Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:243

Zaaknummer

23-812/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht is kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ne bis in idem beginsel.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 december 2023    in de zaak 23-812/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 november 2023 met kenmerk 2257694/JS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 en 2 met onderliggende bijlagen. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Bij brief van 8 juni 2022 heeft de stichting GGZ inGeest klager meegedeeld dat de officier van justitie heeft besloten een zorgmachtiging voor te bereiden.  1.2    Verweerster is als advocaat aan klager toegevoegd. Klager en verweerster hebben overleg gehad over de zaak en waren in afwachting van de indiening van het verzoek bij de rechtbank en een zittingsdatum. 1.3    Op 13 juli 2022 heeft verweerster bij de rechtbank geïnformeerd of er al een verzoek tot afgifte van een zorgmachtiging was ingediend. Nadat zij van de rechtbank de mededeling had ontvangen dat dit niet het geval was, heeft verweerster bij e-mail van 13 juli 2022 aan klager meegedeeld dat zij van 15 juli 2022 tot en met 15 augustus 2022 vanwege vakantie afwezig is en dat de rechtbank daarvan op de hoogte is. Klager heeft in reactie daarop diezelfde dag per e-mail aan verweerster gevraagd of de rechtbank akkoord is met de verhinderdata van verweerster. Klager en verweerster hebben daarna nog telefonisch contact gehad. Op de vraag van klager of de rechtbank akkoord was met die verhinderdata heeft verweerster, voor zover relevant, geantwoord dat de rechtbank weet dat zij verhinderd is en de rechtbank daarmee rekening houdt bij het plannen van een zitting.   1.4    In de periode daaropvolgend heeft klager telefonisch contact opgenomen met de rechtbank Amsterdam en is hem verteld dat de zitting is gepland op 4 augustus 2022, en dus in de vakantieperiode van verweerster.  1.5    Op 20 juli 2022 heeft klager verweerster hierop laten weten dat hij zich voor verdere bijstand tot een andere advocaat zou wenden. Daarnaast heeft klager op 20 juli 2022 over deze gang van zaken bij de deken een klacht over verweerster ingediend.  1.6    Deze klacht is bij de raad bekend onder het kenmerk 22-858/A/A. De raad heeft bij beslissing van 1 mei 2023 de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. 1.7    Op 20 mei 2023 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:  a)    verweerster heeft onbetamelijk gehandeld door hem tijdens het telefoongesprek op 13 juli 2022 mee te delen dat de rechtbank bij de planning van een zitting rekening zou houden met haar verhinderdata en door moeilijk te doen over de door klager gewenste onafhankelijke keuring. b)    verweerster heeft volgens klager de gedragscode voor de Europese advocaten overschreden. Klager stelt dat het niet betamelijk en niet in het belang van een goede rechtsbedeling was dat verweerster in Spanje zat en zijn zaak met een videobelverbinding/telefonisch wilde behandelen. c)    verweerster reageerde niet op e-mails van klager, waaronder een belangrijke e-mail. d)    verweerster is medeplichtig aan psychische mishandeling. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in de kern van onderhavige klachtzaak geen andere klacht kan lezen dan de klacht die eerder al in behandeling is genomen en is beoordeeld door de raad en nu ter beoordeling voorligt bij het Hof van Discipline.

4    BEOORDELING 4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Deze klacht strandt op dat beginsel. 4.2    Het beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt, die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. 4.3    De voorzitter stelt vast dat onderhavige klacht en de klacht die klager eerder - op 22 juli 2022 - over verweerster heeft ingediend betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Beide klachten gaan immers over verweersters bijstand aan klager in de procedure over de zorgmachtiging die ten behoeve van klager bij de rechtbank was ingediend. Zoals volgt uit rechtsoverweging 4.2 verzet het ne bis in idem beginsel zich ertegen dat dezelfde klager een andere klacht over een advocaat indient die zijn grondslag vindt in hetzelfde feitencomplex. Klagers stelling dat onderhavige klacht veel omvangrijker is dan zijn eerdere klacht, maakt dit niet anders. Ook al gaat het hier om (deels) nieuwe verwijten aan het adres van verweerster, al deze verwijten vinden in de kern hun oorsprong in hetzelfde feitencomplex. Niet gesteld of gebleken is van uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan onderhavige klacht ten grondslag heeft gelegd die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.  4.4    Op grond van het voorgaande zal de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. 

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023. 

 

Griffier         Voorzitter 

Verzonden op: 18 december 2023