Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:12

Zaaknummer

230074

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad. Klacht over het niet reageren op verzoeken om informatie van de rechtsbijstandverzekering van klaagster door de eigen advocaat is gegrond. De advocaat is verantwoordelijk voor de wijze waarop de communicatie (niet) gevoerd is.  Voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Uitspraak

 

Beslissing van 12 januari 2024

in de zaak 230074

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

 

verweerder

gemachtigde mr. A. Cimen

 

tegen:

 

klaagster

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-683/A/A). In deze beslissing is van de klacht van klaagster klachtonderdeel b) gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:32 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 21 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; de e-mail van klaagster van 30 oktober 2023 met bijlage.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 november 2023. Daar zijn klaagster (via Teams) en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, de gemachtigde van verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

​​​​​​​3.2 Klaagster heeft in 2020 en 2021 twee artikel 12 Sv-procedures gevoerd, een zaak over diefstal in haar woning en een zaak over discriminatie in een supermarkt. Slachtofferhulp heeft voor klaagster beide procedures gestart bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof) na de beslissing van de officier van justitie om geen nader onderzoek in te stellen in deze zaken. Verweerder heeft klaagster als advocaat in deze procedures bijgestaan.

​​​​​​​3.3 Verweerder is in de discriminatiezaak in het najaar van 2020 door de rechtsbijstand-verzekeraar van klaagster (hierna: SAR) benaderd met het verzoek een plan van aanpak toe te sturen voor de behandeling van de artikel 12 Sv-procedure in die zaak. Verweerder heeft op 1 december 2020 een plan van aanpak met SAR gedeeld. De diefstalzaak is door klaagster niet als nieuwe zaak gemeld bij SAR.

​​​​​​​3.4 Op 16 december 2020 heeft SAR verweerder geïnformeerd dat een inschatting van de kans van slagen ontbrak bij zijn plan van aanpak, terwijl een redelijke kans van slagen een voorwaarde is voor de dekking vanuit de rechtsbijstandsverzekering. Verweerder werd verzocht de resterende (door SAR te vergoeden) tijd te besteden aan een eerste bespreking met klaagster, zodat alsnog een inschatting kon worden verkregen. Indien de inschatting positief zou zijn, zou er een opdracht aan verweerder worden verstrekt. Vervolgens heeft SAR niet meer van verweerder vernomen.

​​​​​​​3.5 In de periode tussen ontvangst van het diefstal- en het discriminatiedossier en de zitting op 21 mei 2021 bij het gerechtshof heeft verweerder meermaals telefonisch contact gehad met klaagster. In het eerste (telefonisch) contact tussen klaagster en verweerder heeft klaagster zich aan verweerder voorgesteld als mevrouw B, haar getrouwde naam. Op 4 mei 2021 is telefonisch een afspraak gemaakt voor een bespreking tussen verweerder en klaagster op 20 mei 2021 in Zwolle. Bij het gesprek was ook een juridisch medewerkster van verweerder aanwezig.

​​​​​​​3.6 Op vrijdag 21 mei 2021 heeft bij het gerechtshof in Leeuwarden de zitting plaatsgevonden waarin klaagster door een lid van het hof in raadkamer is gehoord. Een collega van verweerder (hierna: de collega), is in plaats van verweerder bij de zitting aanwezig geweest om klaagster bij te staan. Op 1 juli 2021 is in beide procedures een beschikking gewezen, waarin het gerechtshof de klachten van klaagster heeft afgewezen. Tegen deze beslissingen stond geen rechtsmiddel open. Op de beschikkingen staat klaagster aangeduid als mevrouw R, haar geboortenaam.

​​​​​​​3.7 Op 13 juli 2021 zijn door het secretariaat van verweerder afschriften van de beschikkingen van 1 juli 2021 met een korte toelichting per post aan klaagster verzonden. De begeleidende brief is gericht aan mevrouw B. In de brief is na het kopje “betreft” opgenomen: “Beklag B”.

​​​​​​​3.8 Op 24 september 2021 heeft SAR aan verweerder met klaagster in de cc gemaild:

“ In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] sprak ik verzekerde zojuist telefonisch. De inhoud van dit gesprek was op zijn minst verrassend.

In onderhavige zaak zijn wij nog altijd in afwachting van uw bericht en is derhalve nooit een opdracht verstrekt.

(…). Ik geef vervolgens aan dat wij u namens verzekerde dan een opdracht aan u zullen verstrekken, indien uw inschatting van de kans van slagen positief is. Hierna hebben wij niets meer van u mogen vernemen. Zulks ondanks meerdere rappels. (…)

Van verzekerde heb ik nu echter begrepen dat u ondanks het ontbreken van een opdracht de artikel 12 procedure namens haar bent gestart. Verzekerde informeerde mij dat er op 21 mei jl. zelfs al reeds een zitting te Leeuwarden heeft plaatsgevonden. Verzekerde kon mij niet informeren over een eventuele uitspraak in deze procedure, daar zij die ook nog niet van u vernomen heeft. De procedure lijkt dus al zeer vergevorderd, al dan niet reeds afgewikkeld. (…)

Ik verzoek u om ons op de hoogte te stellen van de stand van zaken van de procedure alsmede van uw tijdsbesteding tot op heden. Naar aanleiding van deze informatie zal ik dan nader met verzekerde en u in overleg treden. Mag ik spoedig van u vernemen?”

​​​​​​​​​​​​​​3.9 Op 30 september 2021 heeft SAR verweerder opnieuw een e-mail gestuurd met dezelfde tekst als de e-mail van 24 september 2021.

 

​​​​​​​3.10 Op 6 oktober 2021 heeft SAR aan verweerder met klaagster in de cc gemaild:

“ In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] zond ik u op 30 september jl. bijgaande e-mail. Ik heb op deze e-mail nog geen reactie van u mogen vernemen. Wellicht is deze aan uw aandacht ontsnapt.

Mag ik van u alsnog spoedig een reactie vernemen op bijgaande e-mail? (…)”

 

​​​​​​​3.11 Op 22 oktober 2021 heeft SAR aan verweerder met klaagster in de cc gemaild:

“ In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] wacht ik nog altijd op uw reactie op mijn meest recente e-mails van 30 september en 6 oktober jl., die ik volledigheidshalve bijvoeg. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend om een zeer spoedige reactie op bijgevoegde e-mails. Om niet in herhaling te treden verwijs ik u kortheidshalve naar de inhoud van bijgevoegde e-mails. Niet alleen wij ervaren een radiostilte van uw kant in dit dossier, maar verzekerde geeft ook aan u niet te kunnen bereiken en niet teruggebeld of gemaild te worden door u of eventuele kantoorgenoten. Verzekerde geeft aan geen idee te hebben wat de status van haar procedure is en dit baart haar grote zorgen. (…)”

 

​​​​​​​3.12 Op 26 november 2021 heeft SAR telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Door het secretariaat is tijdens dat gesprek (onder andere) medegedeeld dat in de agenda’s van verweerder en de collega geen zitting stond vermeld op 21 mei 2021.

 

​​​​​​​3.13 Op 30 november 2021 heeft SAR aan klaagster gemaild:

“Nadat ik van Advocatenkantoor [verweerder] geen enkele reactie op mijn e-mails over uw artikel 12-procedure ontving, heb ik ze afgelopen vrijdag opgebeld. Het secretariaat van [verweerder] heeft mij te woord gestaan. Zij hebben bijgaande e-mail en alle daaropvolgende e-mails wel ontvangen, maar zij gaven aan dat zij van [verweerder] nog geen inhoudelijke reactie daarop hebben ontvangen en dat ze daar nog op aan het wachten waren. […] ze konden mij alvast de volgende zaken vertellen. Advocatenkantoor [verweerder] heeft nog helemaal geen artikel 12 procedure namens u gestart. De secretaresse kon zien dat u cliënte bent (geweest) bij hun kantoor, maar op dit moment speelt er geen artikel 12 procedure via hun kantoor. Nadat wij in december een plan van aanpak hebben ontvangen, zonder oordeel over de kans van slagen waardoor er nog geen opdracht is verstrekt, hebben zij de zaak niet verder opgepakt lijkt het. (…)

Ik word nog teruggebeld over het vervolg (…)”

 

​​​​​​​3.14 Op 30 november 2021 heeft SAR aan het secretariaat van verweerder met klaagster in de cc gemaild:

“Wij spraken elkaar afgelopen vrijdag telefonisch over bijgaande e-mail. U kon mij alvast vertellen dat er door uw kantoor in ieder geval nooit een artikel 12 procedure is gestart voor onze verzekerde mevrouw [B]. U hebt verzekerde op 21 mei van dit jaar ook niet bijgestaan in enige zitting, zoals verzekerde beweerde.

(…) U zou bijgaande e-mail voorleggen aan de behandelend advocaat van uw kantoor – bij mijn weten [verweerder] – en mij afgelopen vrijdag terugbellen om een terugkoppeling te geven over de stand van zaken ten aanzien van specifiek de daarin benoemde artikel 12 procedure. Ik heb helaas geen telefoontje of bericht meer van u mogen ontvangen. (…)”

 

​​​​​​​3.15 Op 2 december 2021 heeft SAR aan verweerder met klaagster in de cc gemaild: 

“ In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] ben ik naar aanleiding van bijgaande correspondentie weer niet door u teruggebeld, zoals beloofd. […] Verzekerde heeft mij nog aanvullende informatie verschaft waaruit zou blijken dat uw kantoor haar wel degelijk heeft bijgestaan in een procedure dit jaar. […] Op 20 mei jl. heeft verzekerde een voorbespreking gevoerd met [verweerder] zelf. Hij had een jongere collega bij zich. De bespreking vond plaats in [grand café] te [plaats]. Ik hoop dat deze aanvullende informatie u helpt om de noodzakelijke verbanden te leggen om te kunnen ophelderen wat de stand van zaken is met betrekking tot uw rechtshulp aan verzekerde.”

 

​​​​​​​3.16 Op 30 december 2021 heeft SAR aan verweerder met klaagster in de cc gemaild: 

“In het belang van verzekerde verzoek ik u zeer dringend om een zeer spoedige reactie in dit dossier! (…) Maar u reageert nu al meer dan een jaar(!) niet op onze berichten in dit dossier. Ik kan mij niet voorstellen dat dit een manier is waarop u met uw relaties en al helemaal niet met uw cliënten wilt omgaan. Niet alleen SAR, maar vooropgesteld verzekerde tast volledig in het duister over de stand van zaken in deze zaak.”

 

​​​​​​​3.17 Op 15 maart 2022 heeft SAR aan klaagster gemaild:

“ Het spijt mij dat wij vanuit [SAR] momenteel niet meer mogelijkheden hebben om u verder te helpen, in verband met de inhoud van de polisvoorwaarden die ik u heb toegelicht.

Voor nu ga ik over tot sluiting van het dossier.”

 

4 KLACHT

 

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a. (…)

b. niet heeft gereageerd op e-mailberichten en telefoontjes van klaagster en/of SAR;

c. (…)

 

5 BEOORDELING

 

omvang hoger beroep

​​​​​​​5.1 In hoger beroep is alleen klachtonderdeel b) nog aan de orde.

 

Overwegingen raad met betrekking tot klachtonderdeel b)

5.2 De raad heeft overwogen dat verweerder heeft aangevoerd dat hem onbekend is dat klaagster contact zou hebben opgenomen met (het kantoor van) verweerder of met zijn collega. Uit de telefoonaantekeningen van zijn secretariaat volgt niet dat er ooit een terugbelverzoek is gedaan en bij zijn weten heeft hij geen oproepen van klaagster onbeantwoord gelaten. Wel heeft verweerder bevestigd dat hij niet (inhoudelijk) gereageerd heeft op de berichten van SAR. Daarover stelt hij dat bij zijn financiële administratie onbekend was dat mevrouw B (klaagsters getrouwde naam, vermeld door SAR) dezelfde persoon was als zijn cliënte mevrouw R (haar geboortenaam, waarmee zij bij de politie, het OM en het gerechtshof geregistreerd staat). Daarbij komt dat de kantoorgenoot, die aanvankelijk de communicatie met SAR onderhield, sinds voorjaar 2021 niet meer werkzaam is bij zijn kantoor. Verweerder ontvangt voorts regelmatig correspondentie die bestemd is voor het kantoor in Arnhem (het kantoor van zijn naamgenoot en familie). Verweerder dacht dat bij de informatieverzoeken van SAR sprake was van aanschrijving van het verkeerde kantoor, omdat hij de naam van de verzekerde van SAR, mevrouw B, niet kon plaatsen.

5.3 De raad heeft overwogen dat SAR in een periode van vier maanden zes keer per e-mail heeft verzocht om informatie en dat verweerder geen van deze e-mails heeft beantwoord, en evenmin aan het terugbelverzoek van SAR gehoor heeft gegeven. Als verweerder de naam van de verzekerde van SAR niet kon plaatsen, had het op zijn weg gelegen bij SAR navraag te doen. Verweerder had in ieder geval uit de e-mail van SAR van 2 december 2021 kunnen en moeten begrijpen op welke cliënt SAR doelde, omdat daarin onder andere de ontmoeting tussen klaagster en verweerder op 20 mei 2021 gedetailleerd is weergegeven De verwarring over de naam van klaagster komt naar het oordeel van de raad voor risico van verweerder. Dat klaagster zelf geen contact heeft opgenomen met verweerder na de zitting acht de raad begrijpelijk, nu zij in de veronderstelling verkeerde dat het contact via SAR liep. Bij gebrek aan een opdrachtbevestiging in het klachtdossier kan de raad niet vaststellen welke afspraken verweerder met klaagster heeft gemaakt over de communicatie en of hij klaagster of SAR op de hoogte diende te houden. Maar los van iedere afspraak geldt dat verweerder had moeten reageren op de dringende berichten van SAR. Klaagster heeft belang bij dit klachtonderdeel voor zover het de communicatie met SAR betreft, nu zij dacht via SAR verder geïnformeerd te worden. Daarbij is ook niet gebleken dat verweerder klaagster rechtstreeks en/of tijdig heeft geïnformeerd over wezenlijke zaken, zoals de zittingsdatum bij het gerechtshof in de artikel 12 Sv-procedure op 21 mei 2021. Het verweer dat verweerder niets in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden kan hem niet baten. Iedere cliënt, ongeacht of het een betalende klant betreft of een klant die zonder betaling wordt bijgestaan, behoort tijdig op de hoogte te worden gesteld van belangrijke informatie, feiten en afspraken, zoals neergelegd in gedragsregel 16.

5.4 Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet alleen zijn plicht jegens klaagster veronachtzaamd, maar ook het aanzien van de advocatuur geschaad door ruim een jaar niet op e-mails van SAR te reageren en geen gehoor te geven aan terugbelverzoeken. Nu verweerder uit de e-mails, in het bijzonder de e-mail van 2 december 2021, had kunnen begrijpen dat de informatieverzoeken van SAR zagen op het dossier van klaagster, alsmede dat klaagster kennelijk niet op de hoogte was van (de inhoud van) de beschikkingen van het hof van 1 juli 2021, had hij zowel met SAR als met klaagster contact moeten opnemen. Door geheel niet te reageren op de verzoeken van (klaagster en/of) SAR, heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht mocht worden.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.5 Verweerder heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd.

Verweerder betwist dat er niet is gereageerd op telefoontjes van klaagster. Klaagster heeft immers zelf geen contact meer opgenomen met (het kantoor van) verweerder. Het klopt dat verweerder niet heeft gereageerd op de e-mails van SAR, maar hij meent dat de verplichting van een advocaat om een cliënt op de hoogte te houden van belangrijke ontwikkelingen in diens zaak niet zo ver strekt dat deze informatieverplichting ook geldt voor een rechtsbijstandverzekeraar met wie geen enkele (financiële) relatie is ontstaan. Verweerder heeft klaagster in twee artikel 12 Sv procedures bijgestaan. Klaagster heeft verweerder voorgelegd dat de advocaatkosten wellicht uit haar rechtsbijstandverzekering bij SAR konden worden gefinancierd. Een medewerkster van zijn financiële administratie is daarom in overleg getreden met SAR, maar de communicatie is gestokt door samenloop van omstandigheden en miscommunicatie. Zo is de medewerkster die met SAR communiceerde gestopt met haar baan, waardoor de door SAR gevraagde toelichting over de slagingskans van de procedures nooit is gegeven en SAR de aanvraag voor een kostenvergoeding niet in behandeling heeft genomen. Op de latere berichten van SAR is niet gereageerd, omdat het dossier van klaagster net als de zitting was geagendeerd onder haar geboortenaam R in plaats van haar getrouwde naam B, waarmee de SAR correspondeerde. De raad heeft ten onrechte gesteld dat er een relatie zou zijn ontstaan tussen verweerder en SAR, alleen omdat klaagster heeft aangegeven dat zij aannam dat het contact verder via SAR zou lopen. De enige reden voor het contacteren van SAR zag op de financiële kant van de zaak en niet de inhoud. Nu verweerder niet verder is gekomen dan slechts oriënterend en oppervlakkig contact en er geen toestemming is verleend door SAR om rechtsbijstand te verlenen die door haar zou worden gedekt is er geen afgeleide advocaat-cliëntrelatie ontstaan, zodat het niet reageren op e-mailberichten van derden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

 

Verweer in beroep

​​​​​​​5.6 Op hetgeen klaagster in hoger beroep heeft aangevoerd zal het hof hierna voor zover nodig ingaan.

 

Maatstaf

​​​​​​​5.7 Het hof stelt voorop dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges (als geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht) en bevoegdheden op zorgvuldige wijze om te gaan. Zijn optreden dient een goede rechtsbedeling te bevorderen, niet alleen in het belang van zijn cliënt, maar ook in het openbaar belang. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarbij moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in artikel 10a, lid 1 Advocatenwet zijn vastgelegd.

 

​​​​​​​5.8 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

 

Ontvankelijkheid

​​​​​​​5.9 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klacht dat hij niet op de berichten van SAR heeft gereageerd en daarom in klachtonderdeel b. niet-ontvankelijk is, faalt deze beroepsgrond. Verweerder heeft in 2020 ten behoeve van klaagster een plan van aanpak bij SAR ingediend, waarmee hij een verantwoordelijkheid op zich heeft genomen om met SAR te communiceren waar dat in het belang van klaagster kan zijn. De pogingen van SAR vanaf september 2021 om met verweerder in contact te komen zijn blijkens hun tekst duidelijk mede namens klaagster en in het belang van klaagster geweest. Uit de e-mails van SAR aan verweerder blijkt ook dat klaagster steeds in cc is gezet. Verweerder had dan ook moeten begrijpen dat SAR de correspondentie mede namens klaagster voerde.

 

Overwegingen hof

​​​​​​​5.10 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder had moeten reageren op de herhaalde en dringende berichten van SAR. Wat verweerder in beroep heeft aangevoerd, doet niet af aan de beoordeling door de raad, die door het hof wordt overgenomen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De stelling dat klaagster alleen onder haar geboortenaamnaam en niet onder haar getrouwde naam bekend was op het kantoor van verweerder, mist feitelijke grondslag. De beschikkingen van het gerechtshof, die op klaagsters geboortenaam zijn gesteld, zijn immers op 13 juli 2021 door het kantoor van verweerder aan haar toegezonden met gebruikmaking van haar getrouwde naam B met vermelding van de zaaknaam “Beklag B”. Op dat moment was het klaarblijkelijk geen enkel probleem om beide namen aan elkaar te koppelen. Dat er sprake is geweest van een naamsverwarring acht het hof dan ook onwaarschijnlijk.

 

​​​​​​​5.11 Wat verweerder overigens heeft aangevoerd over mogelijke misverstanden en miscommunicatie met SAR ontheft hem evenmin van zijn verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de communicatie met klaagster en SAR (niet) gevoerd is. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het op zijn kantoor heeft ontbroken aan een behoorlijk management en ondersteuning van zijn personeel en dat hij inmiddels een coach/arbeidspsycholoog heeft ingeschakeld om de werkprocessen op zijn kantoor door te lichten en het kantoor naar een verbetering daarvan te begeleiden. Hoewel het hof het  als een stap in de goede richting beschouwt dat verweerder de werkprocessen verbetert, doet het niet af aan het feit dat verweerder jegens klaagster tekort geschoten is in zijn zorgplicht. Het gaat om de nazorg die van hem mocht worden verwacht om klaagster (via SAR) op de hoogte te stellen van de stand van zaken, zeker vanaf het moment hij uit de correspondentie kon begrijpen dat klaagster de beslissingen van het gerechtshof niet kende en niet wist wat de stand van zaken was.  Ter zitting heeft verweerder beaamd dat hij dit anders had moeten aanpakken

 

​​​​​​​5.12 Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof de beslissing van de raad op klachtonderdeel b. zal bekrachtigen.

 

Maatregel

​​​​​​​5.13 De raad heeft verweerder als maatregel een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. De raad heeft daarbij rekening gehouden met zijn eerdere beslissing van 13 juli 2020 in de zaak 20-157/A/A/D, waarin verweerder voor een soortgelijk feit ook een voorwaardelijke schorsing opgelegd heeft gekregen. In die zaak had de raad overwogen dat verweerder structureel zijn praktijkvoering niet op orde had. Ook heeft de raad gememoreerd dat verweerder op 5 juli 2021 in de zaak 21-238/A/A/D een berisping opgelegd heeft gekregen wegens niet tijdig reageren op berichten van een collega-advocaat en de deken. Ook in die zaak speelde de kantoororganisatie van verweerder een rol.

 

​​​​​​​5.14 De raad heeft verweerder in de beslissing waarvan beroep verder geadviseerd om de wijze waarop in zijn kantoor de communicatie met zijn cliënten is vormgegeven te bezien en hulp van buitenaf te zoeken om de noodzakelijke verbeteringen aan de praktijkvoering aan te brengen. Zoals hiervoor (5.11) vermeld, heeft verweerder ter zitting van het hof aangegeven dat hij zich dit aangetrokken heeft en inmiddels hulp van buitenaf heeft ingeschakeld.

 

​​​​​​​5.15 Het hof is, evenals de raad, van oordeel dat het tuchtrechtelijk tekortschieten van verweerder in de onderhavige zaak niet op zichzelf staat. Er is sprake van een patroon van tekortschietende communicatie en weinig voortvarend optreden op het organisatorische en administratieve vlak. Verweerder heeft nu weliswaar een eerste stap tot verbetering gezet, maar daarmee is nog niet gezegd dat daadwerkelijk op korte termijn orde op zaken zal zijn gesteld binnen het kantoor van verweerder. Van meer dan een prille aanzet daartoe is vooralsnog niet gebleken. Het hof ziet dan ook reden om de door de raad opgelegde maatregel te handhaven als stok achter de deur. Verweerder heeft het aldus in eigen hand om soortgelijke tuchtrechtelijke veroordelingen – en een eventuele tenuitvoerlegging van de schorsing – in de toekomst te voorkomen door verder te gaan op het ingeslagen pad.

 

​​​​​​​5.16 De beslissing van de raad wordt derhalve ook voor wat betreft de opgelegde maatregel bekrachtigd.

 

Proceskosten

​​​​​​​5.17 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

 

​​​​​​​5.18 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummer 22-683/A/A;

​​​​​​​​​​​​​​6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.M. Koene, E.L. Pasma,

P.J.G. van den Boom en V. Wolting , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 12 januari 2024 .