Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:243

Zaaknummer

230162

Inhoudsindicatie

Klacht niet verwezen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 13 juli 2023

in de zaak 230162

naar aanleiding van de klacht van:

                                     

klager

                                     

tegen:

                                     

verweerder

 

1 DE FEITEN EN HET VERZOEK 

1.1 Op 10 februari 2023 heeft klager bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West Brabant een klacht ingediend over mr. S.E.

1.2 Op 9 maart 2023 heeft klager het volgende geschreven aan verweerder:

“U meldt dat ik mijn identiteit niet bekend heb gemaakt bij [mr. S.E.]. Dat blijkt echter niet uit de stukken die [mr. S.E.] naar u heeft toegezonden, namelijk een kopie van mijn ID-kaart. Deze kopie gebruik ik ook bij inzage en wijziging in persoonsgegevens bij o.a. de Universiteit Utrecht, Autoriteit Persoonsgegevens, Raad van State en nog een aantal andere organisaties. Geen enkele van deze instanties heeft bezwaar aangetekend tegen deze vorm van identiteit. Het wordt zelfs wettelijk voorgeschreven: (…)

Zou [mr. S.E.] hier niet mee akkoord gaan (omdat ik bepaalde gegevens heb afgeschermd), dan kan ik nimmer inzage of verwijdering van mijn persoonsgegevens bij haar kunnen vragen.  

Nog los daarvan herhaal ik dat in 2002 de woning is ontruimd. De gemeente (…) kan mij formeel gezien dus geen ID kaart verschaffen. Ik kan mij -conform de wet- nimmer met een ID kaart identificeren zolang de gemeente (…) geen duidelijkheid geeft over mijn woonadres (ontruimd of niet).

Bij dezen dien ik een klacht in tegen de deken.”

1.3 Op 15 maart 2023 heeft verweerder klager gevraagd om zijn klacht toe te lichten.

1.4 Op 22 april 2023 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. M.E., de klachtenfunctionaris van het kantoor van mr. S.E.

1.5 Op 8 mei 2023 heeft verweerder zijn visie gegeven op de klacht tegen mr. S.E. Verweerder verwacht dat de klacht van klager (kennelijk) ongegrond zal worden verklaard door de tuchtrechter. Van de mogelijkheid om de klacht aan de tuchtrechter voor te leggen heeft klager geen gebruik gemaakt; hij heeft het griffierecht niet voldaan.

1.6 Verweerder heeft op 15 mei 2023 zijn visie gegeven op de klacht tegen mr. M.E. Volgens verweerder zal de klacht tegen mr. M.E., wanneer deze wordt voorgelegd aan de tuchtrechter, (kennelijk) ongegrond worden bevonden.

1.7 Op 17 mei 2023 heeft klager bij het hof een klacht ingediend tegen verweerder. Ter onderbouwing heeft klager het volgende gesteld:

“(…) De deken heeft een klacht van mij in behandeling genomen tegen een advocaat die zegt dat ik geen cliënt van haar ben. Omdat ik dus geen cliënt ben kan de advocaat geen persoonsgegevens van mij bewaren volgens de AVG. Er zijn dus geen persoonsgegevens van mij die de deken kan gebruiken voor de behandeling van mijn klacht.”

1.8 Op 22 mei 2023 heeft de griffier van het hof als volgt gereageerd:

“Namens de voorzitter bericht ik u als volgt.

Op 17 mei jl. heeft u bij het hof een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Een feitelijke onderbouwing van de klacht ontbreekt. De klacht zal daarom niet in behandeling worden genomen; het hof zal de klacht niet doorzenden naar een andere deken. Bij deze beslissing is de e-mail van het hof aan u van 16 februari 2022 in aanmerking genomen.

Ik zal de deken Zeeland-West-Brabant een afschrift sturen van uw bericht van 17 mei 2023 en van deze reactie daarop.”

1.9 Op 5 juni 2023 heeft klager als volgt gereageerd op de vraag van verweerder van 15 maart 2023 om zijn klacht tegen de deken toe te lichten (zie 1.3 hiervoor):

“Mijn klacht tegen de deken luidt dat onduidelijk is of ik cliënt bent van de B(…) Advocaten of juist niet.

Volgens [mr. S.E] ben ik geen cliënt van haar. Maar volgens [mr. M.E.] ben ik wel cliënt omdat zij mijn interne klacht in behandeling heeft genomen. Dat laatste is alleen mogelijk indien ik cliënt ben van [mr. S.E]. (…)

Indien ik geen cliënt ben van B(…) Advocaten dan had ik geen gebruik kunnen maken van de klachtenregeling en had ik geen klacht kunnen indienen bij de deken.

Gaarne verzoek ik u te melden wanneer u mijn klacht tegen de deken doorstuurt naar het Hof van Discipline.”

1.10 Op 8 juni 2023 heeft verweerder de klacht van klager van 9 maart en 5 juni 2023 onder de aandacht van het hof gebracht en toegelicht dat hij niet inziet wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

 

2 DE BEOORDELING

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet wordt een klacht tegen een deken in beginsel verwezen naar een deken van een andere orde voor onderzoek en behandeling. De voorzitter zal deze klacht echter niet verwijzen omdat een duidelijke en concrete klacht ontbreekt. Klager geeft geen begrijpelijke en ondubbelzinnige toelichting op zijn klacht. Uit de context en achtergrond die verweerder heeft gegeven leidt de voorzitter af dat de klacht verband houdt met de wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan naar de klachten tegen mr. S.E. en mr. M.E.

2.2 De voorzitter overweegt dat de deken op grond van de Advocatenwet de functie van onderzoeker vervult in de tuchtprocedure. Bij de invulling van deze functie heeft de deken beoordelingsruimte en -vrijheid. Het is aan de deken om te bepalen hoe hij aan zijn bevoegdheden invulling geeft. De tuchtrechter kan de wijze waarop de deken invulling geeft aan zijn taken slechts marginaal toetsen. Omdat klager niet heeft onderbouwd dat verweerder in zijn onderzoek naar de klachten tegen mrs. M.E. en S.E. jegens klager is tekortgeschoten is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een serieus te nemen klacht. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk waartegen hij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal gelet hierop het verzoek tot verwijzing van de klacht afwijzen.

2.3 De voorzitter stelt verder vast dat klager de tuchtprocedure onnodig belast. Klager dient op lichtzinnige gronden klachten in tegen dekens in verband de uitoefening van hun bevoegdheden en taken in de zin van de Advocatenwet. Verder stuurt klager het hof veelvuldig berichten met onduidelijke inhoud en in verband met niet bestaande procedures (zoals een pro forma klacht en een pro forma beklag). Het hof heeft klager hierop al gewezen in berichten van 13 september 2019, 16 december 2021 en 16 februari 2022. Klager maakt naar het oordeel van de voorzitter misbruik van de toegang tot het klachtrecht en hij moet er daarom rekening mee houden dat volgende vergelijkbare klachten – evenals de onderhavige – niet worden verwezen vanwege misbruik van het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet.

 

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst het verzoek tot verwijzing van voormelde klacht van klager tegen verweerder af.

Deze beslissing is gewezen op 13 juli 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

Voorzitter

De beslissing is verzonden op 13 juli 2023.