Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:242

Zaaknummer

23-637/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels gegrond. Van de wijze waarop verweerster met een taxateur/makelaar heeft gecommuniceerd over de uit te voeren taxatie van een woning, namelijk door een standpunt in te nemen over een minimale taxatiewaarde van de woning die in de ogen van haar cliënt reëel was, kan verweerster naar het oordeel van de raad een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Van de inhoud, bewoordingen en strekking van de e-mail van verweerster gaat een ongepaste, oneigenlijke druk richting de taxateur uit. Klachtonderdeel a) is gegrond. Klachtonderdeel b) is ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster herhaaldelijk de pogingen om de echtscheiding na bijna zes jaar tot een goed einde te brengen, met onwaarheden en ander onprofessioneel gedrag, heeft gefrustreerd en belemmerd. Aan verweerster wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 december 2023 in de zaak 23-637/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: prof. dr. J. de Lange

over:

verweerster gemachtigde: mr. M.C. Rosier 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 22 april 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 19 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2234470/JS/BF van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 november 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 2 oktober 2023 nagezonden stukken van verweerster. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    In 2019 is klaagster gescheiden van haar, inmiddels, ex-man de heer F. Ten behoeve van de financiële afwikkeling van de echtscheiding hebben klaagster en de heer F. op 2 december 2020 een vaststellingsovereenkomst getekend.  2.3    In het kader van de vaststellingsovereenkomst heeft in 2020 een taxatie plaatsgevonden van de voormalige gemeenschappelijke woning van klaagster en de heer F. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 850.000,-.  2.4    In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:  “Partijen komen tevens overeen dat zij op 20 maart 2023, wanneer de vrouw genoemde woning nog in haar bezit heeft, deze woning opnieuw op marktwaarde laten taxeren bij dezelfde makelaar, die de in artikel 3.2 genoemde waarde heeft vastgesteld. Wanneer deze marktwaarde hoger wordt getaxeerd, dan de genoemde € 850.000,00, zal deze meerwaarde door partijen 50/50 worden gedeeld, onder aftrek van de door de vrouw en man gemaakte noodzakelijke onderhouds-en/of verbouwingskosten. (…) Wanneer de getaxeerde waarde onder de vastgestelde waarde van € 850.000,00 wordt getaxeerd wordt er tussen de partijen niets behalve de bovenstaande overeenkomst van geldlening verrekend.”

2.5    Sinds 2019 wordt de heer F. bijgestaan door verweerster. Verweerster heeft namens de heer F. geprocedeerd tegen klaagster. Thans is nog een hoger beroep procedure tussen de heer F. en klaagster aanhangig.  2.6    Op 8 maart 2023 heeft verweerster, voor zover relevant, het volgende per e-mail aan de advocaat van klaagster geschreven:  “Cliënt gaat ervan uit dat de woning zal worden getaxeerd op 20 maart aanstaande door de taxateur zoals aangegeven in de vaststellingsovereenkomst. Cliënt zal de taxateur wijzen op het feit dat uw cliënte in oktober 2022 nog een vraagprijs hanteerde ter hoogte van € 1.350.000,-. (…) Indien de woning opnieuw wordt    getaxeerd (welke taxatie in een normale verhouding staat tot de huidige vraagprijs) en hierna finale afwikkeling kan plaatsvinden zoals partijen dit bedoeld hebben in de vaststellingsovereenkomst, kunnen partijen afsluiten. Graag verneem ik of uw cliënt bereid is om de woning te taxeren op 20 maart aanstaande.”  2.7    Op 20 maart 2023 heeft conform de vaststellingsovereenkomst de makelaar die de eerdere taxatie in 2020 had uitgevoerd in opdracht van klaagster de woning bezocht ten behoeve van het opnieuw taxeren daarvan.    2.8    In de aanloop naar de nieuwe taxatie heeft verweerster namens haar cliënt de betreffende makelaar als volgt aangeschreven:  “Tot mij wendde zich de heer J. F(...), voormalig eigenaar van de woning (...). Eerder hebt u opdracht gehad van mevrouw S(...) [klaagster] voor het taxeren van voornoemde woning. Er is in de zomer van 2021 een taxatiewaarde afgegeven ter hoogte van € 850.000,-. Op 20 december 2021 heeft u de waarde van de woning op € 875.000,- getaxeerd. De woning is in de tussenliggende periode volledig opgeknapt waarbij kozijnen zijn vervangen en schilderwerk is verricht. Dat de waarde € 25.000,- zou zijn toegenomen, mede in die markt, acht cliënt verre van reëel. In oktober 2022 heeft mevrouw de woning in de markt te koop gezet voor € 1.350.000,-. De woning staat thans te koop voor € 1.190.000,-. De WOZ waarde bedraagt thans € 1.042.000,-.  U zal binnen afzienbare termijn wederom opdracht krijgen voor het doen van een taxatie voor de waarde op 20 maart jl.. Dit betreft een taxatie voor de marktwaarde. Cliënt gaat ervan uit dat de marktwaarde tenminste € 1.042.000,- zal bedragen. Indien dat niet uit uw taxatie blijkt, zal cliënt een contra-expertise eisen. Indien hier een hoger bedrag uit komt, houdt cliënt uw bedrijf nu voor alsdan aansprakelijk voor zijn schade.” 2.9    Op 5 april 2023 heeft de makelaar de taxatieopdracht aan klaagster teruggegeven.  2.10    Ook op 5 april 2023 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van klaagster, waarin zij namens de heer F. wenst te vernemen wanneer de taxatie van de woning zal worden verricht met de mededeling dat als taxatie uitblijft, deze middels een kort geding afgedwongen zal worden.  2.11    De advocaat van klaagster heeft op 6 april 2023 op voornoemde e-mail gereageerd en geschreven:  “Cliënte heeft de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen taxateur de opdracht gegeven om de taxatie te verrichten op 20 maart. De taxateur is ook langs geweest en heeft de woning opgenomen. Vervolgens heeft cliënte het bericht gekregen dat de taxateur de taxatieopdracht niet verder wil uitvoeren, omdat u de makelaar heeft bericht dat er een minimale wenswaarde in het taxatierapport dient te worden opgenomen. Cliënte heeft getracht de makelaar er alsnog van te overtuigen toch de taxatie af te ronden maar gisterennamiddag heeft de taxateur definitief laten weten de opdracht teruggeeft. De makelaar meent dat hij niet meer objectief en onafhankelijk zijn werk kan uitvoeren door uw toedoen. Kort en wel: het is dan ook aan u dan wel uw cliënt te danken dat er nog geen taxatierapport is. Ik hoor graag hoe u denkt dit op te lossen.” 2.12    Na overleg tussen de advocaat van klaagster en verweerster, heeft de advocaat van klaagster de makelaar op 6 april 2023 een e-mail gestuurd waarin de makelaar wordt gevraagd alsnog voor afronding van het taxatierapport zorg te dragen. Daarbij schrijft de advocaat van klaagster dat zijn cliënte zich het recht voorbehoud om het kantoor van de makelaar aansprakelijk te stellen voor kosten die voortvloeien uit de weigering van afgifte van het taxatierapport.   2.13    Verweerster heeft op 6 april 2023 per e-mail aan de makelaar geschreven: “Met betrekking tot de aansprakelijkheidstelling van cliënt geldt voor hem enkel het volgende: indien er een prima taxatie wordt gedaan die in lijn is met de reële waarde, dan geldt dat er niets aan de hand is. (...)” 2.14    Op 6 april 2023 heeft de makelaar onder verwijzing naar de brief van verweerster die hier is geciteerd onder overweging 2.8 aan verweerster medegedeeld dat hij de opdracht niet kan uitvoeren. Als toelichting geeft de makelaar aan:  “Met de door u opgegeven wenswaarde en de aangekondigde aansprakelijkheid, jegens ons kantoor, als niet minimaal de wenswaarde in het taxatierapport wordt vermeld, is het niet mogelijk om objectief en onafhankelijk te zijn. Uw doel is ons kantoor te beïnvloeden om de door u gewenste waarde in het taxatierapport vermeld te krijgen. Het behoeft géén verdere toelichting dat dit niet juist is.” 2.15    Bij e-mail van 18 april 2023 heeft de makelaar aan klaagster geschreven dat hij de taxatie niet kan en wil uitvoeren.  2.16    In januari 2023 heeft de advocaat van klaagster een schikkingsvoorstel aan verweerster gedaan. Daarop heeft verweerster bij e-mail van 2 februari 2023 als volgt gereageerd:  “Cliënt mag, in verband met de buitengerechtelijke schuldsanering, geen zelfstandige beslissingen nemen hierover nu het voorstel ook behelst het aangaan van nieuwe schulden. Het voorstel is doorgestuurd naar de contactpersoon van de buitengerechtelijke schuldsanering en er wordt op korte termijn een gesprek ingepland over de mogelijkheden om tot een oplossing te komen. Voor nu geldt enkel het volgende: cliënt mag alleen maar voorstellen dat de regeling behelst dat hij uit de schuldsanering komt. Verder heeft hij, zonder bijval van zijn bewindvoerder, geen spelingsruimte. (…)” 2.17    Verweerster heeft zich thans teruggetrokken als advocaat van de heer F.      

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft onacceptabele druk uitgeoefend op de door partijen in de vaststellingsovereenkomst aangewezen makelaar/taxateur om tot een door haar cliënt gewenste waarde van het huis te komen. Klaagster is van mening dat het voorgaande een ongeoorloofde poging tot manipulatie betreft, met als gevolg de blokkering van de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst. De makelaar/taxateur heeft de opdracht om het huis te taxeren teruggegeven, omdat deze door het handelen van verweerster niet langer overeenkomstig de beroepsregels voor register-taxateurs kon worden uitgevoerd; en b)    Verweerster heeft herhaaldelijk de pogingen om de echtscheiding na bijna zes jaar tot een goed einde te brengen, met onwaarheden en ander onprofessioneel gedrag, gefrustreerd en belemmerd.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Als maatstaf voor het handelen van een advocaat van een wederpartij geldt dat hem of haar een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn of haar cliënt te behartigen op een wijze die hem of haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij of zij voor zijn of haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij of zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij of zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn of haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij moet de advocaat in familiekwesties in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, bijvoorbeeld in het entameren van procedures, juist omdat ook andere belangen een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Klachtonderdeel a) 5.2    Volgens klaagster heeft verweerster middels haar schrijven aan de makelaar/taxateur ongepaste druk uitgeoefend om tot een door haar cliënt gewenste waarde van het huis te komen. De inhoud van de e-mail van verweerster laat weinig ruimte voor een “objectieve en onafhankelijke” taxatie. Er wordt een minimumwaarde genoemd en gedreigd met juridische consequenties als deze minimumwaarde niet door de taxateur wordt gevolgd. Zo is het ook door de taxateur geïnterpreteerd. De taxateur heeft de opdracht vervolgens terug moeten geven, omdat de gedragscode voor taxateurs voorschrijft dat de taxateur alleen een opdracht mag aanvaarden of uitvoeren als hij in vrijheid, zonder ongepaste beïnvloeding of druk, een taxatie kan afgeven. Met haar ongeoorloofde poging tot manipulatie van de taxatie heeft verweerster de uitvoering van de tussen klaagster en haar ex-man gesloten vaststellingsovereenkomst gefrustreerd. Klaagster benadrukt dat de makelaar de opdracht terug heeft gegeven na de e-mail van verweerster en verweerster de volgordelijkheid uit het oog is verloren. 5.3    Verweerster voert aan dat zij de e-mail aan de taxateur heeft gezonden met als doel om tot een objectieve en onafhankelijke taxatie te komen, niet om de taxateur te dwingen tot een bepaalde wenswaarde te komen. Verweerster heeft dit ook nog aan de taxateur willen uitleggen middels haar verklarende e-mail van 6 april 2023. De beoogde taxateur heeft de woning volgens verweerster driemaal eerder getaxeerd, voor het laatst in december 2021 waarbij de taxatiewaarde uitkwam op € 875.000. Klaagster heeft de woning in oktober 2022 te koop aangeboden voor € 1.350.000 en de WOZ-waarde van de woning is door de gemeente vastgesteld op € 1.042.000. De cliënt van verweerster zit inmiddels in de buitengerechtelijke schuldsanering. Verweerster wilde gewoon dat de taxateur een reële taxatiewaarde zou afgeven.  Verweerster erkent dat, haar e-mail aan de makelaar teruglezend, deze onhandig is opgesteld. Verweerster heeft haar eerdere e-mail aan de taxateur dan ook ingetrokken, in de hoop dat deze zodoende alsnog zou kunnen taxeren. De makelaar gaf daarop echter aan ook door de aansprakelijkstelling van de advocaat van klaagster te zijn aangedaan. De makelaar zou verweerster hebben laten weten niets meer met beide partijen te maken te willen hebben. 5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft namens haar cliënt in een e-mail aan de taxateur het standpunt verwoord dat hij ervan uitgaat dat de marktwaarde van de te taxeren woning tenminste € 1.042.000,- zal bedragen. Daar heeft verweerster aan toegevoegd dat zij een contra-expertise zal eisen, indien dit bedrag niet uit de taxatie blijkt. Als uit die contra-expertise vervolgens een hogere taxatiewaarde volgt, schrijft verweerster dat zij het bedrijf van de taxateur nu voor alsdan aansprakelijk houdt voor de schade van haar cliënt.  5.5    Van de wijze waarop verweerster hier met de taxateur heeft gecommuniceerd over de taxatie kan verweerster naar het oordeel van de raad een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Van de inhoud, bewoordingen en strekking van de e-mail gaat een ongepaste, oneigenlijke druk richting de taxateur uit. Het is de taak van de taxateur om in vrijheid, met zijn specifieke expertise en in onpartijdigheid tot een taxatie van de woning te komen. Doordat verweerster in haar e-mail aan de taxateur een standpunt inneemt over een minimale taxatiewaarde van de woning die in de ogen van haar cliënt reëel was, heeft zij de taak van de taxateur op ongeoorloofde wijze doorkruist. De stelling van verweerster dat zij alleen maar een kader heeft gesteld om een eventuele contra-expertise te voorkomen en tot doel had om tot een objectieve en onafhankelijke taxatie te komen, rechtvaardigt de inhoud van de e-mail niet. Verweerster had de geëigende weg moeten volgen, wat betekent dat zij de taxatie van de taxateur had moeten afwachten en – in het geval daar een taxatiewaarde uit was gekomen waarmee haar cliënt het oneens was – eventuele verdere stappen namens haar cliënt moeten ondernemen. 5.6    Verweerster heeft nog gewezen op het feit dat de advocaat van klaagster de taxateur ook een aansprakelijkheidsstelling heeft gestuurd, maar die aansprakelijkheidsstelling kwam pas nadat de taxateur de opdracht al had teruggegeven. Voor zover verweerster heeft bedoeld dat beide partijen hebben bijgedragen aan de onttrekking van de taxateur, gaat dat verweer dus niet op.  5.7    Door onder dreiging van een contra-expertise en een eventuele aansprakelijkheidsstelling de taxateur te bewegen tot het vaststellen van een minimale marktwaarde van € 1.042.000,-van de woning heeft verweerster ongeoorloofde druk uitgeoefend op de taxateur, hetgeen onbetamelijk is. De raad is dan ook van oordeel dat de klacht gegrond is. Klachtonderdeel b) 5.8    Klaagster is van mening dat verweerster pogingen om de echtscheiding na bijna zes jaar tot een goed einde te brengen voortdurend met onwaarheden en ander onprofessioneel gedrag frustreert en belemmert. Als voorbeeld noemt klaagster dat verweerster in reactie op een schikkingsvoorstel van klaagster aangaf dat haar cliënt in de buitengerechtelijke schuldsanering zat en de bewindvoerder moest beslissen, terwijl bij navraag bleek dat er helemaal geen sprake was van schuldsanering of een bewindvoerder. De advocaat van klaagster heeft verweerster hierop aangesproken, maar daar is geen reactie op gekomen. Ook in deze klachtprocedure komt verweerster weer met het argument dat haar cliënt in de schuldsanering zou zitten. Volgens klaagster is dit onwaar. 5.9    De vaststellingsovereenkomst is door klaagster tot op de letter opgevolgd. Door verweerster en haar cliënt zijn drie procedures gestart over de uitleg van de overeenkomst, waarin zij telkens door de rechter volledig in het ongelijk zijn gesteld. Nu is er opnieuw hoger beroep aangetekend. Het is voor klaagster onbegrijpelijk dat op deze manier tegen beter weten in procedures kunnen worden voortgezet, ongeacht de schade die hiermee wordt berokkend met name aan de kinderen.  5.10    Verweerster herkent zich niet in de stelling van klaagster dat zij de echtscheiding zou frustreren die nu al zes jaar duurt. Klaagster heeft reeds in 2019 van de rechtbank opdracht gekregen om de woning over te nemen en, indien zij dat niet kon, te verkopen. Dit heeft zij om haar moverende redenen niet gedaan. In plaats daarvan zijn afspraken gemaakt bij een mediator waarbij de finale afrekening tussen partijen pas in 2023 zou geschieden, indien klaagster de woning dan nog in haar bezit zou hebben. Dit is thans het geval. Verweerster heeft geen bemoeienis gehad met de mediation. Zij is de heer F. pas in het najaar van 2021 gaan bijstaan. Er is toen een bodemprocedure tegen klaagster gestart die heeft geleid tot een vonnis van 24 augustus 2022. Namens haar cliënt is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, omdat hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. Het is het goed recht van haar cliënt om in hoger beroep te komen.  5.11    Verweerster heeft geen onjuiste informatie verstrekt over het feit dat haar cliënt in een schuldsaneringstraject zit. Verweerster verwijst naar een brief van de Gemeentelijke Kredietbank ten bewijze van de stelling dat haar cliënt aldaar is aangemeld en zijn zaak in behandeling is genomen. De heer F. zou geen nieuwe schulden mogen maken en maandelijks zijn inkomen afdragen aan de Kredietbank.  5.12    De raad oordeelt als volgt. Klaagster kan worden nagegeven dat de e-mail van 2 februari 2023 van verweerster niet op alle punten zorgvuldig is geformuleerd. Er wordt immers verwezen naar een bewindvoerder, terwijl die er niet was. Echter er is niet gebleken dat klaagster hierdoor op enigerlei wijze is benadeeld. Uit de inhoud en strekking van de e-mail blijkt voldoende dat verweerster slechts heeft willen uitleggen waarom haar cliënt op dat moment geen nieuwe schulden mocht aangaan. Bovendien is niet door klaagster aangetoond dat de e-mail voor onnodige polarisatie tussen haar en haar ex-echtgenoot heeft geleid.   5.13    Klaagster verwijt verweerster ten slotte dat zij tegen beter weten in procedures voortzet.   Dat de kort gedingen, bodemprocedure en hoger beroep onnodig zijn aangespannen of dat op enige wijze misbruik van recht wordt gemaakt door verweerster of haar cliënt, blijkt echter niet. Het enkele feit dat de cliënt van verweerster in het ongelijk is gesteld in deze procedures draagt die conclusie op zichzelf niet. De raad is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

6    MAATREGEL 6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ongeoorloofde druk uit te oefenen op de taxateur, door onder dreiging van een contra-expertise en een eventuele aansprakelijkheidsstelling de taxateur te bewegen tot het vaststellen van een minimale marktwaarde van € 1.042.000,- van de te taxeren woning.  6.2    De raad acht in deze een waarschuwing een passende maatregel. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.  7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) gegrond; -    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; -    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 18 december 2023