door een correct verslag van de zitting te willen doen. Aangekomen bij de zittingszaal werd mijn partner [H de V] de toegang tot de zittingszaal geweigerd. Dit ervaarde ik als een bevestiging dat de heer [F] zijn voorstel om een zender te dragen correct was. U moet weten dat ik toen veel meer bezig was met de verantwoording die ik ten overstaan van de tuchtrechter zou moeten afleggen dan met de acties van de heer [F]. Achteraf gezien, gelezen hebbende wat u mij schrijft, betreur ik zeker dat ik toen mij er niet van heb verzekerd, dat het dragen van de zender niet bij u of de rechtbank op bezwaren zou stuiten, dan wel de heer [F] die ochtend dit met de bode zou hebben besproken. Ik heb er in de hiervoor geschetste omstandigheden toen geen aandacht aan dit punt geschonken, hetgeen ik achteraf betreur en waarvoor ik mij ook wil verontschuldigen. Ik hoop echter dat u begrijpt dat de omstandigheden exceptioneel waren en het een uitzonderlijke tijd was met een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden. Mijn partner [H de V] zal u kunnen bevestigen toentertijd ook niet te hebben bevroed iets verkeerd te doen. De zitting heeft zij samen met de heer [F] in de publieke wachtruimte van de rechtbank uitgeluisterd. Zij herinnert zich dat daar ook nog iemand anders bij was die de heer [F] kende. Ook mijn partner [H] ging ervan uit dat er van een opname geen sprake was. De heer [F] heeft mij na de zitting buiten voor de rechtbank geïnterviewd. Zoals ik u heb laten weten was ook de gang van zaken na de zitting uitzonderlijk, omdat bleek dat mijn auto in de parkeergarage van de rechtbank behoorlijk was beschadigd geraakt en ook dat heeft mij die dag aangegrepen waardoor ik mij niet heb beziggehouden met de vraag of het voorstel van de heer [F] om een zender te dragen correct was geweest.
In de loop van vorig jaar zomer hebben mij meerdere mensen benaderd en gezegd dat de heer [F] hen heeft geconfronteerd met door de heer [F] heimelijk opgenomen geluidsmateriaal, dat door hem middels professioneel apparatuur is gemanipuleerd. Ook bleek de heer [F] allerhande schriftelijke stukken van hen te hebben vervalst. Dit teneinde hen te chanteren. Mocht u daar voor uw onderzoek prijs op stellen, dan kan ik u met deze mensen in contact brengen. Het is voor mij een gegronde reden om de authenticiteit van de opname te betwisten, temeer omdat ik mij absoluut niet kan herkennen in de door u aangehaalde citaten "Ja, dat wissen we dadelijk allemaal weg. Dat halen we allemaal weg dadelijk" "Even kijken hoor, nu is ie aan het opnemen".
Na de ontmaskering van de heer [F] door diverse andere gedupeerden vorig jaar zomer heb ik de heer [F] met zijn gedrag geconfronteerd en hem duidelijk gemaakt grote afstand van hem te willen nemen. Ik heb vervolgens niets meer van hem vernomen. Van de heer [F] heb ik nooit enige factuur ontvangen noch betaald. Daar heb ik nooit met hem over gesproken omdat ik ervan uitging dat hij een journalist was die zijn werk deed. Van een authentieke opname kan al hierom absoluut geen sprake zijn. Ik hoop hiermee u een duidelijke verklaring te hebben gegeven en eventuele misverstanden te hebben weggenomen. Uiteraard ben ik bereid om desgewenst in een persoonlijk gesprek een en ander persoonlijk aan u toe te lichten.”
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Het volgende is aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegd. - Verweerder had geen opnames mogen maken en ook geen zender mogen dragen. Dat is in strijd met de regels van de rechtbank. Verweerder schaadt het vertrouwen dat de rechtbank in de advocatuur heeft (en moet hebben). Dit gedrag is niet zoals het een advocaat betaamt. - Verweerder had meteen opening van zaken moeten geven. Hij wist immers heel goed dat hij een microfoon had gedragen. In plaats daarvan heeft hij aanvankelijk verklaard helemaal van niets te weten. In zijn reactie daarna (als hij de opname heeft beluisterd) heeft hij toegegeven dat hij ‘een zender’ droeg, maar heeft hij ook verklaard dat het nooit de bedoeling was dat het zou leiden tot het maken van een opname en dat hij het daardoor aanvankelijk niet kon plaatsen. Dat terwijl zijn verhaal in zijn derde reactie weer anders was. - Ook het uiteindelijke verhaal waar verweerder na aandringen en doorvragen mee is gekomen, is niet op alle punten overtuigend. - Het bovenstaande tweede en derde verwijt kwalificeert als misleiding (van de deken) hetgeen in strijd is met de kernwaarde integriteit en met de algemene betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. 5.2 Verweerder was op 20 december 2021 als verweerder aanwezig op een zitting van de Raad van Discipline in het gerechtsgebouw van de rechtbank Overijssel. Op die zitting droeg verweerder een zender, zodat een persoon die zich buiten de zittingzaal bevond en die geen toestemming had om in de zaal aanwezig te zijn, de zitting kon meeluisteren en opnemen. Verweerder had hiervoor geen toestemming gevraagd en dit ook niet vóór de zitting aan de raad of de rechtbank medegedeeld. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee in strijd met huisregels van de rechtbank Overijssel heeft gehandeld. De raad passeert het namens verweerder ingenomen standpunt dat uit de huisregels van de rechtbank Overijssel niet volgt dat het dragen van een zender niet is toegestaan. In die op rechtspraak.nl gepubliceerde huisregels staat dat ‘filmen, foto’s of geluidsopnamen maken’ verboden is. De raad is van oordeel dat dit verbod ook ziet op het - zonder toestemming - dragen van een zender tijdens een zitting en daarmee een andere persoon in de gelegenheid stellen om geluidsopnamen te maken. Een advocaat dient naar het oordeel van de raad te begrijpen dat deze huisregels van de rechtbank op die manier dienen te worden uitgelegd. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Dit handelen van verweerder is ook in strijd met de kernwaarde integriteit. 5.3 De raad is van oordeel dat verweerder ook in zijn communicatie met de deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op het moment dat verweerder door de deken met de geluidsopname werd geconfronteerd, gaf verweerder aan dat hij daar geen verklaring voor had, terwijl verweerder wist dat hij een zender had gedragen en moet hebben geweten dat de opname waarmee hij werd geconfronteerd op deze zitting betrekking had. In zijn reactie daarna (nadat hij de opname had beluisterd) gaf hij toe dat hij ‘een zender’ had gedragen, maar verklaarde hij ook dat het nooit de bedoeling was dat het zou leiden tot het maken van een opname en dat hij het daardoor aanvankelijk niet kon plaatsen. Zijn derde verklaring tegenover de deken was weer anders en daarin stelde hij dat de journalist met gemanipuleerde opnames mensen chanteerde. Op de zitting van de raad is door en namens verweerder gesteld dat een deel van het geluidsfragment is gemanipuleerd. Eerst heeft verweerder op die zitting verklaard dat hij nooit heeft gezegd wat er op de geluidsopname te horen is. Later heeft verweerder verklaard dat het wel zijn stem is, maar dat de journalist wellicht opnames heeft gemaakt van eerdere ontmoetingen tussen hen en die heeft gebruikt om deze geluidsopname te manipuleren. 5.4 De raad concludeert op grond van het bovenstaande dat verweerder op meerdere momenten op duidelijke vragen van de deken over de geluidsopname, niet volledig en naar waarheid heeft verklaard. Ook op de zitting van de raad heeft verweerder geen openheid van zaken gegeven en voor zijn handelen geen verantwoordelijkheid genomen. De raad is van oordeel dat verweerder ook hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd met de kernwaarde integriteit heeft gehandeld.
6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft hierboven vastgesteld dat verweerder - zonder toestemming en zonder dat vooraf te melden – tijdens een zitting van de raad een zender heeft gedragen en daarmee een persoon die zich buiten de zittingzaal bevond in de gelegenheid heeft gesteld om van die zitting een geluidsopname te maken. Die geluidsopname is vervolgens daadwerkelijk gemaakt. Nadat verweerder met die geluidsopname door de deken is geconfronteerd, heeft verweerder hierover meermaals niet naar waarheid verklaard en heeft hij geen openheid van zaken gegeven. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde integriteit geschonden. De raad rekent dat verweerder zwaar aan. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Ook wordt in aanmerking genomen dat een deel van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, te weten zijn communicatie met de deken, binnen de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel door de Raad van Discipline viel. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere maatregel dan een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-509/AL/NN/D.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken op; - bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, W.W. Korteweg, N.C. Milani en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 januari 2024