Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-12-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:246
Zaaknummer
230273
Inhoudsindicatie
Art. 13 beklag. De deken heeft miskend dat sprake is van een beschikking in een deelgeschilprocedure waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit laat echter de mogelijkheid van het starten van een bodemprocedure over dezelfde kwestie onverlet. Verder zou verlof kunnen worden gevraagd voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter. Daarnaast is één negatief procesadvies aanwezig. Het is niet op voorhand onaannemelijk dat een nieuwe advocaat een ander standpunt zal innemen. De motivering van de deken kan de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet dragen. Beklag gegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 18 december 2023
in de zaak 230273
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 1 september 2023. Klager heeft een beklag d.d. 19 september 2023 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 2 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
het verweerschrift van de deken van 31 oktober 2023; een e-mail van klager van 16 november 2023; een e-mail met bijlagen van klager van 23 november 2023; de brief van de deken van 28 november 2023.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 4 maart 2010 is klager gevallen in een filiaal van supermarkt Vomar, als gevolg waarvan hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Klager heeft Vomar aansprakelijk gesteld. Klager heeft vervolgens rechtsbijstand gehad van verschillende advocaten en belangenbehartigers. In 2018 is een medische expertise verricht door een orthopedisch chirurg. Kort samengevat hield zijn oordeel in dat geen klachten en/of afwijkingen van klager zouden kunnen worden toegeschreven aan het ongeval in 2010. Vomar en haar verzekeraar Chubb zijn eind 2020 een deelgeschil gestart bij de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam. Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het verlies van verdienvermogen nihil is. Verder heeft de kantonrechter de door klager gevorderde schadevergoeding afgewezen.
3.2 Klager wenst bijstand van een advocaat in een nieuwe procedure tegen Vomar en de verzekeraar Chubb om de door hem geleden schade, bestaande uit verlies aan verdienvermogen en immateriële schade, alsnog vergoed te krijgen. Klager heeft in dit verband aan de deken verzocht hem een advocaat aan te wijzen.
3.3 De deken heeft dit verzoek in haar beslissing van 1 september 2023 afgewezen en hiertoe het volgende overwogen:
Na lezing van de door u toegezonden stukken ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de door u gewenst procedure weinig kansrijk acht en zelfs risicovol vanwege de kosten die gepaard gaan met een afwijzing van uw vordering door de rechter. Ik licht dat als volgt toe.
Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam voor recht verklaard dat het verlies van verdienvermogen nihil is en is de door u gevorderde schadevergoeding afgewezen. Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam voor recht verklaard dat het verlies van verdienvermogen nihil is en is de door u gevorderde schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft in haar beschikking vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen nihil is en de door u gevorderde schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de medische expertise daaraan ten grondslag gelegd dat het causaal verband tussen uw klachten en het ongeval niet kan worden vastgesteld. Verder heeft de rechtbank opgemerkt dat het gestelde verlies aan verdienvermogen niet reëel wordt geacht. Nu tegen de beschikking van de rechtbank geen hoger beroep is ingesteld, is deze in kracht van gewijsde gegaan. Dat betekent dat de inhoud van de beschikking op grond van (analoge toepassing van) artikel 236 lid 1 Rv in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht heeft (HR 30 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2759, NJ 1999, 83). Ik ben daarom van mening dat er geen redelijke kans op succes is voor de door u gewenste procedure. Ik verwijs in dat verband ook naar de brief van mr. [O] van 6 december 2021 waaruit blijkt dat mr. [O] ook van mening is dat de door uw gewenste procedure geen redelijke kans op succes zal hebben.
Beklag
3.4 Klager voert het – kort samengevat – volgende aan. Klager stelt dat de beslissing om zijn verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen is gebaseerd op een oppervlakkige evaluatie van de stukken. Volgens klager zijn, sinds de beschikking van 22 maart 2021, nieuwe feiten en bewijsstukken naar voren gekomen die van cruciaal belang zijn in zijn zaak. De afwijzing van zijn verzoek beperkt volgens klager zijn recht om zijn zaak voor te leggen aan de rechterlijke macht.
Verweer deken
3.5 De deken verweert zich – kort samengevat – als volgt. Tegen de beschikking van de kantonrechter van 22 maart 2022 is geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze in kracht van gewijsde is gegaan. De deken stelt voorts dat zij op basis van het dossier, waaronder de beschikking van de kantonrechter van 22 maart 2021 en gesteund door de brief van mr. O van 6 december 2021, tot de conclusie is gekomen dat zij de door klager gewenste procedure weinig kansrijk en zelfs risicovol acht. De deken stelt verder dat niet duidelijk is wat de nieuwe feiten en bewijsstukken zijn waarop klager doelt.
Toetsingskader
3.6 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
3.7 Het hof constateert dat de afwijzende beslissing van de deken steunt op de overweging dat – kort samengevat – tegen de beschikking van de kantonrechter geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze in kracht van gewijsde zou zijn gegaan. De inhoud van de beschikking heeft daarom bindende kracht tussen dezelfde partijen volgens de deken. Verder wijst de deken op de brief van mr. O die daarin aangeeft van mening te zijn dat een eventuele vordering tot vergoeding van schade geen redelijke kans op succes zal hebben. De door klager gewenste procedure zou daarom volgens de deken geen redelijke kans van slagen hebben.
3.8 Met deze overweging heeft de deken miskend dat de beschikking van de kantonrechter van 22 maart 2021 een beschikking in een deelgeschilprocedure betreft, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit laat echter de mogelijkheid van het starten van een bodemprocedure over dezelfde kwestie onverlet. Verder zou verlof kunnen worden gevraagd voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter. Het hof wijst in dit verband op het bepaalde in de artikelen 1019cc lid 3, aanhef en onder a en 337 lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.9 Het hof constateert daarnaast dat in het dossier één negatief procesadvies van mr. O aanwezig is. Uit het dossier volgt dat klager zich ook tot twee andere advocaten heeft gewend, maar dat deze advocaten geen inhoudelijk oordeel over de zaak hebben gegeven. Het enkele negatieve procesadvies is naar het oordeel van het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende om daaruit te concluderen dat de door klager gewenste procedure kansloos is. Het is niet op voorhand onaannemelijk dat een nieuwe advocaat een ander standpunt zal innemen.
3.10 De motivering van de deken kan gelet op het voorgaande de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet dragen. Het hof komt daarom tot het oordeel dat het beklag gegrond is.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 1 september 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gegrond;
- verwijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op dit verzoek van klager te beslissen met inachtneming van hetgeen het hof hierboven heeft overwogen.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. J.M. Louwrier en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023.
Griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 december 2023.