Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:242

Zaaknummer

230166

Inhoudsindicatie

Klacht niet verwezen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

                                     

van 6 juli 2023

in de zaak 230166

                                     

naar aanleiding van de klacht van:

                                     

klaagster

tegen:

verweerder

 

 

1 DE FEITEN EN HET ONDERZOEK

1.1 Op 8 juni 2023 heeft klaagster bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen mr. S.

1.2 Verweerder heeft de klacht onderzocht en heeft op 16 juni 2023 zijn visie op de klacht gegeven. Naar het oordeel van de verweerder zal klaagster door de tuchtrechter niet ontvankelijk worden verklaard in haar klacht, omdat de tuchtrechter al over de klacht, althans over een klacht “ten aanzien van dezelfde thematiek” als die in de klacht van 8 juni 2023 “centraal staat”, heeft geoordeeld. Verweerder heeft klaagster erop gewezen dat het klachtdossier aan de raad van discipline zal worden voorgelegd als tijdig het griffierecht zal worden voldaan.

1.3 Op 16 juni 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

1.4 Klaagster heeft het hof op 16 juni 2023 verzocht om de klacht tegen verweerder te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling.

 

2 DE KLACHT 

2.1 In haar e-mail van 16 juni aan het hof stelt klaagster het volgende:

“[Klaagster] heeft een nieuwe ingediende nimmer gedubbelde tuchtklacht ingediend bij [verweerder] in een defensie dossier [mr. S]-Defensie tegenover het UWV. [Verweerder] weigert opnieuw onderzoek, hoor- en wederhoor en schendt de heffing van het griffierecht in strijd met art. 1 EP EVRM en art. 6 EVRM. Er wordt een inkomensverlies van klaagster verduisterd in ontbrekende tuchtklachtafwikkeling door [verweerder] tegenover de tuchtrechter, middels verduistering van dit inkomensverlies in de heffing van het griffierecht in strijd met art. 1 EP EVRM en art. 6 EVRM. 

 

Klaagster dient een klacht in tegen [verweerder] wegens verduistering van witwassen van bestaand financieel eigendom door [mr. S] en de weigering inzage te verlenen in betaalopdrachten USZO-Defensie 2001 en opvolgend de weigering op ontbrekend verzoek van [verweerder] tot op heden de betaalopdrachten te verstrekken van het UWV tegenover Defensie vanaf 2002 tot op heden. 

 

Tevens vordert klaagster te worden gehoord door het Hof van Displine voor uitspraak om het verzoek van klaagster omtrent een deken die onderzoekt, waarom [verweerder] collaboreerd met het O.M. en [mr. S] en tracht ontbrekend onderzoek te verduisteren tegenover de tuchtrechter. 

 

In geval klaagster de toegang tot de R.v.D. en het H.v.D. wordt geweigerd evenals schending van het hoor- en inzage recht, volgt doorgeleiding in het unierecht wegens schending van art. 1 EP EVRM, art. 6 EVRM en art. 6 EVRM, lid 1.”

 

3 DE BEOORDELING

3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal het verzoek tot verwijzing in deze zaak echter afwijzen.

​​​​​​​3.2 De stellingen die klaagster aan de klacht tegen verweerder ten grondslag heeft gelegd zijn in feite gericht tegen de visie van verweerder van 16 juni 2023 op de klacht over mr. S. Een klacht tegen verweerder is echter geen middel om de inhoud van zijn visie over de klacht tegen mr. S ter discussie te stellen. Klaagster heeft de mogelijkheid om tegen betaling van het griffierecht de klacht tegen mr. S voor te leggen aan de raad van discipline en te laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van die procedure kan klaagster naar voren brengen op welke punten de visie van verweerder volgens haar niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen dan verweerder.

​​​​​​​3.3 Een met overweging 3.2 vergelijkbaar oordeel heeft de voorzitter ook al gegeven in de vergelijkbare klacht met nummer 230121.

​​​​​​​3.4 In deze zaak geldt, net als in de klacht met nummer 230121, dat klaagster haar verdere klachten tegen verweerder niet duidelijk en ondubbelzinnig heeft onderbouwd. Klaagster maakt verweerder vergaande verwijten van onder meer weigering van onderzoek, schending van het beginsel van hoor en wederhoor, heffing van griffierecht in strijd met bepalingen uit het EVRM, valsheid in geschrift en verduistering. Een duidelijke toelichting en onderbouwing van de klachten ontbreekt echter. Uit de klacht van 16 juni 2023 valt naar het oordeel van de voorzitter concrete klacht te destilleren. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk waartegen hij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal het verzoek om verwijzing daarom afwijzen.

​​​​​​​3.5 De voorzitter is verder van oordeel dat klaagster met het indienen van klachten tegen verweerder en tegen andere dekens misbruik maakt van klachtrecht. Klaagster moet er rekening mee houden dat dergelijke klachten gericht tegen verweerder of tegen een andere deken of advocaat-medewerker van een ordebureau niet in behandeling zullen worden genomen.

 

4 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​​​​​​​​4.1 wijst het verzoek tot verwijzing van de klacht van klaagster tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling af.

Deze beslissing is gewezen op 6 juli 2023 door mr. J.C.A.T. Frima, plaatsvervangend voorzitter.

 

Plaatsvervangend voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 6 juli 2023.