Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-01-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:10
Zaaknummer
230026
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft klaagster, de wederpartij van zijn client in een bouwgeschil, benaderd en is meerdere malen (onaangekondigd) bij haar thuis langs gegaan omdat hij – vanuit zijn bedrijf dat handelt in onroerende zaken - belangstelling had voor het pand waarin klaagster woonde. Klaagster stond hier voor open en heeft hem de toegang niet geweigerd. Klachtonderdeel ongegrond. Wel is bij klaagster verwarring over de rol van verweerder ontstaan, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is en leidt tot een berisping. Bekrachtiging onder verbetering van gronden.
Uitspraak
Beslissing van 12 januari 2024
in de zaak 230026
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. J. van der Meer
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 9 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-028/AL/OV). In deze beslissing is de klacht van klager deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:1 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 3 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroepschrift van verweerder is op 9 februari 2023 ontvangen.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder en het verweerschrift van klaagster.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 november 2023. Daar is verweerder, bijgestaan door mr. J. van der Meer, verschenen. Klaagster is niet verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
Achteraf, op 19 november 2023, heeft klaagster het hof per e-mail bericht dat zij vanwege medische redenen niet aanwezig kon zijn op de zitting.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster heeft begin 2017 een appartementsrecht gekocht. Zij heeft met bouwbedrijf S (hierna verder: de aannemer) een overeenkomst gesloten voor de bouw van het appartement. Tussen klaagster en de aannemer is een geschil ontstaan over een vermeende opdracht van klaagster tot meerwerk. Klaagster heeft haar betalingsverplichtingen aan de aannemer opgeschort.
3.3 In dat geschil heeft verweerder de aannemer bijgestaan. In zijn e-mail van 2 februari 2018 heeft verweerder aan klaagster namens zijn cliënt gesteld dat klaagster niet tijdig en schriftelijk de opdracht tot meerwerk heeft gegeven, zodat de aannemer het pand conform bestek zal afbouwen zonder meerwerk. Verweerder heeft klaagster gesommeerd om het openstaande bedrag van € 56.600,- te betalen en rechtsmaatregelen aangekondigd. Klaagster heeft verweerder op 5 februari 2018 per e-mail laten weten dat zij verschillende bedragen heeft betaald en dat de aannemer daarmee bekend is.
3.4 Op 27 februari 2018 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden met klaagster, verweerder en de directeur van de aannemer. Door de directeur is toegezegd dat hij de klacht van klaagster over de door de aannemer geleverde prestatie zou onderzoeken en daarop zou teruggekomen.
3.5 Begin maart 2018 heeft verweerder klaagster gebeld en gevraagd of hij bij haar langs mocht komen om wat met haar te bespreken nu hij toch in de buurt was. Tijdens dat bezoek heeft verweerder onder andere aan klaagster laten weten dat hij mogelijk interesse had om samen met zijn broer, met wie hij zakelijk in vastgoed handelt, het pand van klaagster (bestaande uit een woon- en winkelgedeelte), waar zij op dat moment nog woonde, te kopen.
3.6 Klaagster heeft verweerder op 15 maart 2028 het volgende gemaild:
Ter kennisgeving: indien gewenst valt mijns inziens eventueel met de 2 broers V(…) (nr. 7) zonder makelaar wel te overleggen, ze zijn beide in het pand aanwezig tussen 11:00-17:00 uur, de bovenetage van dit pand is sinds kort ontruimd. De naam van de overleden buurvrouw van woning nr. 5: Mw T(…). Woning nr. 3 wordt sinds enige jaren “tijdelijk” verhuurd, de eigenaresse (…) heeft in Zwolle een grotere woning betrokken, in afwachting of haar dochter in de toekomst de (kleine) woning wil betrekken, heeft ze tot heden de woning niet verkocht, ze biedt het heden te huur aan middels een bedrijf, bij interesse is het het proberen waard of het nu of in de toekomst gekocht kan worden.
3.7 Op 17 maart 2018 is verweerder voor de tweede keer bij klaagster langsgegaan. Hij heeft klaagster gevraagd of hij haar pand mocht bekijken vanwege zijn interesse om het te kopen. Klaagster heeft verweerder daarna een rondleiding door haar pand gegeven.
3.8 Enkele dagen daarna, op 20 maart 2020, is klaagster telefonisch door de heer De J benaderd met de vraag of hij mocht langskomen om haar pand te inspecteren voor een waardebepaling voor verweerder. De heer De J heeft vervolgens het pand van klaagster bezocht en bekeken.
3.9 Op 26 maart 2018 heeft klaagster het volgende aan verweerder gemaild:
Geachte Advocaat [naam verweerder], U gaf mij vrijdag 17-3-2017 (bedoeld is: 2018) te kennen dat [de directeur van de aannemer] maandag 19-3-2017 (bedoeld is: 2018) contact met U zou opnemen over de [aannemer] problemen, heeft hij dit gedaan? Betreffende mijn pand: technisch bouwkundig inspecteur [de heer De J] heeft 20-3-2017 (bedoeld is: 2018) mijn pand geïnspecteerd, (en naar eigen zeggen geen bijzondere gebreken geconstateerd), heeft U nog interesse in het pand? Ik hoor het graag even. Bij voorbaat dank.
Diezelfde dag heeft verweerder per zakelijke e-mail, met in de onderwerpregel ‘interesse aankoop pand’, als volgt daarop gereageerd:
Jazeker, maar ik zit nu in Denia (Spanje). Ik ben morgen weer terug. Zal ik deze week even langskomen?
Klaagster heeft daarop diezelfde dag per e-mail aan verweerder laten weten:
Dank voor Uw reactie, het is prima dat U deze week even langskomt, nog een gezellige dag toegewenst.
3.10 Op 27 maart 2018 heeft verweerder klaagster voor de derde keer bezocht. Tijdens dat bezoek heeft verweerder een bod op het pand van klaagster gedaan. Klaagster heeft daarover in haar e-mail van diezelfde dag aan verweerder geschreven:
Uw reactie qua waarde en eventuele aankoopsprijs van mijn pand verbaasd mij een beetje, de vraagprijs van [naam] was U bekend, mijn pand is ruimer, mooier, heeft een dubbelbestemming maar mag ook totaal bewoond worden, de plek is fantastisch, en ruime parkeermogelijkheid, ik zie geen reden wanneer ik het zou willen verkopen, het pand ver beneden de huidige waarde te verkopen. Voor beleggers zijn pandprijzen helaas hoog, maar een pand als de mijne is en blijft ten alle tijde, zakelijk of privé, mijn inziens een goede investering. Nr. 11 spiegelbeeld van mijn pand is in 2015 (crisistijd) verkocht voor € 450.000.= k.k.
Diezelfde middag heeft verweerder vanaf zijn kantoor e-mailadres, met in de onderwerpregel ‘pand’, aan klaagster geschreven:
Begrijp uw reactie, maar het moet wel renderen als belegging. Ik kom erop terug!!!
3.11 De aannemer heeft op 18 juni 2018 de laatste termijn van de aanneemsom gefactureerd. Klaagster heeft geweigerd om die laatste termijn te betalen.
3.12 Begin juli 2018 heeft verweerder de zaak van de aannemer tegen klaagster overgedragen aan kantoorgenoot mr. B.
3.13 Per e-mail van 19 juli 2018 heeft klaagster aan mr. B onder andere geschreven:
Dat [verweerder] de zaak overgedragen heeft verbaasd mij niets, daar hij zich niet gedragen heeft zo een Advocaat zich betaamt te gedragen, integendeel, over zijn onjuiste handelingen beraad ik mij nog.
3.14 Verweerder heeft klaagster op 27 juli 2018 opnieuw bezocht. Daarbij had hij twee ijsjes meegenomen.
3.15 Op 31 juli 2018 heeft klaagster aan verweerder onder meer het volgende gemaild:
N.a.v. het gesprekje j.l. vrijdag nogmaals het volgende betreffende de voor ondertekening aan mij toegezonden Opdrachtbevestiging (…).
3.16 Op 2 augustus 2018 heeft verweerder aan zijn cliënt laten weten dat hij als ultieme poging bij klaagster is langsgegaan, maar dat een schikking niet mogelijk was. Hij heeft zijn cliënt geadviseerd om tot oplevering over te gaan en om klaagster te dagvaarden.
3.17 Per e-mail van 21 september 2018 heeft klaagster onder andere aan mr. B geschreven:
Kort na Uw informatie betreffende [de directeur van de aannemer], heeft Advocaat [verweerder] mij nog een bezoekje gebracht, echter, tot probleemoplossing is het niet gekomen. Graag verneem ik van [de directeur van de aannemer] wat zijn stand van zaken is. Er is inmiddels ruim 2 maanden verstreken nadat de andere woningen opgeleverd zijn.
3.18 Op 17 oktober 2018 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder laten weten dat zij een klacht bij de deken zou indienen wegens zijn onacceptabele gedrag, ook omdat hij het dossier van de aannemer opnieuw naar mr. B had doorgeschoven.
3.19 In haar e-mail van 18 oktober 2018 heeft klaagster onder andere aan mr. B geschreven:
Enige weken nadat U mij op diverse schriftelijke wijze geinformeerd had in opdracht van [de directeur van de aannemer], meldde [verweerder] zich weer op mijn adres, inmiddels begrijp ik dat [verweerder] de zaak wederom naar U doorgeschoven heeft.
3.20 Klaagster is door mr. B namens de aannemer gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter. Bij mondeling vonnis op 25 januari 2019 heeft de kantonrechter klaagster veroordeeld tot betaling aan de aannemer van de laatste termijn van de aanneemsom van ruim € 13.000,-, te vermeerderen met rente en kosten.
3.21 Bij arrest van 20 april 2021 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onder valse voorwendselen zich de toegang tot de woning van klaagster te verschaffen en
daarmee haar privacy te schenden;
b) klaagster te benadelen voor eigen gewin en daardoor het gerechtvaardigde belang van klaagster als wederpartij uit het oog te verliezen;
c) klaagster tussen maart en september 2018 te belagen op haar toenmalige adres maar nimmer met een schriftelijk (schikkings-)voorstel namens zijn cliënte te komen, maar klaagster aan het lijntje te houden.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft klaagster ontvankelijk verklaard in haar klachten en klachtonderdeel b) gegrond verklaard. Verweerder trad op als advocaat van de aannemer die een geschil had met klaagster over een meerwerkopdracht bij de bouw van haar pand. Verweerder is verschillende keren bij klaagster langs gegaan. Daarbij is niet alleen gesproken over een mogelijke oplossing van het geschil tussen klaagster en de aannemer, maar ook over de interesse van verweerder om privé, in zijn zakelijke samenwerking met zijn broer, het pand van klaagster te kopen. Die twee zaken zijn daarna, zo blijkt uit de overgelegde e-mails, door toedoen van verweerder door elkaar gaan lopen. Door deze vermenging van rollen door verweerder was het voor klaagster regelmatig niet duidelijk met wie zij te maken had, met de advocaat van de wederpartij of met verweerder in privé. Bij klaagster is een onaangenaam gevoel over de gang van zaken ontstaan en zij heeft het idee gekregen dat zij een half jaar door verweerder aan het lijntje werd gehouden. De raad acht het onbetamelijk dat verweerder uit eigen privébelang een bod op het pand van klaagster heeft gedaan, ook omdat verweerder hiervoor zijn kantoor e-mailadres heeft gebruikt en bovendien meermaals bij klaagster thuis is langskomen om over de beide kwesties te praten. Volgens de raad heeft verweerder jegens klaagster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.2 Klachtonderdeel a) is ongegrond verklaard. B lijkens de correspondentie heeft verweerder telkens met instemming van klaagster haar thuis bezocht en heeft klaagster ook ingestemd met het bezoek van de bouwkundig inspecteur en hen in het pand rondgeleid. De bezoeken zijn volgens de raad dan ook niet onder valse voorwendselen gedaan en evenmin is de privacy van klaagster geschonden. Pas tijdens het eerste bezoek van verweerder aan klaagster, dat als doel had een schikking te bereiken in het geschil met de aannemer, is de mogelijke aankoop van het pand van klaagster door verweerder privé ter sprake gekomen. Tuchtrechtelijk treft verweerder dan ook geen verwijt.
5.3 Dat geldt ook voor klachtonderdeel c). Verweerder heeft op verschillende momenten tijdens zijn bezoeken aan klaagster thuis een (mondeling) voorstel namens de aannemer gedaan om tot een oplossing te komen, maar deze zijn door klaagster niet aanvaard. Alhoewel verweerder aan klaagster duidelijkheid had moeten geven over de rol waarin hij handelde, heeft hij zich voldoende ingespannen om in het belang van zijn cliënt en het gerechtvaardigde belang van klaagster tot een vergelijk te komen. Verweerder heeft hierin dan ook gehandeld zoals van hem als advocaat verwacht mocht worden, aldus de raad.
5.4 Omdat het geschil over het toekomstige appartement van klaagster ging, had dat verweerder ervan moeten weerhouden om ook privé met klaagster over haar pand te onderhandelen, met zijn kantoor e-mailadres. Ook na het overdragen van de zaak van de aannemer aan zijn kantoorgenoot heeft verweerder klaagster opnieuw thuis bezocht met een schikkingsvoorstel. Daarna is het tot een procedure gekomen, die mogelijk voorkomen had kunnen worden als verweerder anders had gehandeld. Hoewel verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, oordeelt de raad dat zijn handelen dusdanig laakbaar is, zeker ook nu de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit door verweerder zijn geschonden, dat een maatregel van berisping passend en geboden is.
Beroepsgronden en het verweer
5.5 Volgens klaagster waren de huisbezoeken door verweerder ongewenst, onnodig en onaangekondigd. Tijdens het kantoorbezoek van klaagster aan verweerder op 27 februari 2018 is niet gesproken over de verkoop van het pand van klaagster. Enkele dagen daarna kwam verweerder onverwacht bij klaagster thuis langs. Klaagster wist helemaal niet dat verweerder geïnteresseerd was in haar pand, dat ook niet te koop stond. Verweerder was ‘toevallig’ in de buurt en gaf aan dat hij over de kwestie met de aannemer wilde praten, maar tijdens de drie huisbezoeken in maart 2018 heeft hij enkel gesproken over zijn interesse in het pand van klaagster. De vraag van klaagster of de directeur van de aannemer al had gereageerd op de kwestie heeft verweerder niet beantwoord. Verder is nimmer gesproken over een mogelijke schikking. Tijdens het derde huisbezoek heeft verweerder een bod (dat volgens klaagster veel te laag was) uitgebracht op het pand van klaagster. Verweerder heeft volgens klaagster onder valse voorwendselen de woning van klaagster betreden en daarmee haar privacy geschonden. Daarnaast voelde klaagster zich gechanteerd.
Ook heeft verweerder zonder toestemming van klaagster haar telefoonnummer verstrekt aan een bouwkundig inspecteur die onverwacht voor de deur stond om het pand van klaagster intern te inspecteren. Klaagster was hiervan niet op de hoogte gesteld door verweerder.
Verweerder heeft de zaak begin juli 2018 niet overgedragen aan zijn kantoorgenoot, maar deze heeft hem enkel tijdelijk waargenomen. Eind juli 2018 stond verweerder opnieuw onaangekondigd bij klaagster voor de deur en voelde klaagster zich gedwongen om hem binnen te laten. Ook toen kon verweerder de vragen van klaagster naar de reactie van de directeur van de aannemer en de inhoud van de opdrachtbevestiging van de aannemer niet beantwoorden. Het is niet juist dat klaagster schikkingsvoorstellen heeft afgewezen.
Nadat bleek dat klaagster het pand niet voor het geboden bedrag aan verweerder wilde verkopen, is verweerder namens de aannemer een procedure tegen haar gestart. Verweerder was bij alle zittingen aanwezig.
5.6 Ook verweerder heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad en voert daartoe het volgende aan.
In de uitspraak van de raad wordt uitgegaan van door klaagster gestelde, maar feitelijk onjuiste uitgangspunten. Klaagster baatte een voor het publiek toegankelijke winkel uit in het pand. Verweerder heeft zich met toestemming van klaagster begeven in die winkel en niet in het woongedeelte. De correspondentie over de mogelijke aankoop van het pand is beperkt gebleven tot de maand maart 2018, daarna is er enkel contact geweest over het geschil tussen klaagster en de aannemer. Het geschil tussen klaagster en de aannemer had geen betrekking op het pand, dat overigens in de betreffende periode te koop stond.
Verweerder is van mening dat het achteraf bezien beter was geweest om niet mee te gaan in de wens van klaagster om een bod te doen op het pand, maar meent dat deze gedraging niet als klachtwaardig handelen kwalificeert. Voor zover daarvan al sprake is, ligt het opleggen van een waarschuwing meer voor de hand dan een berisping.
Tot slot is de mondelinge behandeling bij de raad aangevangen met een verhitte en onaangename woordenwisseling tussen de voorzitter en verweerder en zijn er onjuistheden in het proces-verbaal komen te staan en is de uitspraak deels gebaseerd op dat proces-verbaal.
5.7 Klaagster en verweerder hebben over en weer op elkaars beroepschrift gereageerd.
Ontvankelijkheid klacht
5.8 Alvorens tot een inhoudelijke behandeling te komen, dient het hof ambtshalve te toetsen of de klacht binnen de termijn van drie jaar ex artikel 46g lid 1 Advocatenwet is ingediend. De klacht is op 11 mei 2021 ontvangen en vervolgens aangevuld op 18 juli 2021 en op 1 augustus 2021. Verweerder heeft aangevoerd dat de klacht ziet op hetgeen zich heeft voorgedaan in maart 2018, zodat klaagster te laat is. Zelfs als de klacht ook zou zien op de periode tot aan het bezoek van verweerder aan klaagster op 27 juli 2018 dan is de aanvullende klacht op 1 augustus 2021 te laat ingediend, aldus verweerder.
5.9 Het hof is met de raad van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht en de aanvullingen daarvan. Vastgesteld kan worden dat verweerder na maart 2018 niet alleen nog contact met klaagster heeft gehad over de kwestie met de aannemer, maar ook over de mogelijke aankoop van het pand van klaagster. Verweerder heeft klaagster op 27 maart 2018 laten weten dat hij nog zou terugkomen op de reactie van klaagster naar aanleiding van zijn bod. Vervolgens heeft verweerder klaagster op 27 juli 2018 nog bezocht, waarna klaagster verweerder op 31 juli 2018 heeft gemaild. Uit voormelde gang van zaken valt af te leiden dat klaagster op laatstgenoemde datum in de veronderstelling was dat verweerder nog steeds betrokken was bij de kwestie met de aannemer. Na 2 augustus 2018 (de datum van de mail van verweerder aan de aannemer) heeft de kantoorgenoot van verweerder een procedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt tegen klaagster, overigens op naam van verweerder. Het contact tussen klaagster en verweerder heeft dus in ieder geval tot 2 augustus 2018 geduurd, hetgeen betekent dat klaagster binnen drie jaar heeft geklaagd en daarmee ontvankelijk is in haar klacht.
Inhoudelijke beoordeling klacht
5.10 Het hof zal de beroepsgronden van klaagster en verweerder hierna gezamenlijk behandelen. De klacht zal worden opgesplitst in twee delen. Het eerste deel betreft de verwijten dat verweerder klaagster tussen maart en september 2018 op haar toenmalige adres heeft belaagd, zich onder valse voorwendselen de toegang tot het pand van klaagster heeft verschaft en daarmee haar privacy heeft geschonden (klachtonderdeel a en klachtonderdeel c gedeeltelijk). Het tweede deel ziet op de verwijten dat verweerder klaagster voor eigen gewin heeft benadeeld en daardoor het gerechtvaardigde belang van klaagster als wederpartij uit het oog heeft verloren. Verweerder is niet met een schriftelijk (schikkings-)voorstel namens zijn cliënte gekomen, maar heeft klaagster aan het lijntje gehouden (klachtonderdeel b en klachtonderdeel c gedeeltelijk).
5.11 Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van zowel klaagster als verweerder. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een wezenlijk andere beoordeling van de klacht te komen dan de raa d. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beslissing van de raad en voegt daar het volgende aan toe.
Eerste deel klacht (klachtonderdelen a) en c) gedeeltelijk)
5.12 Niet is komen vast te staan dat verweerder onder valse voorwendselen de woning van klaagster heeft betreden. Zowel het eerste als het derde bezoek heeft verweerder van te voren aangekondigd. Hoewel dat anders was bij het tweede en vierde bezoek wist klaagster (inmiddels) dat verweerder interesse had in haar pand en blijkt nergens uit dat verweerder het pand van klaagster tegen haar wil heeft betreden. Uit de e-mailberichten van 15, 26 en 27 maart 2018 blijkt dat klaagster openstond voor een mogelijke verkoop. Weliswaar is het bezoeken van een wederpartij door een advocaat ongebruikelijk, maar dit betekent nog niet dat de privacy van klaagster daarmee is geschonden. Dat geldt te meer voor zover aangenomen moet worden dat de winkel van klaagster nog in bedrijf was. Bovendien had klaagster verweerder de toegang kunnen weigeren. Het hof acht dit deel van de klacht dan ook ongegrond.
Tweede deel van de klacht (klachtonderdelen b) en c) gedeeltelijk)
5.13 Dat is anders ten aanzien van dit deel van de klacht. Voor klaagster was de rol van verweerder onvoldoende duidelijk en verweerder heeft klaagster te lang in het ongewisse gelaten, zowel ten aanzien van het geschil met de aannemer als ten aanzien van de mogelijke aankoop van het pand van klaagster. Verweerder heeft tijdens de bespreking op 27 februari 2018 toegezegd dat hij (althans de aannemer) terug zou komen op de klacht van klaagster over haar appartement. Niet gebleken is echter dat verweerder op enig moment daarna een schikkingsvoorstel op papier heeft gezet of anderszins contact heeft opgenomen met klaagster, ondanks diverse verzoeken van klaagster daartoe. Hoewel verweerder niet gehouden was een schriftelijk schikkingsvoorstel te doen, is door deze handelwijze van verweerder wel onduidelijkheid voor klaagster ontstaan, in die zin dat zij een reactie verwachtte van verweerder (namens de aannemer). Daarnaast heeft verweerder eind maart 2018 aangegeven dat hij terug zou komen op de reactie van klaagster op zijn bod, maar ook dat heeft hij nooit gedaan. Verweerder heeft dus zowel de kwestie met de aannemer als de mogelijke aankoop van het pand niet afgesloten met klaagster, waarbij beide zaken door toedoen van verweerder door elkaar zijn gaan lopen, de rollen van verweerder vermengd zijn en klaagster in afwachting bleef van verweerders reactie. De onduidelijkheid/verwarring bij klaagster is nog versterkt door het feit dat klaagster begin juli 2018 weliswaar te horen kreeg dat de zaak van de aannemer door verweerder was overgedragen aan een kantoorgenoot, maar verweerder ondertussen toch betrokken bleef bij de kwestie, nu hij klaagster daarna – op 27 juli 2018 - nog heeft bezocht. Overigens is uit de overgelegde stukken voldoende gebleken dat verweerder uiteindelijk niet meer bij de procedures tegen klaagster bij de kantonrechter en het hof was betrokken. Dat laat echter onverlet dat verweerder zijn rollen gescheiden had moeten houden en óf de zaak direct had moeten overdragen aan een kantoorgenoot óf een ander naar voren had moeten schuiven om met klaagster onderhandelingen te voeren over de aankoop van haar pand. Door dit niet te doen heeft verweerder jegens klaagster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het tweede deel van de klacht is dan ook gegrond.
Maatregel
5.14 Het opleggen van een maatregel, te weten een berisping, is dan ook minst genomen aangewezen.
Proceskosten
5.15 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 9 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-028/AL/OV, met verbetering van gronden zoals overwogen in 5.12 en 5.13;
6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 januari 2024 .