Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:3
Zaaknummer
23-456/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat. De raad is van oordeel dat van verweerster in de gegeven omstandigheden meer had mogen worden verwacht en dat zij tekort is geschoten in haar bijstand aan klaagster. Verweerster heeft met haar gedrag niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Aan verweerster wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 januari 2024 in de zaak 23-456/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster gemachtigde: mr. M.E. Woudman
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 30 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 10 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2198929/JS/FS van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 november 2023. Daarbij waren klaagster (vergezeld door haar moeder) en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Verweerster is, met bericht vooraf, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van verweerster van 23 juli 2023. 1.5 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster aan de spreekaantekeningen drie bijlagen gehecht, waarvan bijlagen 1 en 2 zich reeds in het klachtdossier bevonden. Bijlage 3 wordt door de raad niet aan het dossier toegevoegd en aan verweerster geretourneerd, nu deze bijlage te laat is ingebracht. De raad verwijst hiertoe naar het procesreglement.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster heeft zich als slachtoffer en benadeelde partij gevoegd in een strafzaak tegen verdachte G.S. (hierna: de verdachte). Zij is in dat kader bijgestaan door verweerster. 2.3 De verdachte is op 20 december 2021 door de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) vrijgesproken. Tijdens de behandeling ter zitting is de namens klaagster ingediende vordering benadeelde partij besproken. 2.4 Bij e-mailbericht van 20 december 2021 heeft verweerster de behandelend officier van justitie verzocht om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak. 2.5 De officier van justitie heeft verweerster op 29 december 2021 bericht dat hoger beroep is ingesteld. Verweerster heeft klaagster op 30 december 2021 per e-mailbericht hiervan in kennis gesteld. 2.6 Bij brief van 18 juli 2022 heeft de advocaat-generaal in het ressortsparket Den Haag (hierna: de advocaat-generaal) verweerster verzocht kennis te nemen van de bij de brief gevoegde brief aan klaagster en deze vervolgens aan klaagster door te sturen. In de betreffende brief (van eveneens 18 juli 2022) wordt klaagster geïnformeerd over de behandeling van de strafzaak in hoger beroep en verzocht haar wensen door middel van een retourformulier kenbaar te maken. 2.7 Per 1 september 2022 is verweerster overgestapt naar een ander advocatenkantoor. 2.8 Bij brief van 13 september 2022 wordt verweerster door de advocaat-generaal wederom verzocht kennis te nemen van de bij de brief gevoegde brief aan klaagster en deze vervolgens door te sturen aan klaagster. In de betreffende brief (van ook 13 september 2022) wordt klaagster geïnformeerd over de datum, het tijdstip en de locatie van de behandeling van de strafzaak bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof). In het geval een schadevordering is ingesteld, wordt geadviseerd aanwezig te zijn ter zitting zodat eventueel op verzoek van het Hof de schade nader kan worden toegelicht. 2.9 In het dossier van verweerster bevindt zich een brief van verweerster aan klaagster van 13 september 2022 waarin, voor zover relevant, is vermeld: “Vandaag heb ik een oproep van het Gerechtshof ontvangen, de strafzaak tegen [verdachte] zal op 3 november 2022 om 13:30 uur worden behandeld (zie: bijlagen). Ik ben niet meer in het bezit van jouw telefoonnummer en kan je op geen andere manier bereiken dan via deze brief. Ik verzoek dan ook vriendelijk contact met mij op te nemen. Je kunt me bereiken op het jou bekende telefoonnummer (…)” 2.10 Bij brief van 27 september 2022 heeft verweerster namens klaagster in de strafzaak in hoger beroep een schadevergoedingsvordering ingediend en daarbij verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. In dat kader schrijft verweerster aan het Hof, voor zover relevant: “Op 3 november 2022 zal de strafzaak van verdachte (…) door Uw Hof worden behandeld. Namens [klaagster], (…) (slachtoffer en benadeelde partij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer), door wie ik bepaaldelijk ben gevolmachtigd om namens haar in rechte op te treden (…), is een vordering benadeelde partij opgesteld. De vordering zal hieronder nader worden toegelicht. (…) Gezien de voorgaande kostenposten alsook het leed wenst [klaagster] de voornoemde schade, mocht verdachte worden veroordeeld, op deze te verhalen. Deze schade is in totaal: € 7.149,69. (…)” 2.11 In het dossier van verweerster bevindt zich een brief van 14 oktober 2022 van verweerster aan klaagster. Daarin schrijft verweerster aan klaagster, voor zover relevant: “Naar aanleiding van mijn brief van 13 september 2022 mocht ik helaas niet meer van je vernemen. Ik heb voor de zekerheid de vordering/verzoek tot schadevergoeding opnieuw ingediend bij het Gerechtshof zodat deze tijdig is ingediend op 27 september 2022. Wil je mij laten weten of je naar de zitting wil gaan? Indien je daar geen behoefte aan hebt, kan ik dit aan de officier van justitie doorgeven. Je kunt me bereiken op het jou bekende telefoonnummer: (…).” 2.12 Bij e-mailbericht van 3 november 2022 te 07.53 uur bericht verweerster aan het ressortsparket dat zij wegens ziekte niet in staat is die dag naar de zitting te komen. Daarbij schrijft zij ook dat de vordering benadeelde partij zoals deze in eerste aanleg is ingediend, wordt gehandhaafd. 2.13 Op 3 november 2022 heeft de zitting in de strafzaak in hoger beroep bij het Hof plaatsgevonden. 2.14 Op 17 november 2022 is de verdachte door het Hof vrijgesproken. 2.15 Bij brief van 2 december 2022 wordt verweerster door de advocaat-generaal verzocht kennis te nemen van een voor klaagster bestemde brief en deze aan haar door te sturen. In de brief wordt klaagster geïnformeerd over de onherroepelijk geworden uitspraak van het Hof. 2.16 Op 30 januari 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten om klaagster te informeren over de mondelinge behandeling van de strafzaak in hoger beroep, waardoor klaagster de zitting heeft gemist en daarmee geen gebruik heeft kunnen geven aan haar spreekrecht.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is het volgende. De advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en aan hem komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die beleidsvrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. 5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet op de hoogte heeft gesteld van de datum en het tijdstip waarop de zitting in de strafzaak in hoger beroep zou plaatsvinden. Toen klaagster op 12 november 2022 hierover contact met verweerster opnam, zei verweerster dat zij nog niets had gehoord over de zitting, dat zij op vakantie was en dat zij klaagster 14 november verder zou berichten. In het telefoongesprek op 14 november 2022 vertelde verweerster klaagster opeens dat de zitting al op 3 november 2022 had plaatsgevonden. Verweerster zei dat zij klaagster telefonisch niet had kunnen bereiken omdat haar telefoon was “gecrasht”, waardoor zij niet meer over het telefoonnummer van klaagster beschikte. Ook stelde verweerster dat zij twee brieven naar klaagster had gestuurd. Ook het OM zou klaagster een brief hebben gestuurd. Klaagster heeft later echter van het OM begrepen dat alle post voor klaagster eerst naar verweerster is gestuurd, opdat zij deze brieven aan klaagster zou doorsturen. Deze brieven heeft klaagster nooit van verweerster ontvangen. Klaagster begrijpt niet waarom verweerster haar niet heeft gemaild of per aangetekende brief heeft geïnformeerd. Zij wist hoe belangrijk de zitting voor haar was en dat zij al drie jaar uitkeek naar de behandeling van de zaak op zitting. Als slachtoffer in de strafzaak had klaagster tijdens de zitting persoonlijk aan de verdachte, het Hof en de advocaat-generaal kunnen vertellen wat de zaak met haar heeft gedaan. Verweerster heeft klaagster dit spreekrecht ontnomen en dat neemt klaagster verweerster kwalijk, aldus steeds klaagster. 5.3 Verweerster voert aan dat zij klaagster telefonisch en per e-mail niet kon bereiken. Haar telefoon had het begeven en zij was van kantoor was gewisseld waardoor zij niet meer over de contactgegevens van klaagster beschikte. Zij heeft zich echter voldoende ingespannen om toch contact te krijgen met klaagster. Verweerster heeft geprobeerd om de gegevens van klaagster bij haar voormalig kantoor te achterhalen, maar dat is niet gelukt omdat haar account was afgesloten. Verweerster heeft klaagster daarom per brief op 13 september 2022 en op 14 oktober 2022 geïnformeerd over de aanstaande strafzitting in het hoger beroep op 3 november 2022. Het kantoor van verweerster verstuurt brieven nooit aangetekend. Verweerster heeft de aan klaagster geadresseerde brieven niet geretourneerd gekregen, dus zij ging ervan uit dat klaagster deze brieven had ontvangen. Daarbij is het primair de taak van het OM om slachtoffers in kennis te stellen van de zitting en klaagster had ook zelf contact met verweerster kunnen opnemen. Klaagster is door de gang van zaken niet benadeeld. Klaagster had in eerste aanleg al gebruik gemaakt van haar spreekrecht en de vordering toegelicht die toen niet werd betwist. Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank bevond zich in het dossier en alles wat bij de rechtbank aan de orde was geweest was daardoor bekend bij het Hof. Zekerheidshalve heeft verweerster, voorafgaand aan de behandeling in hoger beroep, de vordering van klaagster nogmaals ingediend. Verweerster was ziek op de dag van de zitting en het was te kort dag om een waarnemer te sturen. Daarbij is het niet ongebruikelijk om een vordering schriftelijk af te doen indien advocaten geen contact meer hebben met hun cliënt. Klaagster is zelf meermaals van e-mailadres gewisseld. Klaagster heeft gedreigd met het indienen van de onderhavige klacht als verweerster haar niet de helft van het gevorderde bedrag zou betalen. Verweerster voelt zich geïntimideerd door de dreigende berichten van klaagster en zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klaagster een financieel motief heeft bij het indienen van de onderhavige klacht, aldus steeds verweerster. 5.4 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft de bijstand van verweerster ingeroepen met het oog op haar positie als slachtoffer en benadeelde partij in een strafzaak. Evident is dat het voor klaagster als slachtoffer die gebruik wenste maken van haar spreekrecht en als benadeelde partij belangrijk was dat zij wist wanneer de zitting in de strafzaak bij het Hof zou plaatsvinden. Het feit dat haar positie en vordering al ter zitting bij de rechtbank aan de orde was geweest, maakt dit niet anders. Klaagster had er dan ook belang bij dat zij juist werd geïnformeerd over het verloop van de procedure in hoger beroep. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij vanaf een bepaald moment niet meer over het telefoonnummer en e-mailadres van klaagster beschikte. Verweersters telefoon was “gecrasht” en na haar overstap naar een ander kantoor in september 2021 was het account dat voorheen toegang gaf tot deze cliëntinformatie volgens verweerster, niet meer toegankelijk. Dit maakte dat verweerster dus niet meer in staat was met klaagster te overleggen en haar, zeker niet op korte termijn, te bereiken en hiermee ontstond een voor de belangenbehartiging van klaagster risicovolle situatie. Uit de brieven van het OM van, onder meer, 13 september 2022 en 14 oktober 2022 blijkt dat informatie rondom de strafzaak in hoger beroep via verweerster aan klaagster moest worden verstrekt. Klaagster en verweerster twisten over de vraag of verweerster deze brieven van het OM al dan niet heeft doorgestuurd en of deze brieven verweerster al dan niet hebben bereikt. Het is niet aan de tuchtrechter om vast te stellen wie van hen hierbij het gelijk aan zijn zijde heeft. Waar het om gaat is dat verweerster, kennelijk zelf in de situatie was geraakt dat zij niet meer over het telefoonnummer en mailadres van haar cliënt beschikte. Niet alleen is daarmee gegeven dat de contactgegevens van klaagster door verweerster blijkbaar niet optimaal zijn geadministreerd in het door haar na haar overstap nog behandelde dossier, maar daarnaast had zij gegeven die situatie, toen zij geen reactie op haar brieven kreeg, alles in het werk moeten stellen om te waarborgen dat belangrijke informatie en afspraken klaagster bereikte (vergelijk gedragsregel 16). Niet gebleken is dat zij hieraan heeft voldaan. Niet gebleken is dat verweerster heeft geverifieerd of de brieven van het OM, met belangrijke informatie over de strafzaak, klaagster hebben bereikt (zo had verweerster de brieven aangetekend kunnen versturen zodat zij er in ieder geval vanuit kon gaan dat de informatie klaagster ook daadwerkelijk zou bereiken). Dat verweerster zou hebben geprobeerd om de contactgegevens van klaagster bij haar oude kantoor op te vragen, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, blijkt uit niets. Evenmin is gebleken dat verweerster andere pogingen zou hebben ondernomen om achter deze gegevens te komen, noch dat klaagster verdere inspanningen zou hebben verricht om klaagster alsnog op de hoogte te brengen over de zitting bij het Hof. De raad is van oordeel dat van verweerster in de gegeven omstandigheden meer had mogen worden verwacht en dat zij tekort is geschoten in haar bijstand aan klaagster. Verweerster heeft met haar gedrag niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is daarom gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster had zich meer moeten inspannen om klaagster te informeren over de behandeling ter zitting in hoger beroep. Dat heeft zij nagelaten. Alhoewel de opstelling van klaagster na indiening van de klacht jegens verweerster niet fraai was, getuigt de reactie en de houding van verweerster ook niet van inzicht in haar eigen handelen. Verweerster heeft zich vanaf dat moment enkel aanvallend opgesteld richting klaagster. Zij heeft weinig besef getoond in de ernst van de verweten gedraging. De raad rekent verweerster dit aan en acht alles overwegende de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,-kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 januari 2024