Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-12-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:259
Zaaknummer
23-656/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 december 2023 in de zaak 23-656/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 27 september 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K082 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster van 15 oktober 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster en haar ex-partner hebben samen een (minderjarige) dochter. Verweerster staat sinds juli 2020 de ex-partner bij. 1.2 Op 6 april 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “Inmiddels is cliënt bij met de betalingen van de kinderalimentatie. Wat betreft uw overige klachten merk ik op dat uw verstandhouding met cliënt zich kenmerkt als volledig eenrichtingsverkeer. U stelt eisen waar cliënt aan moet voldoen en komt hem op geen enkele wijze tegemoet wanneer het er om gaat zijn relatie en contact met [dochter] te herstellen. De ontstane situatie heeft alle kenmerken van een klassieke en ernstige ouderverstoting. Die ouderverstoting kan [dochter] niet worden verweten maar u wel! U heeft deze situatie willens en wetens veroorzaakt. Tenzij u alsnog per omgaande uw medewerking verleent aan contactherstel tussen [dochter] en cliënt en de daarvoor benodigde professionele begeleiding, maak ik hieromtrent een procedure aanhangig.” 1.3 Klaagster heeft daarop gereageerd en aangegeven niet van plan te zijn mee te werken aan contactherstel tussen dochter en de ex-partner en klaar te zijn voor een procedure. 1.4 Op 11 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 1.5 De klacht is op 20 april 2023 door een stafjurist van het ordebureau aan verweerster doorgezonden. Diezelfde dag heeft verweerster bij klaagster verhinderdata gevraagd in verband met het aanhangig te maken kort geding. 1.6 Op 12 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen zijn akkoord gegaan met ouderschapsbemiddeling.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster een dreigende mail naar haar te hebben gestuurd ‘met beschuldigingen van onjuiste informatie, zonder onderbouwing of bewijs’. 2.2 Klaagster heeft gesteld dat de dochter sinds 2018 bij haar verblijft en dat er sinds 2021 geen contact is tussen de dochter en de ex-partner. Klaagster stelt dat zij niets kan terugvinden over dat verweerster haar eerder zou hebben aangesproken op het niet nakomen van de zorgregeling. Het door verweerster gestarte spoed kort geding is volgens klaagster niet in het belang van de dochter en helpt ook niet in het herstel van de relatie tussen de ex-partner en de dochter. Verweerster heeft nooit gehoor gegeven aan de dochter of de hulpvraag van klaagster. Klaagster vindt het ongepast en onprofessioneel dat verweerster een privé situatie (van haar ontmoeting met de dochter en de ex-partner) in het kort geding gebruikt. Klaagster meent dat de uitspraak van het kort geding genoeg zegt over de eis, valse uitingen en beschuldigingen van verweerster. 2.3 Klaagster eist (minimaal) een rectificatie van verweerster en een totale vergoeding van alle (onnodig) gemaakte kosten en emotionele schade over de laatste jaren.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt dat klaagster sinds bijna anderhalf jaar zonder enige redelijke grond heeft geweigerd de afspraken met betrekking tot het co-ouderschap over de dochter na te komen. De e-mail van 6 april 2023 betrof niet een eerste verzoek om nakoming van de afspraken, maar een allerlaatste poging. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Beoordeling klacht 4.2 De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier blijkt dat de ex-partner en de dochter al geruime tijd geen contact hebben. De ex-partner wenst herstel van dat contact, maar klaagster acht dit niet in het belang van de dochter. Verweerster heeft, namens de ex-partner, klaagster de gewraakte e-mail van 6 april 2023 gezonden en daarin het standpunt van de ex-partner weergegeven. Het is duidelijk dat klaagster het met dit standpunt niet eens is en de e-mail als zeer onprettig heeft ervaren. Het stond verweerster echter vrij, als partijdige belangenbehartiger van de ex-partner, om klaagster te berichten zoals zij heeft gedaan. Hoewel verweerster scherp is in haar bewoordingen, is zij de haar toekomende vrijheid niet te buiten gegaan. Verweerster heeft met de e-mail niet klachtwaardig gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond. Tot slot 4.3 Klaagster lijkt verweerster ook verwijten te maken die zien op de eerdere fase van de scheiding. Zo stelt klaagster dat verweerster tijdens de scheiding geen gehoor heeft gegeven aan de dochter of de hulpvraag van klaagster. Ook stelt klaagster dat verweerster een privésituatie van haar ontmoeting met de dochter en de ex-partner heeft gebruikt. Klaagster meent dat dit ongepast en onprofessioneel is. De voorzitter acht dit verwijt onvoldoende concreet en onderbouwd. Voor zover klaagster ook klaagt over het feit dat verweerster zeer kort na doorzending van de klacht een kort geding is gestart, geldt dat dit niet klachtwaardig is. 4.4 Klaagster maakt in haar aanvullende stuk van 15 oktober 2023 nog verschillende verwijten, die met name lijken te zien op de ex-partner. Verweerster is niet verantwoordelijk voor het handelen van haar cliënt. Dat de scheiding zeer complex is verlopen, zoals klaagster stelt, kan zonder verdere concretisering of onderbouwing ook niet aan verweerster worden verweten. 4.5 Voor de door klaagster gewenste rectificatie en vergoeding van schade is geen plaats, nu de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.