Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:10

Zaaknummer

23-580/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder in zijn pleitnota onjuiste feiten gesteld of is onvolledig geweest. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij als productie een verklaring van zijn cliënt heeft ingediend die op meerdere punten onnodig grievend is en doordat hij niet alle producties aan klager heeft verstrekt, terwijl hij de producties wel heeft verstrekt aan de andere procespartijen. Deels gegrond deels ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 15 januari 2024

in de zaak 23-580/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 15 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 22 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-027 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 november 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:

De e-mail, waarbij gevoegd een brief met vijf bijlagen van verweerder van 7 september 2023.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager heeft een geschil met de heer S, hierna: “S”. S wordt bijgestaan door verweerder. Het geschil heeft betrekking op de verkoop van een onroerende zaak die klager en S in gemeenschappelijke eigendom hadden. S wilde het pand verkopen aan G, terwijl klager van mening was dat het pand al was verkocht aan R. Klager stelt dat S hem heeft gevrijwaard voor alle gevolgen van het tekenen van een koopovereenkomst met G, waarna klager de koopovereenkomst met G heeft ondertekend.

2.3     Op 28 februari 2022 heeft R Vastgoed B.V., hierna “R”, een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen drie gedaagden: (1) klager, (2) S, bijgestaan door verweerder, en (3) G. Verweerder heeft zich op 8 maart 20212 als advocaat van S gesteld en 22 producties in het geding gebracht. Verweerder heeft van deze producties een afschrift toegestuurd aan R en G.  Verweerder heeft van deze producties geen afschrift gestuurd aan klager. 

2.4     Verweerder heeft als productie een verklaring van S ingediend. In deze verklaring heeft S gesteld dat klager strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden wegens illegale handel in dvd’s en cd’s, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen en dat hij betrokken is bij een hennepkwekerij. Verweerder heeft in zijn pleitnota meerdere malen verwezen naar de verklaring van S.

2.5     Op 10 maart 2022 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan verweerder een pleitnota heeft voorgedragen.

2.6     Op 15 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

 

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.    Verweerder heeft in zijn pleitnota ten behoeve van de zitting van 10 maart 2022 onjuiste feiten gesteld en is onvolledig geweest;

2.    Verweerder heeft als productie een verklaring van de heer S ingediend die op meerdere punten onnodig grievend is en waarin onjuistheden staan;

3.    Verweerder heeft niet alle producties aan klager verstrekt, terwijl hij de producties wel heeft verstrekt aan de andere procespartijen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van de hierboven genoemde maatstaf beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerder, dat hij in zijn pleitnota ten behoeve van de zitting van 10 maart 2022 onjuiste feiten heeft gesteld en onvolledig is geweest. Verweerder heeft dit klachtonderdeel weersproken en naar voren gebracht dat hij het standpunt van zijn cliënt heeft overgebracht aan de rechter en mocht afgaan op hetgeen zijn cliënt hem had verteld. De raad overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van de S te behartigen en om in dat verband de standpunten van S naar voren te brengen. Het enkele feit dat klager zich niet in de door verweerder namens S naar voren gebrachte standpunten kan vinden betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien en voor zover klager het met de door verweerder geponeerde stellingen niet eens was, heeft hij in de gerechtelijke procedure gelegenheid gehad om daarop in die procedure te reageren. De raad overweegt verder dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het (opnieuw) voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten die partijen over en weer in de civiele procedure naar voren hebben gebracht. Het was aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de in de civiele procedure ingenomen standpunten en ingestelde vorderingen. De raad is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

Klager verwijt verweerder dat hij als productie een verklaring van S heeft ingediend die op meerdere punten onnodig grievend is en waarin onjuistheden staan. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel weersproken. Naar het oordeel van de raad is de inhoud van de als productie in het geding gebrachte verklaring van S, waarin deze zich veelvuldig fors negatief uitlaat en klager beschuldigt van diverse strafbare feiten, op diverse punten grievend, terwijl verweerder er naar het oordeel raad, ook desgevraagd ter zitting, niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de belangen van zijn cliënt vergden dat de gewraakte verklaring van S in de kort geding procedure werd overgelegd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn verweer naar voren gebracht dat zijn cliënt er belang bij had dat een juist beeld van het geheel werd neergezet. Het was in het belang van S dat duidelijk werd gemaakt hoe het in de visie van S mogelijk was dat klager als mede-eigenaar negatieve keuzes maakte over de gemeenschappelijke eigendom, aldus verweerder. Naar het oordeel van de raad valt, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, evenwel niet in te zien dat het overleggen van de verklaring van S, waarin deze onder meer heeft gesteld dat klager strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden wegens illegale handel in dvd’s en cd’s, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen en dat hij betrokken is bij een hennepkwekerij, noodzakelijk was in het kader van de behartiging van de belangen van S. In zoverre is klachtonderdeel 3 gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 3

     Klager verwijt verweerder tot slot dat hij niet alle producties aan klager heeft verstrekt, terwijl hij de producties wel heeft verstrekt aan de andere procespartijen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij aan klager geen afschrift van de producties heeft verstrekt omdat artikel 85 Rv hem daartoe niet verplicht en omdat hij niet verwachtte dat klager in de procedure zou verschijnen. De raad volgt verweerder niet in dit verweer. Gedragsregel 20 lid 2 bepaalt dat een advocaat moet voorkomen dat de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen. Bovendien volgt uit artikel 1.6 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen handel/familie dat van stukken die bij de rechter worden ingediend, gelijktijdig een afschrift aan de wederpartij en de eventuele overige partijen moet worden toegestuurd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 20 en artikel 1.6 van het Landelijk Procesreglement door van de stukken die hij in het geding had gebracht geen afschrift toe te sturen aan klager. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daaraan doet niet af dat verweerder verwachtte dat klager in het kort geding niet zou verschijnen of dat klager het standpunt van één van de andere partijen zou volgen. Klachtonderdeel 3 is derhalve gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij als productie een verklaring van S heeft ingediend die op meerdere punten onnodig grievend is en doordat hij heeft verzuimd om een afschrift van alle producties aan klager te verstrekken. De raad acht in deze de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond, voor zover de klacht ziet op het als productie in het geding brengen van een verklaring van S, die op meerdere punten onnodig grievend was, en voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. J.M.H.  Schoenmakers, voorzitter, mrs. H.C. Struijk, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 15 januari 2024