Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:14
Zaaknummer
23-802/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van deken kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 23 januari 2024
in de zaak 23-802/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 17 november 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 17 november 2023 met kenmerk 48|23|041K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is in een strafzaak bijgestaan door mr. B, advocaat in het arrondissement Rotterdam.
1.2 Klaagster heeft op 28 april 2022 een klacht tegen mr. B ingediend bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam. Verweerder heeft de klacht in behandeling genomen en onderzocht. Mr. B heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift ingediend, waarna klaagster op 2 juni 2022 heeft gerepliceerd en verweerder op 28 juni 2022 heeft gedupliceerd.
1.3 Verweerder heeft bij brief van 13 september 2022 zijn bevindingen aan klaagster kenbaar gemaakt. Verweerder heeft aan het slot van zijn brief aan klaagster medegedeeld dat naar zijn verwachting de klacht door de tuchtrechter ongegrond zou worden verklaard.
1.4 Op 3 november 2022 heeft verweerder de klachtzaak op verzoek van klaagster doorgezonden naar de raad van discipline in het ressort Den Haag. De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort Den Haag heeft de klacht bij beslissing van 11 januari 2023 (kenmerk 22-875/DH/RO) kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
1.5 Op 26 januari 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 1 maart 2023 heeft het Hof van Discipline voor onderzoek en afhandeling van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft de klacht van klaagster verkeerd weergegeven, in het dekenstandpunt staan fouten en verweerder heeft geen neutraal vooronderzoek gedaan.
2.2 Toelichting:
Verweerder heeft in zijn dekenstandpunt niet geconcludeerd dat mr. B gedragsregel 16 lid 1 heeft overtreden. Verweerder heeft het feit, dat mr. B tijdens de zitting van 3 juni 2021 artikel 21 Rv heeft geschonden, niet meegenomen in zijn beoordeling zoals weergegeven in het dekenstandpunt. Verweerder heeft geen neutraal vooronderzoek gedaan, was vooringenomen en heeft klaagsters rechten als cliënte niet in acht genomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Toetsingskader
De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.2 Beoordeling
Klaagster verwijt verweerder dat hij de klacht verkeerd heeft weergegeven, dat in het dekenstandpunt fouten staan en dat hij geen neutraal vooronderzoek heeft gedaan. De voorzitter overweegt als volgt. Ook indien al juist zou zijn dat de inhoud van de klacht door verweerder niet juist is omschreven, betekent dit nog niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Van een deken wordt verwacht dat hij de inhoud van de klacht samengevat weergeeft. Hij gaat daarbij uit van hetgeen hij uit het bij hem ingediende klaagschrift heeft verstaan. Het is mogelijk dat een deken een klacht anders verstaat dan dat deze door de klager is bedoeld. Dat betekent nog niet dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voor zover klaagster van mening is dat verweerder en vervolgens de voorzitter van de raad in zijn beslissing van 11 januari 2023 zijn uitgegaan van een onjuiste klachtomschrijving, heeft klaagster de gelegenheid gehad om dit in de verzetprocedure in de klachtzaak met kenmerk 22-875/DH/RO aan de orde te stellen.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder geen neutraal vooronderzoek heeft gedaan, noch dat hij vooringenomen was. Verweerder heeft de klacht op de gebruikelijke wijze onderzocht en heeft vervolgens zijn bevindingen weergegeven in het dekenstandpunt van 13 september 2022. Verweerder heeft zijn onderzoek en bevindingen gebaseerd op de aan hem ter beschikking gestelde stukken.
4.4 De voorzitter overweegt ten slotte dat niet gebleken is dat het standpunt van verweerder in diens hoedanigheid van deken over de onderliggende klacht van klaagster op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Klaagster is het niet eens met het standpunt van verweerder, maar die omstandigheid maakt vanzelfsprekend niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een dekenstandpunt is slechts een eigen visie op de klachtzaak van een deken, waaraan de tuchtrechter, die de klacht moet beoordelen, niet is gebonden. Indien en voor zover het dekenstandpunt in de visie van klaagster onjuistheden bevatte heeft zij dit in de procedure met kenmerk 22-875/DH/RO aan de orde kunnen stellen. De tuchtrechtelijke verwijten van klaagster tegen mr. B zijn reeds ter beoordeling voorgelegd aan de raad van discipline in het ressort Den Haag. Het is niet aan de voorzitter om daarover (nogmaals) een oordeel te geven.
4.5 De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.H. Baggel, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 januari 2024