Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:357

Zaaknummer

23-274/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft niet voldoende adequaat met zijn cliënt gecommuniceerd. De reactie van klager op het advies van verweerder had voor verweerder aanleiding moeten zijn om uit zichzelf bij klager na te gaan wat de reden was voor diens reactie op het advies en hem zo nodig aanvullende uitleg te geven. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 december 2023 in de zaak 23-274/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/61 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 oktober 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 5.3.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager is door de rechtbank Gelderland in de beschikking van 12 december 2019 een alimentatieverplichting voor zijn vier kinderen opgelegd. In de herstelbeschikking van 24 juni 2020 is deze alimentatieverplichting verhoogd. 2.3 In juni 2021 heeft klager verweerder verzocht hem als advocaat bij te staan in deze familierechtelijke procedure. 2.4 Verweerder heeft bij e-mail van 2 juli 2021 de opdracht bevestigd. Hij heeft hierin vermeld dat hij na ontvangst van de stukken waar hij klager om had gevraagd, klager van advies zal dienen over een eventueel verzoek tot wijziging van de alimentatie-beschikking. 2.5 Verweerder heeft bij e-mail van 15 december 2021 zijn advies aan klager gegeven. Hij heeft hierin onder meer vermeld dat het uitgangspunt van zijn advies de beschikking van 12 december 2019 is en dat hij tot de conclusie is gekomen dat de rechtbank destijds van de juiste gegevens is uitgegaan en dat er geen relevante wijzigingen in de omstandigheden van klager zijn, waardoor indiening van een verzoekschrift tot wijziging van de beschikking weinig kans van slagen heeft. 2.6 Klager heeft hierop gereageerd in zijn e-mail van 3 januari 2022. Hij heeft hierin onder meer de volgende drie vragen gesteld:

“Hoe kan mijn inkomen bruto op € 4344,- gesteld worden?

Hoe betaal ik dan mijn boodschappen, zorgkosten, de tandarts, kleding, etc?

Nu word ik overeind gehouden door mijn netwerk en maatschappelijke- en overheidsgelden. Het kan toch niet zo zijn dat de alimentatie bedoeld is om de maatschappij en het Rijk hiervoor op te laten draaien omdat mijn ex hier willens en wetens aan vast blijft houden?”

2.7 Klager heeft bij e-mail van 8 maart 2022 aan verweerder onder meer bericht dat hij ondanks alle e-mails en soms zelfs wekelijkse terugbelverzoeken nog steeds niets heeft vernomen en dus geen antwoorden op zijn vragen heeft gekregen. 2.8 Klager heeft op 15 maart 2022 een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. 2.9 Verweerder heeft bij e-mail van 15 maart 2022 aan klager onder meer geschreven dat hij in de veronderstelling was dat zijn e-mail aan klager van 15 december 2021 duidelijk was. Hij heeft zijn excuses aangeboden voor het feit dat hij niet heeft gereageerd. Verder is in de e-mail nogmaals een berekening gemaakt met de herhaalde conclusie dat er geen relevante wijzigingen van omstandigheden zijn, waardoor indiening van een wijzigingsverzoek bij de rechtbank geen zin heeft. 2.10 Mr. Z., collega-advocaat van verweerder, heeft in mei 2022 in reactie op de klacht van klager laten weten dat het advies van verweerder juridisch correct was, maar dat de klacht over de communicatie van verweerder wellicht terecht is. Hij heeft voorgesteld dat klager en verweerder dit in een gesprek verder bespreken, maar klager is hier niet op ingegaan. 2.11 Klager heeft op 13 mei 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 2.12 Verweerder is sinds 1 september 2022 uitgeschreven als advocaat.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door geen zorg te dragen voor een adequate en informatieve communicatie richting klager als zijn cliënt.Toelichting Ondanks diverse e-mails van klager waarin hij vroeg naar de stand van zaken en pogingen om telefonisch contact te krijgen met verweerder, heeft klager maanden niets van hem vernomen. Pas na dreiging met indiening van een klacht, kwam binnen een paar dagen per e-mail het advies van verweerder, maar dit advies riep meer vragen op dan het antwoorden gaf. In de e-mail met het advies van verweerder werd klager uitgenodigd om bij onduidelijkheden contact op te nemen, maar toen klager op 3 januari 2022 een e-mail met drie vragen stuurde, kreeg hij geen antwoord van verweerder. Deze reactie kwam pas toen klager op 15 maart 2022 bij het advocatenkantoor van verweerder had ingediend.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. 5.2 Zoals door verweerder is erkend, heeft hij op een aantal e-mails en terugbelverzoeken niet of niet tijdig gereageerd. De door verweerder aangevoerde persoonlijke omstandigheden, hoe ingrijpend die ook mogen zijn, vormen naar het oordeel van de raad geen verontschuldiging voor die gebrekkige communicatie. Verweerder had voor vervanging moeten zorgen op het moment dat hij gedurende langere tijd niet in staat was om op de juiste wijze praktijk te voeren. 5.3 Verder is tijdens de zitting van de raad gebleken dat klager en verweerder met betrekking tot het door verweerder gegeven advies ieder van een andere beschikking van de rechtbank zijn uitgegaan. Verweerder is voor zijn berekening uitgegaan van de beschikking van de rechtbank van 12 december 2019 en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat de omstandigheden van klager niet dusdanig waren gewijzigd dat een verzoekschrift tot wijziging van de beschikking kans van slagen zou hebben. Klager heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat na de beschikking van 19 december 2019 de rechtbank in een herstelbeschikking van 24 juni 2020 zijn alimentatieverplichting fors heeft verhoogd en dat deze hogere alimentatieverplichting de reden was om de hulp van verweerder te vragen. Klager heeft verklaard dat het niet anders kan dan dat hij bij aanvang van de opdracht verweerder ook deze herstelbeschikking heeft gegeven, maar verweerder heeft dit nadrukkelijk ontkend. Verweerder heeft erop gewezen dat in zijn advies ook duidelijk is vermeld dat hij als uitgangspunt voor zijn advies de beschikking van 19 december 2019 heeft genomen en dat klager hem er nooit op heeft gewezen dat dit onjuist is. Klager heeft op zijn beurt verklaard dat hij pas veel later heeft ontdekt dat zij van verschillende beschikkingen zijn uitgegaan, maar dat dit misverstand ongetwijfeld aan het licht was gekomen als verweerder de moeite had genomen om met klager contact op te nemen naar aanleiding van diens e-mail van 3 januari 2022. 5.4 De raad oordeelt hierover als volgt. Niet is komen vast te staan dat verweerder op de hoogte was van het bestaan van de herstelbeschikking, nu verweerder dit met nadruk heeft ontkend en ook in zijn advies is vermeld dat de beschikking van 19 december 2019 het uitgangspunt was. Hoewel klager in zijn reactie van 3 januari 2022 op dit advies niet heeft gewezen op de herstelbeschikking van 24 juni 2020, blijkt naar het oordeel van de raad daaruit voldoende duidelijk dat klager de financiële gevolgen van de beslissing van de rechtbank heel anders duidde dan verweerder hem had voorgerekend. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn om uit zichzelf bij klager na te gaan wat de reden was voor diens reactie op het advies en hem zo nodig aanvullende uitleg te geven. De mening van verweerder dat de e-mail van klager van 3 januari 2022 geen vragen bevatte die zijn antwoord behoefden, deelt de raad in zoverre dan ook niet. Verweerder heeft onderaan zijn advies nog wel vermeld dat hij graag van klager vernam als hij nog vragen had en dat zo nodig hiervoor een afspraak op zijn kantoor kon worden gemaakt. De raad is evenwel van oordeel dat hier een meer actieve houding had gepast, door nader te reageren op de e-mail van 3 januari 2022. In plaats daarvan, heeft verweerder meer dan twee maanden niet gereageerd. Pas na indiening van de klacht bij het kantoor van verweerder op 15 maart 2022 heeft hij op dezelfde dag alsnog geantwoord op de e-mail van klager van 3 januari 2022. 5.5 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad desgevraagd verklaard dat hij in zijn e-mail van 15 maart 2022 een hernieuwde berekening heeft gemaakt omdat in de eerdere berekening een fout was geslopen, maar dat deze berekening niet leidde tot een andere conclusie. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder ten onrechte in zijn e-mail van 15 maart 2022 niet expliciet heeft aangegeven dat hij in zijn eerdere berekening een fout heeft gemaakt. Hij had de fout uitdrukkelijker moeten corrigeren en daar uitleg over moeten geven. 5.6 Op grond van het bovenstaande oordeelt de raad dat verweerder niet voldoende adequaat met zijn cliënt heeft gecommuniceerd. De kwaliteit van de dienstverlening van verweerder is in dit opzicht niet zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 De klacht is gegrond. Gelet op de aard en de ernst van het verwijt, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-274/AL/GLD.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en Y.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023.

Griffier                                                                                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 4 december 2023