Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-11-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:228
Zaaknummer
230294
Inhoudsindicatie
Klacht niet verwezen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van
het Hof van Discipline
van 9 november 2023
in de zaak 230294
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET VERZOEK
1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 17 oktober 2023 van klager. Hierin heeft klager klachten geuit over het handelen van verweerster. Het bericht moet worden opgevat als een verzoek aan de voorzitter van het hof de klachten te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en behandeling, omdat verweerster de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Den Haag.
2 DE BEOORDELING
2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.
2.2 De klacht, zo begrijpt het hof, vloeit voort uit een bezwaar dat verweerster heeft ingediend tegen klager en dat op dit moment in behandeling is bij de raad van discipline Den Haag.
2.3 De voorzitter stelt daarom voorop dat de deken de functie vervult van vooronderzoeker in de tuchtprocedure. Een deken ontleent bevoegdheden aan de Advocatenwet. Het gaat dan om bevoegdheden als het al dan niet geven van een eigen visie op een klachtzaak (het dekenstandpunt), de taak het klachtdossier met relevante informatie samen te stellen voor de tuchtrechter en om het op eigen initiatief indienen van een dekenbezwaar. Bij deze bevoegdheden heeft de deken beoordelingsruimte of -vrijheid, afhankelijk van de taak in kwestie. Het is daarmee aan de deken om te bepalen hoe aan die bevoegdheden invulling wordt gegeven. De verantwoordelijkheid die de deken draagt bij zijn rol als vooronderzoeker in de tuchtprocedure betekent ook dat van de deken wordt verwacht naar eigen inzicht de tuchtrechtelijke merites van die klachtzaak in te schatten. De deken moet ervoor zorgen dat de tuchtklachten zodanig worden voorgelegd aan de tuchtrechter, al dan niet door middel van een dekenbezwaar, dat deze over voldoende relevante informatie beschikt voor de beoordeling van de tuchtklacht.
2.4 Het recht om een klacht in te dienen tegen een deken is niet bedoeld om iedere vorm van ongenoegen over de wijze waarop de deken zijn of haar werk uitvoert of laat uitvoeren tot uiting te brengen. Het recht om een klacht in te dienen is evenmin bedoeld om ongenoegen over de standpunten van de deken in een procedure die elders aanhangig is tot uiting te brengen. Dat is echter wel de wijze waarop klager in onderhavige klacht het klachtrecht inzet.
2.5 Uit de e-mail van 17 oktober 2023 blijkt dat klager bezwaar heeft tegen het gegeven dat verweerster in het dekenbezwaar de aandacht heeft gevestigd op “oude afgeronde klachtzaken of geschikte klachtzaken”. Dit is een punt dat binnen de kaders van het dekenbezwaar valt en dus bij de raad besproken en beoordeeld moet worden. Voor de stellingen dat “sommige beslissingen van de deken onjuist zijn weergegeven”, dat de deken essentiële zaken heeft verzwegen en dat de deken een klacht bewust heeft laten escaleren geldt hetzelfde. Ook deze punten horen thuis in het debat over het nog aanhangige dekenbezwaar en moeten binnen die kaders worden besproken en beoordeeld.
2.6 Voor wat betreft de kritiek van klager dat het dekenbezwaar en een tegen hem gerichte klacht op dezelfde zitting zijn behandeld geldt het volgende. De planning van zaken op een zitting gebeurt door de raad. De deken heeft daarin geen rol en kan daarvoor niet verantwoordelijk gehouden worden.
3 BESLISSING
De voorzitter van het Hof van Discipline:
3.1 wijst het verzoek tot verwijzing af.
Deze beslissing is gewezen op 9 november 2023 door mr. J.C.A.T. Frima, plaatsvervangend voorzitter.
Plaatsvervangend voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 november 2023.