Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:257

Zaaknummer

23-686/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over een advocaat in de hoedanigheid van voorzitter van een politieke partij. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad door klager – lid van de politieke partij – op zijn advocatenkantoor uit te nodigen voor een gesprek of hem de toegang te weigeren tot van de algemene ledenvergadering.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 december 2023 in de zaak 23-686/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van 10 oktober 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk A 2023/083 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder is voorzitter van de raad van bestuur van de politieke partij [naam]. Klager is lid van [de politieke partij] en is lijsttrekker en fractievoorzitter van [de gemeentelijke afdeling van de politieke partij] geweest en in de [plaats] gemeentepolitiek betrokken geweest. 1.2    Verweerder heeft op 8 mei 2020, toen hij nog geen voorzitter van [de politieke partij] was, namens ‘enkele tientallen leden’ de toenmalige secretaris van [de politieke partij] aansprakelijk gesteld wegens onbehoorlijk bestuur, onder meer door de politiek leider en fractievoorzitter te royeren en daarmee het imago van [de politieke partij] te beschadigen. Verweerder is daarna de voorzitter van [de politieke partij] geworden.  1.3    In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is er een conflict ontstaan tussen klager en het bestuur van [de politieke partij], onder meer over de kandidatuur van klager als lijsttrekker.  1.4    Op 31 maart 2022 heeft advocaat mr. B namens het bestuur van [de politieke partij] klager uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op het kantoor van verweerder. 1.5    Op 5 april 2022 heeft klager onder meer geantwoord: “[Verweerder] is in zijn hoedanigheid van advocaat niet betrokken bij de onderhavige zaak. Een hoor- en wederhoorgesprek hoort plaats te vinden op het partijbureau van [de politieke partij] of, indien dit niet mogelijk is, op neutraal terrein.  […] Via deze weg wil ik u alvast informeren dat ik overweeg om over [verweerder] een klacht in te dienen bij de deken van Orde van advocaten, aangezien hij zijn advocatenkantoor en daarmee zijn ambt als advocaat gebruikt dan wel misbruikt in zijn hoedanigheid van partijvoorzitter tegen een dissidente politicus van [de politieke partij].” 1.6    Op 8 april 2022 heeft mr. B onder meer geantwoord: “Het adres [van het advocatenkantoor van verweerder]. Reden hiervan is de verhuizing van het partijbureau van [de politieke partij]. Sinds enkele weken vergadert het bestuur op dit adres en zal dit blijven doen totdat het nieuwe partijbureau in gebruik wordt genomen. Afspraak op [het kantoor van verweerder] is gekozen uit pragmatisch oogpunt. Als u het fijner vindt, mag u ook digitaal aan dit gesprek deelnemen om uw standpunten kenbaar te maken aan het bestuur.” 1.7    Op 13 april 2022 heeft klager aan mr. B gereageerd dat de recente verhuizing van het partijbureau niet rechtvaardigt dat het gesprek plaatsvindt op niet-neutraal terrein, te weten het advocatenkantoor van verweerder. Klager geeft aan dat uit verklaringen van medewerkers van [de politieke partij] volgt dat het partijbureau wel degelijk in gebruik is en dat verweerder, toen het partijbureau nog op de oude locatie zat, in zijn hoedanigheid als voorzitter van [de politieke partij] ook al gesprekken voerde op zijn kantoor met leden van [de politieke partij].   1.8    Klager heeft geweigerd naar het advocatenkantoor te gaan. Klager is nadien op 17 mei 2022 geroyeerd door het bestuur van [de politieke partij]. Klager is in beroep gegaan tegen het opzeggingsbesluit. Het opzeggingsbesluit is op 22 november 2022 door de beroepscommissie van de partij teruggedraaid. 1.9    Op 9 december 2022 heeft verweerder namens het bestuur van [de politieke partij] aan klager bericht: “Uw aanmelding voor de ledenbijeenkomst hebben we in goede orde ontvangen, echter het bestuur is van oordeel dat de schorsing van uw lidmaatschap voortduurt totdat in beroep een beslissing is gegeven. Dit betekent dat u nog altijd geen rechten kunt ontlenen aan uw lidmaatschap.” 1.10    Klager heeft diezelfde dag de beroepscommissie van [de politieke partij] op de hoogte gebracht van de weigering om klager toe te laten tot de ledenbijeenkomst van 10 december 2022. De beroepscommissie heeft op 23 december 2022 geantwoord dat het besluit van 22 november 2022 bindend is en geen nader oordeel zal vellen over het handelen van het bestuur. Partijen dienen volgens de beroepscommissie de gevolgtrekking te geven aan de beslissing die zij goed achten. 1.11    Op 7 juni 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 9, eerste lid, door onduidelijkheid te laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij opereerde door het hoor- en wederhoorgesprek op zijn kantoor te laten plaatsvinden; b)    Verweerder handelt niet integer door zijn beroep als advocaat te gebruiken voor politieke doeleinden, waaronder een patroon van het uitnodigen van leden op zijn advocatenkantoor om meer gewicht in de schaal te leggen en door chantage en intimidatie, al dan niet via advocaten en deurwaarders; c)    Verweerder schaadt het vertrouwen in de advocatuur door evident in strijd met de statuten van een politieke vereniging en het verenigingsrecht te handelen en daarbij de beroepscommissie op grove wijze te ondermijnen. Daarmee handelt verweerder tevens in strijd met gedragsregel 9, tweede lid.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:125). 4.3    Gedragsregel 9 luidt: 1.    De advocaat dient tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. 2.    Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad. Ontvankelijkheid 4.4    De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel b zich mede richt tot het vermeende handelen van verweerder richting andere leden van [de politieke partij] en politici van de partij. Klager mist een eigen, rechtstreeks betrokken belang bij zijn klacht op dat vlak. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover dit zich richt tot het ander lid van [de politieke partij] dat op het kantoor van verweerder is uitgenodigd en voor zover de andere leden gewag maken van chantage en intimidatie. Voor zover daarvan sprake is, is het aan deze leden zelf of aan de deken om daarover naar de tuchtrechter te stappen.  4.5    Klager is wel ontvankelijk in klachtonderdeel b voor zover dit ziet op het uitnodigen van hemzelf op het kantoor van verweerder. Locatie advocatenkantoor voor gesprek 4.6    De voorzitter stelt vast dat verweerder de verweten gedraging in zijn hoedanigheid van voorzitter van [de politieke partij] heeft verricht. Uit de brief van 31 maart 2022 volgt nadrukkelijk dat de brief is geschreven door mr. B namens de voorzitter – verweerder – en de secretaris, zijnde het bestuur van [de politieke partij]. Ook uit de e-mailwisseling van daarna blijkt voldoende duidelijk dat het gesprek enkel betrekking heeft op de politieke partij en dat verweerders hoedanigheid als advocaat daar niet bij is betrokken. Klager heeft dat zelf ook zo geschreven in zijn e-mail van 5 april 2022. Verweerder heeft verder uiteengezet waarom de locatie is gekozen. De voorzitter ziet niet in dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad door deze locatie te gebruiken. Dat klager via anderen heeft vernomen dat het partijbureau wel al in gebruik was, maakt dat niet anders. Evenmin volgt de voorzitter het betoog dat verweerder de locatie wilde inzetten om meer gewicht in de schaal te leggen. Klager was er immers al mee bekend dat verweerder naast zijn functie als voorzitter ook advocaat is. Klager is bovendien de optie gegeven om digitaal aan het gesprek deel te nemen, zodat ook de optie van een neutrale plaats is voorgesteld. 4.7    Het voorgaande betekent dat klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond zijn. Algemene ledenvergadering 4.8    De voorzitter acht ook de weigering van verweerder om klager toe te laten tot de algemene ledenvergadering van 10 december 2022 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft ook hier gehandeld vanuit zijn positie als voorzitter van [de politieke partij] en niet als advocaat. Het is niet aan de tuchtrechter om te treden in het verenigingsrecht. Als klager meent dat hij wordt benadeeld doordat verweerder de statuten niet naleeft en de beroepscommissie van de vereniging ondermijnt, kan hij dit voorleggen aan de civiele rechter. Uit deze verenigingsrechtelijke kwestie volgt echter niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond. 4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk voor zover hem daartoe een eigen, rechtstreeks betrokken belang ontbreekt zoals uiteengezet in overweging 4.4. De klacht is voor het overige kennelijk ongegrond.     BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover de klacht zich richt tot andere leden van de partij; -    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.