Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:7

Zaaknummer

230008

Inhoudsindicatie

Ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor krediet na echtscheiding. Bekrachtiging ongegrondverklaring door raad van klacht over dienstverlening van en communicatie met eigen advocaat.

Uitspraak

Beslissing van 12 januari 2024

in de zaak 230008

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 12 december 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer:22-135/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:364 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 10 januari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift; de e-mail van klaagster van 8 november 2023.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 november 2023. Daar is verweerster verschenen. Klaagster was met bericht afwezig. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht.

 

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Na afronding van klaagsters echtscheiding heeft verweerster haar bijgestaan bij het opstellen van een convenant, dat nodig was voor de overname van de echtelijke woning door klaagster. Verweerster was opvolgend advocaat en heeft de toevoeging van de vorige advocaat overgenomen.

3.3 Het door verweerster opgestelde convenant is op 15 augustus 2019 getekend. Daarna is de ex-partner van klaagster (hierna: de man) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld betreffende de echtelijke woning ontslagen en is de woning aan klaagster overgedragen. Op 18 februari 2020 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij het dossier heeft gesloten.

3.4 Op 23 maart 2020 heeft klaagster opnieuw contact met verweerster opgenomen, omdat er problemen waren ontstaan over de nakoming van het convenant. In het convenant had de man de verplichting op zich genomen om klaagster te doen ontslaan uit de aansprakelijkheid voor een tijdens het huwelijk bij DEFAM afgesloten krediet.

3.5 Bij e-mail van 20 mei 2020 heeft klaagster aan verweerster gevraagd om een procedure te starten en beslag te leggen:

“ Kunnen we beslagleggen op huis en haard, salaris, pensioen of wat dan ook. Als hij de druk voelt zal hij toch moeten gaan lopen om iets te doen om dit op te lossen. ”

In deze e-mail heeft klaagster ook gevraagd of zij weer een toevoeging moest aanvragen of wat de kosten voor dit geheel zouden zijn. Verweerster heeft op deze e-mail geantwoord en aangegeven met klaagster te willen overleggen. Op 22 mei 2020 heeft klaagster verweerster gevraagd of beslag gelegd kon worden op een (mogelijke) teruggave op een eerdere lening op grond van een uitspraak van Kifid. Hierover is tussen klaagster en verweerster gesproken. Klaagster heeft in eerste instantie zelf een brief aan de man geschreven.

 

​​​​​​​3.6 In augustus 2020 heeft verweerster klaagster een ontwerp voor een brief aan de man ter goedkeuring toegezonden. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“ Ondanks mijn eerdere schrijven van november en december 2019 begrijp ik dat het destijds door U beiden getekende convenant nog steeds niet geheel is uitgevoerd. Gebleken is, dat de lening welke geheel op Uw naam dient te staan nog steeds ongewijzigd is ondanks meerdere verzoeken van [klaagster].

Juist deze verdeling, te weten dat cliënte wordt gevrijwaard van enige schuld was de basis van het opnemen in het convenant om het pensioen buiten de verdeling gehouden. Eerder heb ik al aangegeven stappen te zullen ondernemen.

Aangezien U heeft aangegeven geen middelen te hebben om een nieuwe lening af te sluiten, zoals afgesproken en toegezegd en dit tevens (volgens U) blijkbaar de enige manier is om uitvoering te geven aan het convenant, rest mij niet anders, dan de rechtbank te verzoeken om een partiele vernietiging van het convenant.

(…)

Indien ik binnen veertien dagen na heden geen bericht van U heb ontvangen zal ik de stukken klaar maken voor de rechtbank. (…) ”

Op 25 augustus 2020 heeft klaagster geantwoord dat verweerster er wat haar betreft wat harder in zou mogen gaan. Bij e-mail van gelijke datum heeft verweerster klaagster geantwoord als volgt:

“Ik heb voor deze weg gekozen, want als de deurwaarder beslag laat leggen is hij ertoe in staat om failliet te gaan of schuldsanering. En dus de route van het pensioen, want dat is het enige dat hij wil. Ik zal de brief aanpassen en versturen. ”

Vervolgens is de brief verzonden.

​​​​​​​3.7 Daarop heeft zich voor de man een advocaat gemeld. Op 14 september 2020 heeft deze advocaat aan verweerster een afwijzende e-mail gezonden en bij e-mail van 30 september 2020 heeft zij verweerster onder meer geschreven:

“ Partijen zijn geheel afhankelijk van de bereidheid van DEFAM. Client heeft in maart dit jaar nog een poging gedaan tot herfinanciering doch dat is niet gelukt. Hij zal in maart 2021 wederom een poging daartoe doen, in de hoop het dan wel lukt aangezien het te financieren bedrag dan lager is. Uw cliënte zal hoe dan ook geduld moeten hebben.”

​​​​​​​3.8 Bij e-mail van 9 december 2020 om 10.42 uur heeft verweerster het volgende aan klaagster laten weten:

“ Naar aanleiding van uw brief heeft [de advocaat van de man] telefonisch contact met mij opgenomen om te kijken op welke manier de zaak toch kan worden opgelost.

We hebben het volgende besproken: in januari za [de man] weer een aanvraag doen. Ik heb voorgesteld dat hij zijn pensioen hiervoor als zekerheid geeft, dit op grond van de eerdere afspraken.

Zij zal dit met hem bespreken. Ook wordt er gekeken naar zijn gezinsinkomen.

Ik ga ervan uit, zoals gebleken in het gesprek, dat [de advocaat] [de man] juist zal adviseren in deze, waar nodig. Zodra ik verder nieuws heb meld ik mij.”

Diezelfde dag heeft klaagster om 11.08 uur deze e-mail als volgt beantwoord.

“ Bedankt voor uw bericht.

Fijn dat [de advocaat van de man] telefonisch contact heeft gemaakt.

Zou hetgeen er allemaal is besproken op papier kunnen komen aub.

Ik ben voor een oplossing en meneer weet dat hij moet gaan oplossen, maar ik wil alles op papier hebben staan.

Werkt voor mij duidelijk, ik kan me niet vergissen en zaken gaan eisen die niet besproken zijn.

Dus als zij hetgeen zij met u heeft besproken ook op papier kan zetten dan ben ik tevreden en wacht ik de maand januari weer af.”

 

3.9 Vervolgens heeft verweerster maandelijks bij de advocaat van de man naar de stand van zaken geïnformeerd.

3.10 Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft verweerster aan de advocaat van de man laten weten:

“ Ondanks mijn laatste brief heb ik nog steeds geen reactie van U mogen ontvangen.

Inmiddels heb ik met cliënte overlegd, en staan nu twee mogelijkheden open.

Inn de eerste plaats is gebleken, dat Uw cliënt op grond van artikel 3:196 BW een vermogensbestanddeel niet heeft gemeld, zoals thans aan cliënte bekend is geworden, weshalve op grond van de wet dit bestanddeel in zijn geheel aan cliënte toekomt.

Daarnaast kan cliënte een beroep doen op artikel 6:258 BW, zulks mede op grond van mededelingen (ook schriftelijk) van Uw cliënt, weshalve de overeenkomst ontbonden kan worden, en zulks in het geheel.

Nu ik van Uw kant geen reactie ontvang, ga ik ervan uit dat Uw cliënt ondanks de door eerder gemelde termijnen geen stappen heeft gezet om de problematiek op te lossen.

Derhalve verzoek ik U, zulks voor de laatste keer, mij binnen 1 week na heden te informeren, zulks met schriftelijke gegevens welke acties zijn ondernomen door Uw cliënt in het laatste kwartaal.

Mocht ik wederom geen reactie krijgen, dan wel geen oplossing in deze, dan zal ik op verzoek van cliënte andere stappen nemen. (…).”

 

3.11 Bij e-mail van 20 april 2021 heeft verweerster klaagster bericht dat ze bezig was met het concipiëren van een stuk voor de rechtbank.

3.12 Bij e-mail van 1 juli 2021 heeft de advocaat van de man verweerster laten weten dat haar cliënt regelmatig contact had met een kredietverstrekker teneinde het ontslag uit de aansprakelijkheid te realiseren. Bij deze e-mail is een e-mail van gelijke datum van de man gevoegd waarin hij (kort) uitleg geeft over zijn pogingen tot aanpassing van de kredietverstrekking. 

3.13 Bij e-mail van 27 juli 2021 heeft klaagster verweerster laten weten dat haar geduld op is en heeft zij gevraagd wat er nu gaat gebeuren. Daarop heeft verweerster aangegeven dat zij de week daarop het maandelijkse briefje aan de advocaat van de man zou sturen.

3.14 Bij e-mail van 31 augustus 2021 heeft klaagster onder meer het volgende aan verweerster geschreven:

 “Een maandelijks berichtje heb ik niet veel aan dat is ook in principe mijn reactie naar u terug geweest. U hebt echter geen reactie meer op mijn laatste mail gegeven en ook heb ik geen “maandelijks berichtje” naar de wederpartij zien gaan.

(…)

Echter heb ik het gevoel dat u niet echt veel fut meer heeft voor deze zaak.

(…)

Als u nl niet meer wilt afwikkelen dan wil ik de toevoeging kunnen overdragen aan een andere advocaat die deze zaak wel voor me wil gaan afwikkelen zodat ik eindelijk rustig verder kan.”

 

​​​​​​​3.15 Bij e-mail van 1 september 2021 heeft verweerster aan klaagster geschreven:

“Het is juist dat het erg lang duurt, maar daarnaast is het probleem dat ik voor procedures bij de rechtbanken op dit moment op bijna twee jaar achterstand kom. Daar schiet U niet zoveel mee op vandaar dat ik gehoopt had het zo te kunnen regelen.

U heeft natuurlijk de vrijheid U tot een andere advocaat te wenden, en ik ga daarmee akkoord, temeer omdat ik eind dit jaar om persoonlijke redenen als advocaat ga stoppen en als jurist verder ga. (…)“

Tevens laat verweerster in deze e-mail weten dat zij nog geen toevoeging heeft aangevraagd, omdat er nog geen procedure aanhangig is gemaakt en dat klaagsters nieuwe advocaat nog een toevoeging kan aanvragen. Hierna heeft verweerster geen werkzaamheden meer voor klaagster verricht.

 

3.16 Bij e-mail van 6 september 2021 heeft verweerster klaagster naar aanleiding van een opmerking over de toevoeging nog het volgende geschreven:

“Blijkbaar was ik niet duidelijk genoeg. U  kunt gewoon een toevoeging aanvragen voor nakoming of vernietiging. Het valt alleen niet onder echtscheiding. Ik heb deze niet aangevraagd uit coulance, gezien de eigen bijdrage, niet omdat het niet zou kunnen. Dus een volgende advocaat kan gewoon een toevoeging voor u aanvragen. “

 

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de afwikkeling c.q. nakoming door de wederpartij van haar echtscheidingsconvenant niet, dan wel onvoldoende voortvarend, op te pakken, terwijl klaagster verweerster meerdere mogelijkheden voor een oplossing heeft aangereikt, waaronder de mogelijkheid van beslaglegging en het aanhangig maken van een procedure;

b) onjuiste informatie te verstrekken door klaagster niet op de hoogte te stellen van het feit dat er nog geen gerechtelijke procedure is gestart tot nakoming van het convenant en er geen toevoeging is aangevraagd voor de werkzaamheden in verband met de nakoming van het convenant;

c) zonder instemming van klaagster een telefoongesprek met de advocaat van de wederpartij te voeren en klaagster over de inhoud van het telefoongesprek onvoldoende te informeren;

d) slecht met klaagster te communiceren.

 

5 BEOORDELING

 

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) overwogen dat verweerster heeft uiteengezet waarom haar juridische mogelijkheden beperkt waren en waarom zij zich bij de behandeling van de zaak terughoudend heeft moeten opstellen. Daarbij speelde een rol dat in het convenant niet meer dan een inspanningsverplichting was opgenomen en de man wel de nodige inspanningen deed om het ontslag te realiseren. Verweerster heeft ook uitgelegd waarom beslag voor klaagster contraproductief zou kunnen werken. Voorts heeft verweerster zich erop beroepen dat zij door het verbod van klaagster om contact met de advocaat van de man op te nemen beperkt was in haar mogelijkheden. Toen de onderhandelingen op niets uitliepen heeft verweerster daarom gemeend in afwachting van verdere ontwikkelingen voorlopig te moeten volstaan met het zenden van maandelijkse verzoeken aan de advocaat van de man om actuele informatie over de stand van zaken. Op 9 december 2020 heeft klaagster aan verweerster geschreven dat als de advocaten op papier zouden zetten wat tussen hen was besproken zij tevreden was en dat zij dan de maand januari (bedoeld zal zijn het zenden van het maandelijks verzoek om informatie in de maand januari 2021) weer zou afwachten. Daaruit blijkt dat klaagster zich tot aan die datum - misschien niet van harte, maar uiteindelijk toch wel - in de aanpak van verweerster kon vinden. Vervolgens heeft het tot 27 juli 2021 geduurd voor klaagster heeft aangegeven dat haar geduld op was en tot 31 augustus 2021 voor klaagster aangaf, dat als verweerster de zaak niet wilde afwikkelen, zij de zaak aan een andere advocaat overgedragen wilde zien. Daarop heeft verweerster haar werkzaamheden beëindigd. Op grond daarvan oordeelt de raad dat niet is komen vaststaan dat voor verweerster in de periode waarin zij haar werkzaamheden verrichtte duidelijk moet zijn geweest dat klaagster zich niet in haar aanpak kon vinden. Dat klaagster wellicht met terugwerkende kracht een andere mening is toegedaan, maakt dit niet anders. Ook is de raad uit het klachtdossier niet van een onvoldoende voortvarende aanpak gebleken.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster bij klaagster de verwachting heeft gewekt dat er een procedure liep terwijl dit niet het geval was. Uit haar e-mail aan verweerster van 27 juli 2021 blijkt dat verweerster wist dat er geen procedure liep, omdat zij daarin juist aangeeft dat haar geduld nu definitief op is. In haar eerdere e-mail van 9 december 2020 geeft klaagster aan het maandelijks verzoek om informatie van verweerster aan de advocaat van de wederpartij weer af te zullen wachten. De raad overweegt verder dat het niet aanvragen van een toevoeging onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Er is niet aan klaagster gefactureerd, dus klaagster heeft voor de werkzaamheden van verweerster niet hoeven te betalen. Bovendien bood het niet aanvragen van een toevoeging klaagster alleen maar extra mogelijkheden om een eventuele opvolgend advocaat op die basis een procedure te laten voeren.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat niet is komen vast te staan dat verweerster telefonisch contact met de advocaat van de man heeft opgenomen. Het gevoerde gesprek is van de zijde van de advocaat van de man tot stand gekomen en verweerster stelt dat zij dat gesprek niet langer heeft laten duren dan de beleefdheidsnormen van haar verlangden. Van het tegendeel is de raad niet gebleken. Van dit gesprek heeft verweerster in een e-mail aan klaagster verslag gedaan. Meer kon van verweerster niet worden verlangd.

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat het verweerster gemaakte verwijt dat zij onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd niet, althans onvoldoende, door klaagster is onderbouwd. Uit het dossier blijkt van een levendige communicatie tussen klaagster en verweerster. Dat klaagster het daarbij niet altijd met verweerster eens was doet hieraan niet af. Van onvoldoende communicatie is niet gebleken.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.5 Klaagster heeft in haar beroepschrift bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de raad de feiten heeft vastgesteld. Nu het hof hiervoor de feiten zelfstandig opnieuw heeft vastgesteld, heeft klaagster geen belang meer bij deze beroepsgrond.

 

​​​​​​​5.6 Klaagster heeft daarnaast de volgende beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd:

Klachtonderdeel a):

verweerster heeft klaagster geen uitleg gegeven en haar vragen niet beantwoord; verweerster deed wat ze wilde en klaagster moest zich voegen; klaagster heeft nooit aangegeven dat verweerster niet met de wederpartij in overleg mocht gaan, alleen dat ze de zaken beter niet telefonisch kon bespreken; klaagster kon zich niet in de aanpak vinden, maar kan geen ijzer met handen breken en moest zich voegen, omdat verweerster haar akkoord al aan de wederpartij had gegeven; klaagster kreeg geen reactie meer op haar berichten aan verweerster en toen klaagster vroeg of ze nog wel zin had om de zaak af te ronden, kreeg ze te horen dat verweerster ging stoppen; het is verweerster heel duidelijk geweest dat klaagster het niet met de aanpak eens was.

Klachtonderdeel b):

verweerster was bezig om een procedure te beginnen en heeft aan de advocaat van de wederpartij gevraagd of ze de stukken naar haar kantoor kon sturen. Toen het bericht kwam dat hij een offerte had getekend, heeft ze wederpartij weer de ruimte gegeven, maar daaraan geen opvolging gegeven. klaagster heeft meerdere keren gevraagd of er een toevoeging was en heeft daarop nooit een reactie gekregen. Verweerster had moeten vertellen dat er geen toevoeging was en ook dat ze niet van plan was een procedure te starten. Nu stelt ze dat ze alleen adviserend bezig was en zij heeft klaagster dus voor de gek gehouden.

Klachtonderdeel c):

klaagster heeft nergens aangegeven dat verweerster contact heeft gezocht met de wederpartij. Kennelijk had de wederpartij contact met verweerster gezocht, heel toevallig na de brief die klaagster heeft geschreven en verweerster heeft doorgezonden. Daarom is ook meer besproken dan alleen maar beleefdheidsnormen en voor klaagster is duidelijk dat verweerster bij de raad dingen verzon.

Klachtonderdeel d):

voor klaagster is er geen behoorlijke communicatie als zij voor haar belangrijke vragen stelt en verweerster weigert daarop een antwoord te geven; klaagster heeft nooit enige uitleg van verweerster gekregen over de vraag wat de wederpartij bedoelde met de stelling dat “er geen juridische grond is voor deze actie”. klaagster heeft inmiddels begrepen dat het niet goed in het convenant is opgenomen, maar verweerster zegt alleen maar dat er een “inspanningsverplichting” is; op de vraag of de toevoeging nog in orde is of dat er een nieuwe toevoeging moet komen heeft verweerster niet geantwoord; waarom heeft verweerster pas in de klachtzaak gezegd dat zij adviserend bezig was? waarom heeft verweerster niet naar klaagster en ook naar de wederpartij geantwoord op de vraag wat verweerster bedoelde met achterhouden van inkomen? waarom schrijft verweerster dan: “En nu blijven we stil”? verweerster heeft ook nooit een opdrachtbevestiging gemaakt, waarin duidelijk is omschreven wat wel of niet tot haar taken behoorde.

 

Verweer in beroep

​​​​​​​5.7 Op hetgeen in hoger beroep door verweerster is aangevoerd zal het hof hierna ingaan, voor zover nodig.

 

Maatstaf

​​​​​​​5.8 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

 

Overwegingen hof

​​​​​​​5.9 De beroepsgronden van klaagster betreffen overwegend de communicatie tussen klaagster en verweerster, niet alleen ten aanzien van klachtonderdeel d), maar ook ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b). Het hof is met de raad van oordeel dat uit het dossier, maar ook uit hetgeen klaagster en verweerster over en weer hebben aangevoerd, blijkt dat een omvangrijke e-mailwisseling tussen hen heeft plaatsgevonden met daarnaast ook veelvuldig telefonisch overleg. De strategie van verweerster was duidelijk. Zij zag onvoldoende aanknopingspunten om in een procedure het daadwerkelijke ontslag van klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet te realiseren, al dan niet voorafgegaan door een beslag, mede in relatie tot de risico’s die dat voor klaagster (in het bijzonder met betrekking tot de alimentatie) met zich mee zou brengen. Daarom wilde zij een vinger aan de pols houden bij de pogingen van de man om dat buiten een procedure om te bewerkstelligen. Dat heeft verweerster voldoende duidelijk aan klaagster laten weten in de e-mailwisseling op 25 augustus 2020. Klaagster is daar (in ieder geval geruime tijd) in mee gegaan. Het hof wijst daarvoor naar de e-mailwisseling op 20 december 2020. Dat klaagster daar moeite mee had en achteraf spijt van heeft, brengt nog geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van verweerster met zich mee. Het hof is met de raad en mede op grond van de door de raad meegewogen omstandigheden van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten is in haar behandeling van de zaak en in de communicatie daarover.

 

​​​​​​​5.10 Dat verweerster klaagster onjuiste informatie heeft verstrekt, is evenmin gebleken. Verweerster is weliswaar op enig moment bezig geweest met het opstellen van een processtuk, maar heeft daaraan geen verdere opvolging gegeven, hetgeen klaagster blijkens haar eigen stellingen bekend was. Wat tussen klaagster en verweerster al dan niet over het aanvragen van een nieuwe toevoeging is besproken, heeft het hof niet kunnen vaststellen. Dit laat echter onverlet dat nergens uit is gebleken dat verweerster klaagster op dit punt onjuist heeft geïnformeerd. Wel had verweerster eerder duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of de afwikkeling van het convenant onder een eerdere verstrekte toevoeging viel. In mei 2020 had klaagster daar een vraag over gesteld. Uit het verloop van de zaak kan het hof echter niet opmaken hoe urgent de beantwoording van die vraag was. In ieder geval heeft het hof wel kunnen vaststellen dat verweerster in september 2021, toen er nog vragen waren over de toevoeging, daar een duidelijk antwoord op heeft gegeven. Ook in zoverre valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

 

​​​​​​​5.11 Klachtonderdeel c) gaat over het telefonisch contact dat op initiatief van de advocaat van de man met verweerster heeft plaatsgevonden. Het gaat klaagster erom, zo begrijpt het hof, dat zij op zich geen probleem had met contacten tussen verweerster en de advocaat van de man, zolang deze schriftelijk plaats vonden. Klaagster verwijt verweerster ook niet dat zij zelf telefonisch contact met de advocaat van de man zou hebben gezocht, maar dat zij het telefoongesprek, dat op initiatief van de advocaat van de man plaats vond, niet ten spoedigste zou hebben beëindigd. Dat tussen verweerster en de advocaat in het bewuste telefoongesprek iets anders is besproken dan verweerster aan klaagster heeft bevestigd, is niet gebleken. Klaagster heeft haar stelling op dit punt ook niet onderbouwd. Het hof voegt hier nog aan toe dat van een advocaat niet verlangd kan worden de advocaat van de wederpartij niet te woord te staan als deze (telefonisch) contact zoekt.

 

​​​​​​​5.12 Ook voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en bekrachtigt de beslissing van de raad.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

-      bekrachtigt de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummer 22-683/A/A.

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.M. Koene, E.L. Pasma,

P.J.G. van den Boom en V. Wolting , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 12 januari 2024 .