Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:371

Zaaknummer

23-217/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster onvoldoende te informeren over de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot voorlopige voorzieningen en door de voorlopige voorzieningen niet tijdig in te dienen. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 december 2023 in de zaak 23-217/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 juni 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 22 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1973041 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 oktober 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 4.1.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 In 2018 en 2019 heeft klaagster verweerster benaderd voor advies over een echtscheiding. In dat kader heeft verweerster diverse adviesgesprekken met klaagster gevoerd. In dezelfde periode hebben klaagster en haar ex-echtgenoot geprobeerd om in onderling overleg afspraken over de echtscheiding te maken. 2.3 Op 19 april 2019 heeft verweerster een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. 2.4 Op 19 april 2019 heeft verweerster ook een eerste conceptconvenant en een alimentatieberekening aan klaagster gemaild. Daarbij heeft verweerster opgemerkt:

‘Het zijn 2 berekeningen. In de Ziektewet is er ruimte om bruto alimentatie te betalen van € 554,-. Maar uitgangspunt zou zijn dat (…) € 100.000,- per jaar kan verdienen en dan kom je uit op bruto alimentatie van € 3.921,-.

Dit is wel een overlegpunt. Misschien moet je in het midden gaan zitten?

Succes met de besprekingen en ik wacht nu op de verdere berichten.’

2.5 Op 6 mei 2020 heeft verweerster klaagster gemaild:

‘Inmiddels is geruime tijd verstreken sinds ons eerste contact waarbij je me vroeg je bij te staan in je echtscheidingsprocedure. Sindsdien is veel tijd besteed aan de totstandkoming van een gezamenlijk convenant. Met name de partneralimentatie is diverse malen aangepast op jouw verzoek.

Ik verwacht op dit moment niet meer dat er op dat onderdeel een gezamenlijk convenant tot stand komt. (…) Als (…) kan aantonen (bij de rechter) dat zijn inkomen de laatste 3 maanden bijna nihil is, kan het goed dat ook de rechter vaststelt dat onder deze omstandigheden maar een gering bedrag aan alimentatie wordt betaald.

Sinds de laatste aanpassingen met betrekking tot de door (…) te betalen alimentatie, is mijn mening dat nu toch echt beter een verzoekschrift echtscheiding door mij kan worden ingediend en dat de rechter dan aan de hand van de door (…) te overleggen gegevens de partneralimentatie vaststelt. (…) In de echtscheidingsprocedure kan (…) dan in het kader van de vast te leggen alimentatie gedwongen worden financiële stukken te overleggen waaruit zijn inkomsten blijken.’   2.6 Op 3 november 2020 heeft een viergesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster enerzijds en de ex-echtgenoot van klaagster en zijn advocaat anderzijds. 2.7 Op 23 december 2020 heeft verweerster klaagster een brief gestuurd met daarbij een aantal stukken die bij de rechtbank moeten worden ingediend en een conceptbrief voor de wederpartij waarin aanvullende informatie wordt opgevraagd. 2.8 Op 28 januari 2021 hebben klaagster en verweerster elkaar gesproken op het kantoor van verweerster. 2.9 Op 10 februari 2021 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Welke mogelijkheden zijn er om toch aan de inkomensgegevens te komen af te dwingen want het is nu wel duidelijk dat dit achter gehouden wordt. (…) Ik vind het ontzettend balen dat de zitting pas op 3 juni is, ik trek deze spanning niet meer. Het is voor mij van groot belang dat ik meer rust kan nemen en financieel een bijdrage ontvang.’

2.10 Op 17 februari 2021 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Ik sta op punt van instorten dus heb financiële steun nodig!!

Kan je me aub helpen?’

2.11 Op 25 februari 2021 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Ik ben vorige week ingestort en burn-out klachten, vandaag naar de huisarts, heb een brief bijgevoegd meegekregen.

Ik zou graag willen dat er een brief naar de wederpartij gaat met de uitleg dat ik Burn-out ben niet kan werken en per direct een onderhoudsbijdrage te betalen van 1500 euro netto (…). Misschien kan je aansturen op het feit dat het niet erg in zijn voordeel spreekt bij de zitting als hij net betaald en dat hij onderhoudsplicht heeft.’

2.12 Op 26 februari 2021 heeft verweerster aan klaagster gemaild:

‘De te betalen partneralimentatie zal volgens ons verzoek moeten worden opgesplitst in perioden: 1. Periode indiening 7 september 20 tot wijziging werk. 2. periode wijziging werk en lage huur (vanaf november ’20) 3. periode na 1 mei (als opdracht blijft en dan moet blijken welke huur daarbij hoort) en dan wordt dat ook zo bepaald in de beschikking voor de toekomst.’ Daarop heeft klaagster geantwoord:

‘Bedankt voor je antwoord, die splitsing lijkt me ook logisch. Echter schrijft zijn advocaat dat er een pensioen en arbeidsongeschiktheid verzekering afgesloten moet worden dit is dus nog niet gedaan! (…) Ik ben bang als ik weinig vraag ik dat dus ook krijg, dus wil het bedrag gebaseerd op die 90 euro wel omhoog zetten. We hebben nu wel wat info Kopie fakturen nov, dec, Jan, en febr opvragen!’

2.13 Op 2 maart 2021 heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. 2.14 In de procedure over voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank bij beschikking van 26 april 2021 beslist dat de ex-echtgenoot vanaf 23 april 2021 voorlopig een bedrag van € 2.500,- bruto per maand aan klaagster moet betalen, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. 2.15 Op 11 mei 2021 heeft verweerster namens klaagster inhoudelijk gereageerd op een schikkingsvoorstel van de advocaat van de ex-echtgenoot over onder meer de partneralimentatie. Ook heeft verweerster namens klaagster een tegenvoorstel gedaan. 2.16 Op 1 juni 2021 hebben klaagster en verweerster elkaar gesproken op het kantoor van verweerster om de zitting van 3 juni 2021 voor te bereiden. 2.17 Bij beschikking van 1 juli 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van klaagster vastgesteld op € 2.500,- bruto per maand. 2.18 Op 21 juli 2021 om 14:07 uur heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Er is inderdaad nog geen afspraak tot stand gekomen, maar ik heb aangegeven dat ik tijd nodig heb om het een en ander te overdenken en te overleggen. Ik heb jouw mening tav het hoger beroep gevraagd maar daar geen antwoord op gekregen.

Ondertussen heb ik met een aantal collega’s gesproken en ben tot het volgende gekomen, ik wil dat er een wijziging voorlopige voorziening aangevraagd wordt. Op basis van het feit dat er ten tijde van de zitting geen facturen en dus geen compleet beeld bestond over de inkomsten van (…). Deze zijn pas aangeleverd voor de zitting van 3 juni jl. Ondanks het feit dat er vanaf vorig jaar oktober al gevraagd wordt naar een overzicht van de inkomsten.

Er is voor de zitting voorlopige voorziening geen juiste berekening gemaakt tav het benodigde bedrag aan alimentatie en daarom is er ook niet het juiste bedrag gevraagd. De berekening van de rechtbank was 1100 euro hoger dan jou berekening en daardoor is er dus ook duidelijk te weinig gevraagd waardoor ik iedere maand 650 euro minder alimentatie ontvang.

Ook is er tijdens de zitting niet gevraagd het bedrag met terugwerkende kracht te vragen terwijl ik vanaf 20 februari 2021 geen enkele vorm van inkomsten had en je daar van de op de hoogte was. Ik begrijp uit gesprekken met collega’s dat een rechtbank niets mag behandelen/toewijzen wat niet gevraagd is, ik wil dat dit rechtgezet wordt, ik heb hierin geen juist advies gekregen. (…) Ik heb al eerder (eind vorig jaar/begin dit jaar) aangegeven dat ik wegens gezondheidsredenen een voorlopige voorziening aan wilde vragen, je wilde dat toen niet doen omdat het geen zin zou hebben omdat er naar het salaris van sept 2020 gekeken zou worden (moment van inschrijving rechtbank) en niet naar het salaris wat er op moment van aanvragen verdiend werd, helaas klopt dit niet.

Ik wil bij de wijziging dat er letterlijk met terugwerkende kracht in komt te staan eigenlijk vanaf oktober 2020 omdat het toen al heel erg slecht met mijn gezondheid ging maar in ieder geval vanaf 20 februari 2021 en dan ook 3150 per maand.’ 

Daarop heeft verweerster dezelfde dag om 16:59 uur gereageerd:

‘Wat teleurstellend te vernemen dat je nog steeds geen prijsstelt op een nadere bespreking van de beschikking van de rechtbank en de verdere afwikkeling. Telefonisch heb ik je laten weten dat ik je niet adviseer in beroep te gaan. Ik wil dat graag in een gesprek toelichten. (…)

Vervolgens heeft verweerster in de e-mail van klaagster van 21 juli 2021 per alinea gereageerd. Onder de alinea over de alimentatieberekening door de rechtbank heeft verweerster het volgende opgemerkt:

‘Dat ben ik niet met je eens. De huwelijksgerelateerde behoefte is bepaald op € 3.105 bruto per maand. De alimentatie wordt nooit hoger dan de behoefte. In de beschikking is bepaald dat je zelf geacht wordt verdiencapaciteit te hebben voor die € 650,-. We hebben wel geprobeerd de huwelijksgerelateerde behoefte op te schroeven door het inkomen van 2018 van (…) tot uitgangspunt te nemen en te noemen dat andere jaren ook een vergelijkbaar inkomen werd verdiend. Dat bleek echter niet uit de fiscale stukken van de voorgaande jaren. Daar ging de rechter niet mee.’

Onder de alinea over het met terugwerkende kracht vragen van alimentatie heeft verweerster het volgende opgemerkt:

‘Ook dit is niet juist. Ik heb partneralimentatie verzocht per datum indiening van het verzoekschrift echtscheiding. Daar overheen kwam het verzoek Voorlopige voorziening, deze (inclusief ingangsdatum) geldt totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven.’

2.19 Op 21 juli 2021 om 18:30 uur heeft klaagster verweerster gemaild:

‘(…) Ik weet dat je tegen de voorlopige voorziening niet in beroep kunt maar je kunt een wijziging aanvragen. Ik heb in deze voorziening wel degelijk 3150 euro toegewezen gekregen maar omdat ik 2500 euro vroeg krijg ik dit niet en loop ik dus 650 euro mis. Op 3 juni is inderdaad uitgesproken dat ik 650 zelf moet verdienen maar dat geld niet voor de voorlopige voorziening. De rechter heeft geen fout gemaakt, maar als jij de berekening net als zij gemaakt had had ik 3200 euro gevraagd en gekregen. (…)’

2.20 Op 22 juli 2021 heeft verweerster klaagster gemaild:

‘Wat telt is dat ik wil benadrukken dat de echtscheiding nog moet worden ingeschreven en dat het tijd wordt om de wederpartij te wijzen op de betalingsverplichting voor wat betreft verdelen en verrekenen zoals bepaald is in de beschikking. Je geeft dan een termijn aan (…), waarna je het inningstraject verder in kunt gaan. Daarover zond ik op 15 juli jl. de stukken. Als dit is afgehandeld komt aan mijn bemoeienissen in deze procedure een eind. (…) Ik wijs je erop dat je dus het beste een afspraak maakt met een andere advocaat voor een second opinion indien je nadere stappen wil ondernemen tegen het onderdeel alimentatie in de beschikking.’

2.21 Op 23 juli 2021 heeft verweerster klaagster gemaild:

‘Gelet op alle ruis op de lijn, wil ik met de verdere uitvoering/afhandeling wachten totdat we tijdens een fysieke afspraak een en ander hebben af kunnen stemmen en toe te lichten.(…) Het zou fijn zijn binnenkort (…) alsnog een afspraak te plannen.

Daarbij kunnen we alsnog de lopende zaken bespreken en ook nog eens uitgebreid toelichten waarom ik niet verwacht dat in beroep een hogere alimentatie wordt vastgesteld en waarom ik geen heil zie in het vragen van wijziging van de voorlopige voorziening. Dit zit zoals ik je heb uitgelegd vast op de huwelijks gerelateerde behoefte zoals vastgesteld in de beschikking op € 3.150,-.’

2.22 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Ik wil je nogmaals vragen om mij schriftelijk te voorzien van advies omtrent het in hoger beroep gaan, ik heb nl. minder ontvangen dan gevraagd is.

En ik zou graag dat je een wijziging voorlopige voorzienig aanvraagt omdat ik iedere maand 650 euro minder alimentatie ontvang omdat er te weinig gevraagd is. Daar komt nog bij dat ik met jou heb afgesproken dat je voorlopige voorziening zou aanvragen per datum dat ik wegens burn-out klachten uitgevallen ben, te weten 20 februari 2021.

Dat heb je niet gedaan, ik heb de stukken nogmaals gelezen maar kan dit niet terug vinden. Ik heb/had geen andere inkomsten en je bent/was daar van op de hoogte.’

2.23 In de maanden daarna hebben klaagster en verweerster met elkaar gemaild over de grosse van de echtscheidingsbeschikking, een akte van berusting en betaling van een nota voor het griffierecht. 2.24 Op 8 oktober 2021 heeft verweerster klaagster gemaild dat de termijn om in beroep te gaan tegen de echtscheidingsbeschikking  van 1 juli 2021 is verstreken en dat de zaken nu kunnen worden afgehandeld, waaronder het tekenen van een akte van berusting. 2.25 Op 27 oktober 2021 heeft verweerster klaagster gemaild dat de grosse niet eerder wordt verstrekt dan na betaling van de nota. Na betaling van de nota door klaagster heeft verweerster klaagster laten weten dat zij de grosse kon komen afhalen.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft onjuiste adviezen en/of informatie gegeven, onder meer over de ingangsdatum en de hoogte van de alimentatie; b) verweerster heeft vooraf geen inzage gegeven in de processtukken, heeft verzuimd belangrijke stukken aan de rechtbank toe te zenden en haar niet op de hoogte gehouden van het verloop van de procedure; c) verweerster heeft te laat voorlopige voorzieningen gestart; d) verweerster heeft betaling verlangd van het griffierecht voordat de officiële documenten uit haar dossier aan klaagster toe te sturen. 3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader voert verweerster aan dat zij met klaagster uitgebreid heeft gesproken over het systeem van alimentatievaststelling en dat daarbij beslissend is welke behoefte van klaagster en welke draagkracht van de ex-echtgenoot kunnen worden aangetoond. Verweerster betwist dat de door haar gemaakte alimentatieberekeningen onjuist zijn. Volgens verweerster is de rechtbank bij de vaststelling uitgegaan van een lager gezinsinkomen tijdens het huwelijk dan waar zij met klaagster vanuit is gegaan bij de bepaling van de behoefte van klaagster. Verder voert verweerster aan dat zij bij klaagster regelmatig heeft aangedrongen op het starten van de echtscheidingsprocedure en/of het aanvragen van voorlopige voorzieningen, omdat de besprekingen tussen partijen niet vlotten en de inkomensgegevens van de ex-echtgenoot dan beschikbaar zouden komen. Volgens verweerster heeft klaagster van alle relevante stukken een concept dan wel een afschrift gehad. Daarnaast betwist verweerster dat zij ten onrechte stukken niet heeft ingediend die van belang waren in de procedure. Volgens verweerster heeft zij belangrijke afspraken en informatie goed met klaagster doorgesproken en steeds schriftelijk aan klaagster bevestigd. Verder voert verweerster aan dat het tot februari 2021 de voorkeur van klaagster had om buiten zitting overeenstemming te bereiken met de ex-echtgenoot over de te betalen onderhoudsbijdrage. In dat verband wijst verweerster erop dat klaagster haar pas op 18 februari 2021 heeft gemaild met het verzoek een voorlopige voorziening voor een onderhoudsbijdrage te starten. Tot slot voert verweerster aan dat klaagster vanaf juli 2021 tot 27 oktober 2021 in de gelegenheid is gesteld de grossen van de beschikkingen af te komen halen. Verweerster erkent dat zij klaagster op 27 oktober 2021 heeft gewezen op de openstaande nota en heeft opgemerkt dat de grossen verstrekt zouden worden als het dossier kon worden afgehandeld, waaronder betaling van het griffierecht. Volgens verweerster zijn de grossen uiteindelijk aan klaagster thuis overhandigd. 4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Het toetsingskader

5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over de dienstverlening door verweerster als voormalig advocaat van klaagster. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk moet voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2 In familiekwesties geldt bovendien dat de advocaat in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag om die reden een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht.

Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk gegrond

5.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij onjuiste adviezen en/of informatie heeft gegeven, onder meer over de ingangsdatum en de hoogte van de alimentatie. 5.4 Het is de raad op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen van klaagster en verweerster niet gebleken dat verweerster onjuiste berekeningen heeft gemaakt en is uitgegaan van een verkeerde ingangsdatum, zoals klaagster heeft gesteld. Verweerster heeft in haar verweer uitgelegd waarom zij klaagster heeft verteld dat de voorlopige voorziening in principe in werking zal treden per datum dagtekening van de beschikking en hoe het verschil tussen haar berekening en die van de rechtbank is ontstaan. Het is de raad niet gebleken dat verweerster klaagster daarbij verkeerd heeft geadviseerd. Het feit dat de rechtbank over de hoogte van partneralimentatie uiteindelijk anders heeft beslist, op basis van de huwelijksgerelateerde behoefte en de verdiencapaciteit van klaagster, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden verweten. Voor een schadevergoeding, waar klaagster in haar klacht om heeft gevraagd, ziet de raad reeds om die reden geen aanleiding en zou door de raad ook niet kunnen worden opgelegd. In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond. 5.5 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster ten aanzien van de informatievoorziening aan klaagster over indienen van een verzoek om voorlopige voorzieningen niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van haar had mogen worden verwacht. In de opdrachtbevestiging van 19 april 2019 heeft verweerster niet concreet de mogelijkheid genoemd van het vragen van voorlopige voorzieningen om onder meer een bijdrage in het levensonderhoud van klaagster te verkrijgen. Ook de door verweerster aangevoerde strategie dat zou worden gewacht met het aanvragen van voorlopige voorzieningen omdat klaagster eerst wilde proberen in onderling overleg afspraken te maken, heeft verweerster niet in de opdrachtbevestiging vermeld noch in een van de andere overgelegde e-mails. Het mag zo zijn dat verweerster dit met klaagster heeft besproken, zoals verweerster in haar verweer heeft benadrukt, maar dan had het op haar weg gelegen om dit in haar schriftelijke communicatie met klaagster expliciet te benoemen. Door dit niet te doen, heeft verweerster klaagster onvoldoende geïnformeerd over haar mogelijkheden om een bijdrage in haar levensonderhoud van haar ex-echtgenoot te verzoeken. Het risico dat over het aanvragen van voorlopige voorzieningen achteraf onduidelijkheid is ontstaan, komt door het gebrek aan schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. In zoverre is klachtonderdeel a) gegrond.

Klachtonderdeel b) is ongegrond

5.6 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij vooraf geen inzage heeft gegeven in de processtukken, dat zij heeft verzuimd belangrijke stukken aan de rechtbank toe te zenden en dat verweerster haar niet op de hoogte gehouden van het verloop van de procedure. 5.7 De raad is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat verweerster op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft in haar verweer de gang van zaken uitvoerig toegelicht, vanaf het eerste adviesgesprek in september 2018 tot het laatste contact eind oktober 2021 over de grossen van de beschikkingen. Deze toelichting wordt grotendeels ondersteund door de overgelegde e-mailcorrespondentie. Zo blijkt dat verweerster op 23 december 2020 stukken aan klaagster heeft voorgelegd die zij bij de rechtbank wilde indienen, dat verweerster op 19 april 2021 een eerste conceptconvenant aan klaagster heeft voorgelegd en dat er op 1 juni 2021 een bespreking op het kantoor van verweerster heeft plaatsgevonden ter voorbereiding van de zitting op 3 juni 2021. Hieruit leidt de raad af dat verweerster klaagster vooraf inzage heeft gegeven in processtukken, dat zij de van belang zijnde stukken bij de rechtbank heeft ingediend en dat zij klaagster voldoende op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de echtscheidingsprocedure. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c) is gegrond

5.8 Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij de voorlopige voorzieningen te laat heeft gestart. 5.9 De raad is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het verzoek tot voorlopige voorzieningen pas begin maart 2021 in te dienen. Er bestond voldoende aanleiding om de voorlopige voorzieningen eerder, in ieder geval kort na het viergesprek op 3 november 2020, aan te vragen in plaats van drie à vier maanden later, nadat zij daartoe van klaagster een opdracht had gekregen. Immers, tijdens dat viergesprek hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over een onderhoudsbijdrage voor klaagster en ook naar aanleiding van dat gesprek gaf de ex-echtgenoot volgens verweerster onvoldoende duidelijkheid over zijn inkomsten. Van de door verweerster aangevoerde omstandigheid dat zij klaagster na het viergesprek heeft voorgehouden dat voorlopige voorzieningen kunnen worden aangevraagd, kan de raad in het klachtdossier geen schriftelijke bevestiging vinden. Evenmin is duidelijk waarom klaagster daarmee dan niet ingestemd zou hebben. Het feit dat hierover achteraf onduidelijkheid is ontstaan, komt door het gebrek aan schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel d) is ongegrond

5.10 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster dat zij betaling heeft verlangd van de nota voor het griffierecht voordat de officiële documenten uit haar dossier aan klaagster werden verstuurd. 5.11 De raad is van oordeel dat het niet klachtwaardig is dat verweerster betaling van de nota wenste voordat zij de grossen van de beschikkingen van de rechtbank aan klaagster ter beschikking stelde. Verweerster heeft uitvoerig en onweersproken toegelicht dat zij klaagster van juli 2021 tot oktober 2021 voorafgaand aan haar bericht van 27 oktober 2021 in de gelegenheid heeft gesteld de grossen bij haar te komen ophalen. Het is de raad niet gebleken dat klaagster van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Het stond verweerster vrij om in haar e-mail van 27 oktober 2021 aan de afgifte van de grossen de voorwaarde te verbinden dat klaagster eerst de nota van het griffierecht moest betalen. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat klaagster de nota heeft betaald en dat de grossen daarna bij klaagster thuis aan haar zijn overhandigd. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster onvoldoende te informeren over de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot voorlopige voorzieningen en door de voorlopige voorzieningen niet tijdig in te dienen. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Omdat aan verweerster niet eerder een maatregel is opgelegd, ziet de raad aanleiding aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) ten aanzien van de alimentatieberekeningen ongegrond en voor het overige gegrond; - verklaart klachtonderdeel c) gegrond; - verklaart klachtonderdelen b) en d) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;  - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, N.C. Milani, A.W. Siebenga en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2023