Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:321

Zaaknummer

23-037/AL/MN

Inhoudsindicatie

De raad heeft geoordeeld dat verweerster - als waarneemster voor een kantoorgenote - een stuk van de wederpartij niet heeft gezien en (daardoor) niet aan klager, haar cliënt, heeft doorgestuurd. Verweerster heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat dit stuk al vóór haar waarneming door de wederpartij was opgestuurd en haar toenmalige kantoorgenote voor wie verweerster waarnam, het stuk abusievelijk niet had gezien en daarom ook niet aan het procesdossier had toegevoegd. Verder neemt de raad in aanmerking dat – mede gelet op het verweer van verweerster en het arrest van het hof – niet is gebleken dat de zaak van klager door het nalaten van verweerster is geschaad. Ten slotte is van belang dat verweerster haar excuses heeft aangeboden en niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met de gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 december 2023 in de zaak 23-037/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 16 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 16 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1362567 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 september 2023. Daarbij waren klager, verweerster en haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager is in een echtscheidingsprocedure vanaf 2018 bijgestaan door mr. S. In verband met zwangerschapsverlof van mr. S. heeft verweerster - oud-kantoorgenoot van mr. S. - tijdelijk voor haar waargenomen en klager bijgestaan tijdens de zitting van het hof Arnhem-Leeuwarden. 2.2 Bij beschikking van 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de echtscheiding tussen klager en diens echtgenote uitgesproken waarbij onder andere de hoogte van de partneralimentatie is bepaald. 2.3 Klager is tegen voornoemde beschikking in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem-Leeuwarden. 2.4 De raadsman van de wederpartij van klager heeft op 13 maart 2020 een aangepaste behoeftelijst bij het hof ingediend en deze ook aan mr. S. gestuurd. Mr. S. heeft dit stuk niet aan het procesdossier toegevoegd. 2.5 Op 7 juli 2020 heeft verweerster (tijdelijk) de zaak van mr. S. overgenomen en is het procesdossier aan verweerster overgedragen. 2.6 Op 4 augustus  2020 heeft er - via een skypezitting - bij het hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij klager en verweerster (digitaal) aanwezig waren. 2.7 Per e-mail van 4 augustus 2020 (bijlage 7 bij antwoord) heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:

Vandaag diende het hoger beroep betreffende de partneralimentatie. Mevrouw [C] verwees naar stukken die zij op 13 maart ingebracht heeft. Deze stukken waren jou en mij onbekend. Later gaf jij aan dat Mr S. de stukken wel ontvangen heeft, maar nog niet met mij gedeeld heeft, nog in het dossier opgenomen had. Ook waren de stukken in het ra/journaal opgenomen.” Deze constatering leidt bij mij tot erge onvrede. Wij hebben verweer gevoerd op verkeerde informatie en ik ben van mening dat mijn zaak nu minder goed vertegenwoordigd is. Ik schat in dat dit in mijn nadeel gaat werken bij de uitspraak van het hof."

2.8 In reactie hierop heeft mr. S. - na terugkeer van haar zwangerschapsverlof – per e-mail van 6 augustus 2020 het volgende aan klager geschreven:

Tijdens de mondelinge behandeling refereerde de advocaat van de vrouw aan stukken welke zij kennelijk op 13 maart 2020 had ingediend bij het Hof. Deze stukken waren mijn kantoorgenoot mr. [D] niet bekend (deze stukken bevonden zich niet in het dossier). Mr. [D] heeft derhalve bezwaar gemaakt tegen de behandeling van deze stukken. (…) Ik vernam dat uit het betoog van de advocaat van de vrouw bleek dat deze stukken met name zagen op een onderbouwing van de door haar gestelde behoefte. Aldus op een onderbouwing van haar lasten en uitgaven, zoals door de vrouw gesteld. De door u ingestelde beroepsgronden waren van andere aard, namelijk dat de kosten van levensonderhoud (behoefte) zoals door de vrouw gesteld, gedeeltelijk zijn verdisconteerd in de kosten van de kinderen.

2.9 Bij beschikking van 15 september 2020 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bevestigd. 2.10 Nadien zijn er tevergeefs diverse e-mails tussen verweerster, mr. S., de klachtenfunctionaris en klager uitgewisseld in een poging om tot een oplossing te komen.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij als waarnemend advocaat niet het roljournaal heeft gecontroleerd, waardoor klager en verweerster op de zitting van het hof niet op de hoogte waren van de door de advocaat van de wederpartij op 13 maart 2020 bij het hof ingediende aangepaste behoeftelijst.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. 5.2 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 De raad stelt vast dat klager in deze procedure werd bijgestaan door mr. S., de toenmalige kantoorgenote van verweerster. Verweerster heeft (vanaf 7 juli 2020) een korte periode voor mr. S waargenomen. Zij heeft klager alleen op de zitting van 4 augustus 2020 bijgestaan en een aantal weken vóór die zitting is het procesdossier door een collega aan haar overgedragen. Klager verwijt verweerster dat zij niet vóór de zitting het roljournaal heeft gecontroleerd. Als zij dat wel had gedaan, dan had zij dat stuk van de wederpartij gezien en had hij alsnog van dat stuk kennis kunnen nemen, aldus klager. Verweerster heeft erkend dat zij het roljournaal niet heeft gecontroleerd. Verweerster is echter van mening dat zij daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat zij er bij de overname van de zaak op mocht vertrouwen dat het procesdossier compleet en up-to-date was. 5.4 De raad is van oordeel dat mr. S. in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het feit dat het stuk van de wederpartij niet aan het dossier is toegevoegd en niet aan klager is doorgestuurd. Op het moment dat de wederpartij het aan haar stuurde, was zij immers nog de behandelde advocaat. Zij heeft dat stuk niet aan het dossier toegevoegd en (dus) ook niet aan verweerster gestuurd op het moment dat verweerster de zaak overnam. Dat betekent naar het oordeel van de raad echter niet dat verweerster niet vóór de zitting in het roljournaal hoefde te kijken. Zij was daartoe – ook als waarneemster – gehouden. De raad acht hierbij van belang dat de zitting een aantal weken na de overdracht door verweerster plaatsvond en zij door het roljournaal niet te bekijken ook andere nadere stukken had kunnen missen. Door dat na te laten heeft verweerster naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerster - als waarneemster voor een kantoorgenote - een stuk van de wederpartij niet heeft gezien en (daardoor) niet aan klager, haar cliënt, heeft doorgestuurd. Verweerster heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 6.2 De raad houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat dit stuk al vóór haar waarneming door de wederpartij was opgestuurd en haar toenmalige kantoorgenote voor wie verweerster waarnam, het stuk abusievelijk niet had gezien en daarom ook niet aan het procesdossier had toegevoegd. Verder neemt de raad in aanmerking dat – mede gelet op het verweer van verweerster en het arrest van het hof – niet is gebleken dat de zaak van klager door het nalaten van verweerster is geschaad. Ten slotte is van belang dat verweerster haar excuses heeft aangeboden en niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. 6.3 Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met de gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.

Griffier                                                                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2023