Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:397
Zaaknummer
22-658/AL/MN
Inhoudsindicatie
In de klacht maken klaagsters verweerder – onder meer – een verwijt dat hij in strijd met gedragsregel 19 lid 1 heeft gehandeld door in afwijking van het advies van de deken een recht van hypotheek te doen vestigen. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klacht over verweerder voort te zetten. Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt. De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klaagsters.
Uitspraak
Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 juni 2023 in de zaak 22-658/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1. klaagster 2. tezamen ook: klaagsters gemachtigde: mr. [Van E] oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 21 oktober 2020 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1268794 van de deken ontvangen. 1.3 Op 23 maart 2023 heeft de gemachtigde van klaagsters de raad per e-mail bericht dat klaagsters de klacht intrekken. De raad heeft verweerder en de deken van de intrekking op de hoogte gesteld en hen in de gelegenheid gesteld om hierover een schriftelijk standpunt in te nemen. 1.4 Bij e-mail van 23 maart 2023 heeft de deken de raad bericht dat zij de behandeling van de klacht over verweerder wenst voort te zetten om redenen van algemeen belang. 1.5 Bij e-mail van 23 maart 2023 heeft verweerder de deken bericht dat hij de behandeling van de klacht niet wenst voort te zetten.
2 BEOORDELING 2.1 Artikel 47a lid 2 onder a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van een klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend. Bij de beoordeling daarvan hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline de volgende, niet limitatieve, uitgangspunten: (i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en schijnbaar verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; (ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of schijnbaar geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; (iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling. (iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder in het bijzonder; (v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. 2.2 In de klacht maken klaagsters verweerder – onder meer – een verwijt dat hij in strijd met gedragsregel 19 lid 1 heeft gehandeld door in afwijking van het advies van de deken een recht van hypotheek te doen vestigen. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klacht over verweerder voort te zetten. 2.3 Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt. 2.4 De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klaagsters.
BESLISSING De raad van discipline: - beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang; - bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland als klaagster zal worden aangemerkt.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 juni 2023