Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:234

Zaaknummer

230237

Inhoudsindicatie

Klacht niet verwezen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 8 september 2023

in de zaak 230237

                                     

naar aanleiding van de klacht van:

                                     

klager

tegen:

verweerder

 

1 HET VERZOEK

1.1 Op 15 augustus 2023 heeft klager bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend tegen verweerder. Op 22 augustus 2023 heeft de deken de klacht, met bijlagen, voorgelegd aan het hof met het verzoek de klacht gelet op artikel 46c lid 5 Advocatenwet en artikel 14.1 van het procesreglement in behandeling te nemen. Verweerder is namelijk stafjurist van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Midden-Nederland, waar hij zelf advocaat is.

 

2 DE BEOORDELING

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet en artikel 14.1 van het procesreglement wordt een klacht tegen een stafjurist van een advocatenorde in beginsel naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal deze klacht echter niet verwijzen en licht dit als volgt toe.

2.2 De deken heeft laten weten dat de klacht verband houdt met het onderzoek dat verweerder, in opdracht van de deken, heeft verricht naar aanleiding van een klacht van klager tegen een advocaat. De klacht houdt aldus verband met de werkzaamheden die verweerder uitvoert. De voorzitter overweegt dat de deken op grond van de Advocatenwet de functie van onderzoeker vervult in de tuchtprocedure. De deken kan in dit verband taken overdragen aan advocaat-medewerkers van het ordebureau, zoals ook hier is gebeurd. Bij de invulling van deze functie hebben de deken en de medewerkers van de deken beoordelingsruimte en -vrijheid. Het is aan hen om te bepalen hoe aan de aan de deken opgedragen bevoegdheden invulling wordt gegeven. De tuchtrechter kan de wijze waarop de deken en diens medewerkers invulling geven aan hun taken slechts marginaal toetsen.

2.3 Omdat klager niet heeft onderbouwd dat verweerder in zijn onderzoek naar de klachten van klager tegen de andere advocaat is tekortgeschoten, is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een serieus te nemen klacht. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk waartegen hij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal gelet hierop het verzoek tot verwijzing van de klacht afwijzen.

2.4 De voorzitter overweegt verder dat het hof klachten van klager tegen dekens niet meer in behandeling neemt. Redengevend is dat klager op lichtvaardige gronden gebrekkig gemotiveerde en daarmee lastig te begrijpen klachten indient. Met een brief van 13 februari 2018 heeft het hof klager erop gewezen dat klachten gericht tegen dekens niet meer voor onderzoek verwezen zullen worden. De klachten tegen de dekens Den Haag (zaak 210392) en Midden-Nederland (220030) zijn door het hof ook niet in behandeling genomen.

2.5 Ook deze klacht is op lichtzinnige gronden ingediend en houdt verband met de uitoefening van taken die aan de dekens en ordebureaus zijn opgedragen in de zin van de Advocatenwet. Ook met deze klacht maakt klager naar het oordeel van de voorzitter misbruik van de toegang tot het klachtrecht. Klager moet er daarom rekening mee houden dat volgende, vergelijkbare klachten gericht tegen advocaat-medewerkers van een ordebureau (bijvoorbeeld een stafjurist of een lid van de raad van de orde) niet worden verwezen vanwege misbruik van het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet.

 

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst het verzoek tot verwijzing van de klacht tegen verweerder af.

Deze beslissing is gewezen op 8 september 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

 

voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 11 september 2023.