Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-11-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:347
Zaaknummer
23-630/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. Klacht grotendeels niet ontvankelijk want te laat bij de deken ingediend. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond. Verweerster behartigde uitsluitend de belangen van haar cliënte en in dat verband heeft verweerster mogen afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënte had gekregen. Ook van het onnodig dan wel onevenredig schaden van de belangen van klager door verweerster is niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2023 in de zaak 23-630/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 september 2023 met kenmerk K 21/156, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager van 24 en 25 september 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Vanaf 2012 is klager met zijn ex-echtgenote in een echtscheidingsprocedure verwikkeld geraakt. Vanaf 2012 hebben er verschillende procedures plaatsgevonden. Klager is hierin bijgestaan door een advocaat. Verweerster heeft de ex-echtgenote bijgestaan. 1.2 Op 25 april 2012 heeft bij de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) een zitting plaatsgevonden. In het proces-verbaal van deze zitting is het volgende vermeld:
‘Adv man: het verzoek van de vrouw met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning kan worden toegewezen. Voor wat betreft de partneralimentatie wil ik nog aanvoeren dat de man in Duitsland woonachtig is en aldaar belasting betaalt. De behoefte is te hoog berekend. Ik kom lager uit. (…) Adv vrouw: (…) Het totale netto inkomen is € 5.668,- per maand. Hiervan 60% en dat is dan € 3.401,- netto per maand. De aanvullende behoefte is gelet op het netto inkomen van de vrouw van € 2.100,- per maand, € 1.300,- netto per maand. Het bruto bedrag is afhankelijk van het te hanteren bedrag. De man staat nog steeds ingeschreven in Nederland. Nederland is dan ook bevoegd om over het gehele inkomen van de man belasting te heffen. (…) De nieuwe partner van de man is nog gehuwd, haar man moet in haar onderhoud voorzien. De nieuwe partner werkt parttime en heeft mogelijkheden haar werk uit te breiden. De man en zijn nieuwe partner kunnen de kosten delen. Omdat de man nog steeds in Nederland ingeschreven staat, geldt nog steeds het Nederlandse belastingstelsel.’
1.3 Op 16 januari 2013 heeft de rechtbank het echtscheidingsverzoek inhoudelijk op zitting behandeld. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. 1.4 Bij beschikking van 6 februari 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken naar aanleiding van een daartoe op 5 juni 2012 door de ex-echtgenote ingediend verzoek tot echtscheiding. 1.5 Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de rechtbank de bijdrage van klager in de kosten van het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote met ingang van 1 oktober 2013 vastgesteld op € 1.500,- per maand. Daarna heeft klager verschillende procedures tegen zijn ex-echtgenote gevoerd waarin hij verzoekt tot nihilstelling van de door hem verschuldigde onderhoudsbijdrage. 1.6 Bij arrest van 18 april 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder meer geoordeeld:
‘5.1.5. Het hof is van oordeel dat het NBI van de vrouw juist is berekend. Het feit dat de man op een lager NBI uitkomt, heeft te maken met het feit dat de man in zijn berekening rekening heeft gehouden met de arbeidskorting, hetgeen niet correct is nu de vrouw een WW-uitkering genoot.’
1.7 Op 6 december 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Vanwege de nog lopende procedure tussen klager en zijn ex-echtgenote heeft de deken het onderzoek naar de klacht aangehouden. 1.8 Op 18 oktober 2022 heeft verweerster namens haar cliënte een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. 1.9 Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 10 november 2022 hebben klager en zijn ex-echtgenote een allesomvattende overeenkomst gesloten. De in dat kader gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) die deel uitmaakt van de door de rechtbank gewezen beschikking van 29 november 2022. 1.10 Op 5 januari 2023 heeft klager zijn eerder ingediende klacht nader uitgewerkt en heeft de deken het onderzoek naar de klacht over verweerster hervat.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: a) door in strijd met gedragsregel 8 onjuiste informatie te verstrekken waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was. In dat verband wijst klager op het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2012 waarin volgens hem een onjuiste huwelijkse behoefte is vermeld en een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. Ook het door verweerster opgestelde verzoek tot echtscheiding van 5 juni 2012 en het verweerschrift van 18 oktober 2022 bevatten volgens klager een onjuiste voorstelling van zaken; b) verweerster heeft een onjuiste proceshouding. Volgens klager is de echtscheiding als gevolg van de procesvoering door verweerster ontspoord en vertraagd. Verweerster heeft volgens klager elk overleg afgewezen en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregels 5 en 6. Alle gemaakte advocaatkosten en overige kosten die klager heeft gemaakt, zijn volgens klager het gevolg van de fouten van verweerster tot mei 2013. 2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft verweer tegen de klacht gevoerd. Primair doet verweerster een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het grootste gedeelte van de klacht, omdat klager klaagt over voorvallen van meer dan drie jaar geleden. In dat verband wijst verweerster op de vervaltermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Subsidiair betwist verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband benadrukt verweerster dat klager gedurende alle gevoerde procedures is bijgestaan door ervaren familierechtadvocaten die de standpunten van klager hebben verwoord. Ook wijst verweerster erop dat diverse gerechten over het geschil tussen klager en haar cliënte hebben geoordeeld en dat klager van alle eindbeschikkingen zelf wijziging heeft verzocht of hoger beroep dan wel cassatie heeft ingesteld. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk niet-ontvankelijk
4.1 Voordat de voorzitter klachtonderdeel a) inhoudelijk kan beoordelen, moet de voorzitter naar aanleiding van het gevoerde verweer en ook ambtshalve vaststellen of klager tijdig bij de deken heeft geklaagd over het handelen van verweerster in 2012 en 2013. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en is klachtonderdeel a) in zoverre niet-ontvankelijk. De voorzitter zal dit oordeel hierna toelichten. 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring na afloop van de vervaltermijn van drie jaar achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.3 De voorzitter stelt vast dat onderdeel a) van de klacht gaat over de ter zittingen van 25 april 2012 en 16 januari 2013 door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunten en het door verweerster namens haar cliënte op 5 juni 2012 ingediende echtscheidingsverzoek. Van de op 25 april 2012 en 16 januari 2013 door verweerster ingenomen standpunten en het echtscheidingsverzoek van 5 juni 2012 heeft klager redelijkerwijs al veel eerder kennis kunnen nemen dan 6 december 2021, het moment van indiening van de klacht, of 5 januari 2023, de nadere uitwerking van de klacht. Klager kon immers op dan wel kort na 25 april 2012, 5 juni 2012 en 16 januari 2013 vaststellen of de op deze data door verweerster gegeven informatie volgens hem wel of niet juist was. De vervaltermijn van drie jaar voor het indienen van een klacht is dan ook uiterlijk op 16 januari 2013 aangevangen en op zijn laatst omstreeks 17 januari 2016 geëindigd. Door zijn klacht over verweerster pas op 6 december 2021 bij de deken in te dienen, heeft klager te laat geklaagd. 4.4 De situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet is hier niet van toepassing, omdat klager al binnen de vervaltermijn van drie jaar bekend was met de door verweerster op de zittingen van 25 april 2012 en 16 januari 2013 ingenomen standpunten en het op 5 juni 2012 door verweerster namens haar cliënte ingediende echtscheidingsverzoek. Het is de voorzitter ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de vervaltermijn toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 4.5 Klachtonderdeel a) is wel ontvankelijk voor zover het gaat om het door verweerster op 18 oktober 2022 namens haar cliënte ingediende verweerschrift. De voorzitter zal klachtonderdeel a) op dat punt hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk kennelijk ongegrond
4.6 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het handelen van de advocaat waarover wordt geklaagd moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels. De gedragsregels kunnen, vanwege het open karakter van de wettelijke normen, wel van belang zijn voor de invulling van de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt echter steeds ad van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter van geval tot geval beoordeeld. 4.7 Verder stelt de voorzitter vast dat de klacht gaat over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaffen, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. In familiekwesties zoals het geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote moet de advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtgenoten en mag van haar een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht. 4.8 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in het verweerschrift van 18 oktober 2022 namens haar cliënte stellingen heeft ingenomen en (behoefte)berekeningen heeft gemaakt die gebaseerd zijn op informatie waarvan verweerster wist dat die onjuist was of redelijkerwijs had kunnen weten dat die informatie onjuist was. De grote hoeveelheid overgelegde stukken bieden daar geen aanknopingspunten voor en klager heeft zijn klacht op dat punt ook onvoldoende concreet gemaakt. Verweerster behartigde uitsluitend de belangen van haar cliënte en in dat verband heeft verweerster mogen afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënte had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerster deze informatie had moeten verifiëren. De in dit kader door klager geuite beschuldigingen van list en bedrog aan de zijde van verweerster zijn ongefundeerd en misplaatst. 4.9 Ook van het onnodig dan wel onevenredig schaden van de belangen van klager door verweerster is de voorzitter niet gebleken. Klager is bijgestaan door een eigen advocaat die de standpunten van klager bij de rechtbank naar voren heeft kunnen brengen. Het is de voorzitter duidelijk dat klager het niet eens is met de uiteindelijk overeengekomen afspraken die in de vso zijn vastgelegd, maar dat betekent niet dat verweerster ten opzichte van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is niet aan de tuchtrechter om inhoudelijk te oordelen over de inhoud van de tussen klager en zijn ex echtgenote gemaakte afspraken en ook niet over de wijze waarop daaraan al dan niet uitvoering wordt gegeven. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) is gedeeltelijk niet-ontvankelijk
4.10 Voordat de voorzitter klachtonderdeel b) inhoudelijk kan beoordelen, moet de voorzitter naar aanleiding van het gevoerde verweer en ook ambtshalve vaststellen of klager tijdig bij de deken heeft geklaagd over de proceshouding van verweerster in 2012 en 2013. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en is klachtonderdeel b) in zoverre niet-ontvankelijk. De voorzitter zal dit oordeel hierna toelichten. 4.11 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring na afloop van de vervaltermijn van drie jaar achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.12 In het kader van klachtonderdeel b) klaagt klager over de proceshouding van verweerster. Voor zover de voorzitter uit de overgelegde stukken kan afleiden, gaat het klager daarbij onder meer over de in 2012 en 2013 gevoerde procedures over de onderhoudsbijdrage en de echtscheiding. Klager heeft redelijkerwijs al veel eerder kennis kunnen nemen van de proceshouding van verweerster dan 6 december 2021, het moment van indiening van de klacht, of 5 januari 2023, de nadere uitwerking van de klacht. De vervaltermijn van drie jaar voor het indienen van een klacht is dan ook in 2012 en 2013 aangevangen en drie jaar later in 2015 en 2016 geëindigd. Door zijn klacht over de proceshouding van verweerster pas op 6 december 2021 bij de deken in te dienen, dan wel zijn klacht op 5 januari 2023 nader uit te werken, heeft klager te laat geklaagd. 4.13 De situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet is hier niet van toepassing, omdat klager al binnen de vervaltermijn van drie jaar bekend was met de proceshouding van verweerster in 2012 en 2013. Het is de voorzitter ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de vervaltermijn toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 4.14 Klachtonderdeel b) is wel ontvankelijk voor zover klager daarmee ook bedoelt te klagen over de proceshouding van verweerster in 2022. De voorzitter zal klachtonderdeel b) op dat punt hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Klachtonderdeel b) is gedeeltelijk kennelijk ongegrond
4.15 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat de procedures over de echtscheiding in 2022 zijn ontspoord en vertraagd als gevolg van de procesvoering door dan wel de proceshouding van verweerster. De door klager overgelegde grote hoeveelheid stukken bieden daar geen enkel aanknopingspunt voor en verweerster heeft gemotiveerd weersproken dat het aan haar te wijten is dat nieuwe procedures worden gevoerd waardoor de advocaatkosten oplopen. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdeel a), voor zover dat gaat over het handelen van verweerster in 2012 en 2013, niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond; - klachtonderdeel b), voor zover dat gaat over het handelen van verweerster in 2012 en 2013, niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 20 november 2023