Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:6
Zaaknummer
23-602/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerder heeft onzorgvuldig en daarmee klachtwaardig gehandeld ten aanzien van de communicatie met klaagster en de behartiging van haar belangen in de kwestie over aanpassing van het ouderschapsplan. De aard en ernst daarvan raken aan de kernwaarde deskundigheid en rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel wordt er rekening mee gehouden dat verweerder heeft nagelaten de stukken over te leggen waaruit blijkt wanneer hij met klaagster heeft gecommuniceerd en hoe hij de belangen van klaagster heeft behartigd. Op de zitting heeft verweerder verder geweigerd om uit te leggen waarom hij niet op de klachtbrief van klaagster heeft gereageerd. Ook weegt het tuchtrechtelijk verleden van verweerder mee. Hieruit blijkt dat aan verweerder eerder maatregelen zijn opgelegd voor grotendeels vergelijkbaar klachtwaardig handelen, waaronder een onvoorwaardelijke schorsing van acht weken. In deze zaak ziet de raad aanleiding aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van vier weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 januari 2024 in de zaak 23-602/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 16 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 31 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/07 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij waren klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 07.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 In september 2019 heeft klaagster verweerder benaderd met het verzoek haar bij te staan als advocaat bij de uitvoering van een ouderschapsplan dat klaagster met haar ex-partner heeft opgesteld. 2.3 Op 10 september 2019 heeft verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR). Op 13 september 2019 is de toevoeging aan klaagster verleend en heeft verweerder werkzaamheden voor klaagster verricht. 2.4 Op 21 september 2022 heeft klaagster verweerder een brief gestuurd waarin zij haar onvrede uit over het verloop van de onderliggende procedure en de opstelling van verweerder als haar advocaat. Bij e-mails van 4 en 25 oktober 2022 en 15 november 2022 is door en namens klaagster aan verweerder gevraagd waarom hij niet op de brief van 21 september 2022 heeft gereageerd. 2.5 Op 1 december 2022 heeft verweerder klaagster een laatste versie van het concept ouderschapsplan gemaild met het verzoek daarop te reageren. Daarop heeft klaagster verweerder op 3 december 2022 laten weten dat zij pas op het concept wil reageren na een persoonlijk gesprek met verweerder over de afwikkeling van haar zaak. 2.6 Op 21 december 2022 heeft klaagster een brief aan (het kantoor van) verweerder gestuurd waarin zij kenbaar maakt dat zij een klacht over verweerder heeft. Klaagster heeft in haar brief vermeld:
‘Het is alleen maar gissen waarom u niet reageert op mijn vele verzoeken om contact en duidelijkheid. Bent u te druk? Bent u op vakantie? Heeft u geen uren meer om mij te ondersteunen? Wil u geen contact met mij? Waarom is dat toch? Ik blijf die vraag maar stellen. Het antwoord blijft uit.
Op 21 september 2022 stuurde ik u een brief. Ondanks meerdere verzoeken van mijn kant, reageerde u hierop pas op 1 december 2022. Dit is 9 weken later! En met deze brief stuurde u mij een document met het verzoek hierop te reageren. Op 3 december 2022 heb ik u hierop een reactie gestuurd. Ik heb hierin aangegeven dat ik op dit document pas wil reageren nadat ik u persoonlijk gesproken heb. Ik heb u verzocht om hiervoor een datumvoorstel te doen. Hierop heeft u tot op heden niet gereageerd. Ook heb ik geen bericht van vertraging ontvangen. (…) U bent mijn raadsman, maar u ondersteunt mij niet. Ik voel mij finaal tegen de muur gedrukt.’
2.7 Op de brief van klaagster van 21 december 2022 heeft (het kantoor van) verweerder in ieder geval tot 16 januari 2023 niet gereageerd.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft niet, althans onvoldoende, met klaagster gecommuniceerd. Volgens klaagster negeert verweerder haar vanaf 21 september 2022 volledig, nadat zij bij brief van deze datum aan verweerder haar onvrede heeft geuit over het verloop van haar zaak en de wijze waarop verweerder de afgelopen anderhalf jaar haar belangen heeft behartigd. Verweerder heeft op geen enkele manier gereageerd op de punten die zij in haar brieven van 21 september 2022 en 3 december 2022 heeft aangevoerd. Ook heeft verweerder niet gereageerd op eerdere verzoeken om in gesprek te gaan en het verloop van de verdere aanpak van haar zaak te bespreken. Volgens klaagster heeft verweerder niet gereageerd op haar klachtbrief van 21 december 2022. Ook voordat zij haar onvrede uitte op 21 september 2022 verliep de communicatie met verweerder regelmatig stroef, aldus klaagster;
b) verweerder heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd. Volgens klaagster heeft verweerder enkele maanden niets in haar zaak gedaan. Er is bij klaagster lange tijd onduidelijkheid geweest over (de bijstelling van) het ouderschapsplan dat zich lange tijd in de conceptfase bevond zonder enig uitzicht op overeenstemming.
3.2 De raad zal hierna, bij de beoordeling, op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER 4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder – samengevat – het volgende aan. Klaagster is steeds van alles op de hoogte gehouden, van enige onbereikbaarheid aan zijn kant is geen sprake geweest. Door de coronapandemie kon niet elke afspraak doorgaan. Het dossier is in de loop der tijd erg omvangrijk geworden, zodat er vanwege de kosten geen onnodige besprekingen gevoerd konden worden. Dat heeft volgens verweerder te maken met de toevoeging die aan klaagster is verleend op basis waarvan hij werkzaamheden is gaan verrichten. Onder deze toevoeging kon 21 uur aan het dossier van klaagster worden besteed, zodat voorzichtig met deze uren moest worden omgegaan. De RvR verleent alleen in een juridisch dan wel feitelijk complexe zaak extra uren en de zaak van klaagster was dat niet. Verder voert verweerder aan dat hij de belangen van klaagster voldoende heeft behartigd. Klaagster heeft iedere keer ingestemd met het standpunt dat verweerder namens haar verwoordde. Daarbij wijst verweerder erop dat hij een concept verzoekschrift heeft opgesteld met een concept ouderschapsplan waar klaagster haar opmerkingen op heeft kunnen geven. Op 1 december 2022 heeft verweerder de wat hem betreft laatste versie van het ouderschapsplan aan klaagster voorgelegd en daar heeft klaagster niet inhoudelijk op gereageerd. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Onderdelen a) en b) van de klacht lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 5.2 Beide onderdelen gaan over de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klaagster. De raad stelt daarbij voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 19 juni 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:90). 5.3 Verder geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënte op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënte en dat hij binnen een redelijke tijd reageert op berichten van zijn cliënte.
Klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond
5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij (a) niet dan wel onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd over de voortgang van haar zaak en dat hij (b) haar belangen in de zaak over wijziging van het ouderschapsplan onvoldoende heeft behartigd. 5.5 De raad stelt op grond van het klachtdossier vast dat verweerder zijn verweer tegen de klachtonderdelen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd door geen stukken over te leggen die zijn verweer ondersteunen. Volgens verweerder heeft hij klaagster steeds op de hoogte gehouden en is van onbereikbaarheid van zijn kant geen sprake geweest. Gelet op de aard en inhoud van de klacht had het op de weg van verweerder gelegen om zijn verweer met stukken te onderbouwen, bijvoorbeeld door zijn correspondentie met klaagster over te leggen waaruit kan worden afgeleid dat hij richting klaagster heeft gereageerd en dat hij instemming van klaagster heeft gevraagd voor zijn contacten met de wederpartij en concepten van het ouderschapsplan. Verweerder heeft dat nagelaten. Het gebrek aan een dossier waaruit blijkt wanneer verweerder met klaagster heeft gecommuniceerd en hoe hij de belangen van klaagster heeft behartigd komt voor risico van verweerder. Wat overblijft is het beeld dat in een relatief eenvoudige zaak na drie jaar geen enkele voortgang is geboekt en dat verweerder volstrekt onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. Hij heeft vervolgens niet inhoudelijk gereageerd op de brief van 21 september 2022 waaruit duidelijk blijkt dat klaagster niet tevreden is over de dienstverlening van verweerder en opheldering vraagt. Daar komt nog bij dat verweerder, hoewel de raad daar op de zitting naar heeft gevraagd, geen reden heeft gegeven voor het niet reageren op de klachtbrief die klaagster op 21 december 2022 aan het kantoor van verweerder heeft gestuurd en dat de omstandigheid dat in een toevoeging slechts een beperkt aantal uren wordt vergoed geen aanleiding kan zijn om niet al het nodige te doen in het belang van de cliënte. Al met al is de raad van oordeel dat verweerder voor wat betreft zijn communicatie met klaagster en de behartiging van haar belangen onzorgvuldig en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Onderdelen a) en b) van de klacht zijn daarom gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft onzorgvuldig en daarmee klachtwaardig gehandeld ten aanzien van de communicatie met klaagster en de behartiging van haar belangen in de kwestie over aanpassing van het ouderschapsplan. De aard en ernst daarvan raken aan de kernwaarde deskundigheid en rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel houdt de raad er rekening mee dat verweerder heeft nagelaten stukken over te leggen waaruit blijkt wanneer hij met klaagster heeft gecommuniceerd en hoe hij de belangen van klaagster heeft behartigd. Op de zitting heeft verweerder verder geweigerd om uit te leggen waarom hij niet op de klachtbrief van klaagster heeft gereageerd. Ook weegt de raad het tuchtrechtelijk verleden van verweerder mee. Hieruit blijkt dat aan verweerder eerder maatregelen zijn opgelegd voor grotendeels vergelijkbaar klachtwaardig handelen, waaronder een onvoorwaardelijke schorsing van acht weken. In deze zaak ziet de raad aanleiding aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van vier weken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht in beide onderdelen gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken op; - bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, en mrs. E.J.C. de Jong, M. Lont, P.Th. Mantel en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 januari 2024