Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:391

Zaaknummer

23-779/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023 in de zaak 23-779/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:  klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 november 2023 met kenmerk Z 2198108/FM/SD. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 30 november 2023 en de reactie daarop van klager van 4 december 2023.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna ook: universiteit) bijgestaan in een geschil met klager over de weigering van de universiteit om klager toe te laten voor een masteropleiding betreffende het collegejaar 2022-2023. 1.2 Klager heeft een voorlopige voorziening aangevraagd bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs, hierna te noemen: CBHO. 1.3 Op 30 augustus 2022 heeft de hoorzitting plaatsgevonden bij het CBHO. 1.4 Bij beslissing van 31 augustus 2022 heeft het CBHO de gevraagde voorziening van klager afgewezen. Tot dat moment werd de universiteit bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. 1.5 Klager heeft tegen voornoemd besluit op 1 september 2022 beroep ingesteld bij het CBHO. 1.6 Op 8 september 2022 om 11.00 uur heeft de hoorzitting plaatsgevonden bij het CBHO. Omdat de kantoorgenoot van verweerder die dag verhinderd was, heeft verweerder namens de universiteit ter zitting het woord namens de universiteit gevoerd. 1.7 Bij beslissing van 12 september 2022 is de voorlopige voorziening door het CBHO afgewezen. 1.8 Op 22 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) het overtreden van gedragsregel 20 bestaande uit het niet tijdig indienen van relevante processtukken; b) het overtreden van gedragsregel 8 bestaande uit het herhaaldelijk delen van onnodige en onjuiste informatie.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen

Klachtonderdeel a)

4.2 Volgens klager behoorde hij uiterlijk op 7 september 2022 een reactie te ontvangen van verweerder op de door klager bij het CBHO ingediende voorlopige voorziening. Klager kwam er pas op de zitting achter dat verweerder nog stukken had ingediend en dat is in strijd met de goede procesorde, aldus klager. De voorzitter is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder kort vóór de zitting een stuk heeft ingediend, niet betekent dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat zou anders kunnen zijn als verweerder daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig zou hebben geschaad. Daarvan is echter niet gebleken. Daarbij acht de voorzitter ook  van belang dat het CHBO in een brief van 5 september 2022 een aantal vragen aan de cliënte van verweerder had gesteld. Verweerder heeft met zijn brief van verweerder 7 september 2022 die vragen beantwoord. Niet valt in te zien op welke wijze verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.   Klachtonderdeel b)

4.3 Klager verwijt verweerder ook dat hij in de procedure onjuiste of onnodige informatie heeft verstrekt. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerder heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënte had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder deze informatie had moeten verifiëren. Klager heeft bovendien in de procedure zijn visie kunnen geven over de door verweerder ingebrachte standpunten. Het is vervolgens aan het CHBO – en niet aan de tuchtrechter - om een oordeel te geven over de door de beide ingenomen standpunten. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier                                                                                                                                              Voorzitter   Verzonden d.d. 19 december 2023