Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:12

Zaaknummer

23-815/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Van een rigide/onjuiste werkwijze is geen sprake.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 januari 2024 in de zaak 23-815/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 november 2023 met kenmerk K219 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 10 (inhoudelijk) en 1 tot en met 35 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft op 10 januari 2023 bij de deken in het arrondissement Limburg een verzoek ingediend voor aanwijzing van een advocaat (art. 13 Aw) in verband met de aansprakelijkstelling van een verzekeraar. Dit verzoek is doorgezonden naar verweerster.  1.2    Op 9 februari 2023 is door mr J, namens verweerster, de ontvangst van het verzoek aan klager bevestigd en is aan klager onder meer het volgende geschreven: “Hierbij zend ik u de Richtlijn aanwijzing advocaat en informatie over een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet. (…) Aanwijzing is alleen mogelijk als de verzoeker voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden in de Advocatenwet: De deken kan alleen een advocaat aanwijzen wanneer het een zaak betreft waarin bijstand door een advocaat geboden is. (…) Tevens beoordeelt de deken of de zaak kansrijk zal zijn. (…) De verzoeker dient daarnaast aan te tonen dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden en dat hij ondanks voldoende inspanning geen advocaat bereid heeft gevonden om zijn/haar diensten te verlenen. (…)  Kunt u uw verzoek nader onderbouwen, waar mogelijk met (bewijs)stukken? Wilt u VGZ enkel aansprakelijk stellen of wilt u ook een schadevergoeding vorderen en zo ja: van welke hoogte en waarop is dat gebaseerd? Wellicht ten overvloede deel ik u mede dat in beginsel zelf VGZ aansprakelijk kunt stellen; u heeft daarvoor geen advocaat nodig.  U heeft daarnaast (nog) geen schriftelijke opgave gedaan van uw benaderpogingen tot advocaten inclusief de reden van afwijzing. Voor de deken is dit vooralsnog niet voldoende om aan te nemen dat u zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. (…) Alle vereisten om in aanmerking te komen voor aanwijzing liggen vast in artikel 13 van de Advocatenwet. Het is aan u om aan te tonen dat u voldoet aan alle vereisen. (…) Concreet vraag ik u mij het volgende toe te sturen: 1.    Een nadere uitleg van uw verzoek om aanwijzing, waar mogelijk onderbouwd met (bewijs)stukken. 2.    Inhoudelijke afwijzingen van een relevant aantal op het betreffende rechtsgebied deskundige advocaten die u hebt benaderd.” 1.3    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven dat hij geprobeerd heeft te bellen en dat hij de volledige aanvraag al bij de deken Limburg heeft doorlopen.  1.4    Op 21 februari 2023 heeft klager in een e-mail aan mr. J onder meer geschreven: “Ik heb tot op heden twee keer telefonisch naar u gevraagd i.v.m. uw mail d.d. 09.02.2023. U heeft niet teruggebeld noch teruggeschreven. (…) Ik kan mij niet voorstellen dat er nog iets van mij verwacht wordt alle benodigde informatie lag bij uw collega’s in Limburg, en deze heeft u zonder twijfel samen met de naar u doorverwezen aanvraag artikel 13 ontvangen (…) Ik verwacht dan ook vandaag nog uw telefoontje.” 1.5    Op 23 februari 2023 heeft mr. J, namens verweerster, gereageerd en onder meer geschreven: “Van de deken van het arrondissement Limburg heb ik uw volledige verzoek ontvangen. Naar aanleiding van de stukken met betrekking tot uw verzoek om aanwijzing, heb ik u op 9 februari jl. per brief verzocht om uw verzoek nader toe te lichten/aan te vullen. Uw verzoek om aanwijzing van een advocaat zoals door u ingediend (…) is dus (nog) niet compleet. Ik verzoek u vriendelijk om schriftelijk te reageren op de inhoud van mijn brief aan u van 9 februari jl., waarin ik u heb verzocht om een nadere uitleg van uw verzoek om aanwijzing (…) alsmede inhoudelijke afwijzingen van een relevant aantal op het betreffende rechtsgebied deskundige advocaten die u hebt benaderd.”  1.6    Op 24 februari 2023 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven: “Ik vraag mij natuurlijk af waarom ik 14 dagen moet wachten op mijn terugbelverzoek, om dan alsnog een brief te moeten ontvangen.  Voor zover ik mij kan herinneren (…) heeft de deken Limburg alles ontvangen wat men nodig heeft om de aanvraag artikel 13 goed te keuren (…). Wanneer de deken Limburg u alles heeft gestuurd dan zou dat dus moeten voldoen, het voldeed ook voor hem.” 1.7    Op 1 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster en mr. J onder meer geschreven: “U bent niet in afwachting van mijn nader te onderbouwen aanvraag, u heeft al het noodzakelijke en gevraagde reeds ontvangen. IK ben in afwachting van UW telefoontje na mijn terugbelverzoeken van 09.02.2023 en 22.02.2023!” 1.8    Op 9 maart 2023 heeft mr. J aan klager onder meer geschreven: “Vandaag heb ik u meermaals geprobeerd telefonisch te bereiken. Via het door u opgegeven telefoonnummer [nummer] is het helaas niet gelukt om u te spreken” 1.9    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Ik weet niet om welke reden u mij belde ik weet ook niet om welke reden ik u zou moeten bellen. Het is een maand geleden dat ik u wilde spreken, u heeft nooit de moeite genomen om mij terug te bellen.” 1.10    Op 20 maart 2023 heeft mr J, namens verweerster, aan klager onder meer het volgende geschreven: “Naar aanleiding van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat heb ik u op 16 maart jl. telefonisch gesproken. Daarin heb ik u geprobeerd duidelijk te maken dat uw verzoek om aanwijzing van een advocaat (…) nog onvoldoende onderbouwd is. (…) Ik heb u verzocht om uw verzoek alsnog nader te onderbouwen (…) U hebt tijdens ons telefoongesprek aangegeven dat u uw verzoek om aanwijzing niet verder wilt onderbouwen. U heeft aangegeven dat u uw verzoek als voldoende onderbouwd beschouwd. Ik heb aan u aangegeven dat de deken in dat geval geen gehoor zal geven aan uw verzoek om aanwijzing.  Hierbij stel ik u voor de laatste maal in de gelegenheid om uw verzoek uiterlijk binnen een week na heden alsnog aan te vullen.” 1.11    Klager heeft daarop diezelfde dag per e-mail gereageerd en onder meer geschreven: “voor de deken in Limburg was mijn aanvraag en onderbouwing voldoende. Het zal dan ook voor de deken van Gelderland moeten voldoen. Ik acht mijn aanvraag artikel 13 Advocatenwet niet alleen voldoende onderbouwd maar wijs tevens op de extra informatie die u nog t.a.v. de zaak heeft ontvangen.  T.a.v. mijn inzet om de juiste advocaat te vinden heb ik reeds verklaard. Meermaals werd ik al als nieuwe cliënt afgewezen, ongedacht de zaak, daar  - de advocaten c.q. kantoren wegens drukte geen nieuwe cliënten konden aannemen, - niet op toevoeging werken, - of niet op toevoeging wilden werken – i.v.m. het vele werk dat bij een dergelijke zaak op hen toe zou komen (?).” 1.12    Bij brief van 29 maart 2023 heeft verweerster klagers verzoek op grond van artikel 13 Aw gemotiveerd afgewezen. In de brief is daartoe onder meer overwogen: “ln de Richtlijn aanwijzing advocaat die u is toegezonden, en in de brieven en tijdens ons telefoongesprek, is duidelijk aangegeven wat van u verlangd werd door de deken. Op basis van de door u verschafte informatie concludeert de deken dat u zich onvoldoende hebt ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Daarnaast heb u geen, althans onvoldoende, informatie verschaft over de procedure die u wilt voeren. Dit gegeven is voor de deken een gegronde reden om uw verzoek af te wijzen. Ten overvloede wijs ik u erop dat de deken bij de beoordeling van een verzoek om aanwijzing ook de kans van slagen in aanmerking neemt. U hebt onvoldoende informatie verschaft om de deken in de gelegenheid te stellen om te beoordelen of een eventuele procedure kans van slagen zou kunnen hebben. De deken komt aan deze beoordeling dan ook niet toe.” 1.13    Op 29 maart 2023 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht (klachtonderdelen a en b) ingediend over verweerster.  1.14    De voorzitter van het Hof van Discipline heeft de klacht bij beslissing van 5 april 2023 voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.  1.15    Een stafjurist van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de stafjurist) heeft verweerster de gelegenheid gegeven voor commentaar op de klacht tot uiterlijk 4 mei 2023. 1.16    Namens verweerster is op 1 mei 2023 om een uitstel van drie weken verzocht.  1.17    De stafjurist heeft op 2 mei 2023 aan klager en verweerster bericht dat dit uitstel akkoord is.  1.18    Klager heeft daarop op 4 mei 2023 een aanvullende klacht ingediend (klachtonderdeel c). 1.19    Op 7 augustus 20923 heeft de deken haar visie op klagers klachten gegeven en is aangegeven dat, indien klager wenst dat het klachtdossier wordt voorgelegd aan de Raad van Discipline, hij het griffierecht ad € 50,- binnen vier weken dient te voldoen. 1.20    Het griffierecht is door klager niet tijdig voldaan. Op 3 oktober 2023 is door de stafjurist aan klager bericht dat het klachtdossier is gesloten.  1.21    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en laten weten dat hij zijn klacht tegen verweerster nogmaals indiende.  1.22    Op 13 oktober 2023 heeft de stafjurist per e-mail aan klager bevestigd dat zijn nieuwe klacht in behandeling is genomen en dat naar het oordeel van de deken sprake is van misbruik van klachtrecht. Klager is opnieuw in de gelegenheid gesteld het griffierecht te voldoen. Klager heeft het griffierecht ditmaal tijdig voldaan. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster hanteert een rigide werkwijze wat betreft de behandeling van aanwijzingsverzoeken ex artikel 13 Aw. Klager wordt als verzoeker niet serieus (genoeg) genomen.  b)    De medewerkers van het bureau van de Orde van Advocaten Gelderland zijn telefonisch niet bereikbaar. Klager heeft na een terugbelverzoek (zowel per mail als telefonisch) meer dan zes weken moeten wachten tot hij werd teruggebeld. c)    Verweerster probeert deze klachtzaak (onnodig) te rekken door drie weken uitstel te vragen voor een reactie op de klacht.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Ontvankelijkheid klacht 4.1    Klager heeft zijn klacht tegen verweerster ingediend, maar heeft vervolgens het griffierecht niet tijdig betaald. Toen hem werd bericht dat het klachtdossier daarom werd gesloten, heeft hij zijn klacht tegen verweerster opnieuw ingediend, waarna hij (voor zijn herhaalde klacht) wel tijdig griffierecht heeft voldaan.  4.2    De voorzitter overweegt dat het niet (tijdig) betalen van het griffierecht als bedoeld in artikel 46e van de Advocatenwet niet leidt tot niet-ontvankelijkheid als dezelfde klacht later opnieuw wordt ingediend (zie Hof van Discipline 8 september 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:151). Ook artikel 47b Advocatenwet staat niet aan ontvankelijkheid in de weg, omdat van een eerder genomen tuchtrechtelijke eindbeslissing geen sprake is. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.  Inhoudelijk toetsingskader 4.3    De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt/misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.  Klachtonderdeel a) 4.4    Dit verwijt ziet op de behandeling van klagers verzoek op grond van artikel 13 Aw. De voorzitter overweegt dat in februari en maart 2023 meermalen aan klager is verzocht om zijn verzoek aan te vullen, waarbij ook aan klager is meegedeeld dat de reeds verstrekte informatie onvoldoende was voor toewijzing. Klager heeft aan die verzoeken geen gehoor gegeven en heeft steeds gesteld dat alle noodzakelijke informatie al was verstrekt. Verweerster heeft klagers verzoek daarop gemotiveerd afwezen. Klager kan daar teleurgesteld over zijn, maar aan verweerster valt op dit punt geen verwijt te maken. Het was klagers verantwoordelijkheid om de door verweerster gevraagde informatie te verstrekken. Klager heeft ervoor gekozen niet op die verzoeken om informatie in te gaan, terwijl hem duidelijk was gemaakt dat de reeds verstrekte informatie onvoldoende was. Dat komt voor zijn rekening en risico.  4.5    Dat klager als verzoeker niet serieus (genoeg) genomen is, wordt door hem onvoldoende onderbouwd. Klager stelt dat ‘men zich niet realiseert dat de burger met een dergelijke aanvraag vertrouwensvol om hulp vraagt’. Dat neemt niet weg dat van klager verwacht mag worden dat hij serieus ingaat op verzoeken om nadere toelichting en informatie. Uit de herhaalde verzoeken aan klager om zijn verzoek aan te vullen, leidt de voorzitter juist af dat klagers verzoek wel degelijk serieus is genomen. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.6    Dit verwijt ziet op de telefonische (on)bereikbaarheid van het Ordebureau. Klager doelt er kennelijk op dat verweerster en/of mr. J niet bereikbaar waren voor klager en hem ook niet terugbelden. De voorzitter stelt vast dat meermaals schriftelijk op klagers berichten is gereageerd. Daarmee is afdoende gereageerd op klagers berichten. Mr. J heeft klager bovendien op 9 maart 2023 gebeld. Op 16 maart 2023 is er daadwerkelijk telefonisch contact geweest tussen mr. J en klager. Van onvoldoende bereikbaarheid is dan ook geen sprake. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.7    Dit verwijt ziet op het door verweerster gevraagde (en verkregen) uitstel in de klachtprocedure. Klager heeft zijn stelling dat sprake is van (onnodig) rekken niet onderbouwd. De voorzitter overweegt dat het verweerster vrij stond om uitstel te vragen voor haar reactie op de klacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.