Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:396

Zaaknummer

23-342/AL/NN

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2023 in de zaak 23-342/AL/NN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 augustus 2023 op de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 22 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN096/2102016 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 7 augustus 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 2 september 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 5 september 2023 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 november 2023. Daarbij waren klager (vergezeld van zijn echtgenote) en verweerster aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift en van de op de zitting afgelegde verklaringen (waaronder de spreekaantekeningen).

2 VERZET De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De raad begrijpt dat klager als verzetsgrond verder aanvoert dat de voorzitter ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij heeft geweigerd namens hem de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. In die zin komt klager op tegen de in de voorzittersbeslissing opgenomen klachtomschrijving. Verweerster heeft daar in haar spreekaantekeningen op gereageerd, waarmee aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan.

3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, ook al heeft klager op de zitting desgevraagd verklaard dat hij niet kan beoordelen of de door de voorzitter vastgestelde feiten juist zijn en ook dat hij zich in die feiten niet herkent. Het lag op de weg van klager om concreet aan te geven welke van de door de voorzitter vastgestelde feiten volgens hem onjuist zijn en waarom. Klager heeft dat nagelaten en daarom gaat de raad uit van de juistheid van de door de voorzitter vastgestelde feiten. 3.2 Voor de verdere omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad stelt voorop dat de klachtomschrijving niet door de deken, maar door de tuchtrechter wordt vastgesteld aan de hand van de klacht zoals deze is ingediend bij de deken en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. Het is de deken, die overeenkomstig artikel 46e Advocatenwet, de ingediende klacht en de resultaten daarvan ter kennis van de raad brengt (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:36). De raad is van oordeel dat de voorzitter geen klachtonderdeel van klager over het hoofd heeft gezien. De raad stelt namelijk vast dat klager in zijn klachtbrief artikel 7:670b BW wel noemt, maar dat uit zijn klachtbrief niet valt op te maken dat hij erover klaagt dat verweerster niet op grond van dat artikel voor hem heeft willen overgaan tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. De klachtbrief luidt, voor zover hier van belang: “De als zodanig niet beschreven component “vergoeding einde werkverband” is uiteindelijk door de belastingdienst wel zo begrepen en door de tegenpartij ex werkgever ook die hier 46,6% heeft afgedragen aan de belasting als zijde loon uit werk. Dit is bij de belastingdienst niet terug te vorderen en heeft mij mede grond gegeven om terug te komen op deze VSO de datum 13-12-2021 op deze VSO volgens art. 7:670b BW. De terugvordering is bekeken door (…)”. 4.3 Van een omissie van de voorzitter is naar het oordeel van de raad daarom geen sprake. Het ligt op de weg van klager om zijn klachten duidelijk te formuleren met voldoende structuur en samenhang. Overigens hebben net als de voorzitter, ook de deken en verweerster de klacht niet zo opgevat dat klager er (ook) over klaagde dat verweerster niet voor klager de vaststellingsovereenkomst heeft willen ontbinden op grond van artikel 7:670b BW. 4.4 De raad ziet op grond van de stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen (waaronder de spreekaantekeningen) geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht naar het oordeel van de raad terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter   Verzonden d.d. 22 december 2023