Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-11-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:215
Zaaknummer
230070
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. bekrachtiging beslissing raad. Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerster (onder andere) te laat heeft gehandeld, incidenteel hoger beroep heeft ingesteld zonder voorafgaand overleg met klager en onvoldoende bereikbaar was voor klager. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing in de zaak 230070
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
gemachtigde: mr. J.C.G. Straatman
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-576/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
1.2 De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRARL:2023:32.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 18 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 november 2023. Daar zijn klager en verweerster, laatstgenoemde bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen. Partijen hebben gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 In juli 2017 heeft klager zich ziek gemeld bij zijn toenmalige werkgever.
3.3 Op 28 augustus 2017 is klager op staande voet ontslagen. De toenmalige advocaat van klager heeft de kantonrechter verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen.
3.4 Bij beschikking van 6 juli 2018 heeft de kantonrechter de door de werkgever gedane opzegging vernietigd.
3.5 Op 14 september 2018 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) beslist dat de Ziektewetuitkering van klager per 16 oktober 2018 zou worden beëindigd omdat klager volgens het UWV geschikt was voor het verrichten van gangbare arbeid.
3.6 Op 24 september 2018 heeft het UWV beslist dat klager vanaf 11 april 2018 recht had op een Ziektewetuitkering.
3.7 De werkgever heeft op 8 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 6 juli 2018.
3.8 Op 22 oktober 2018 heeft klager verweerster verzocht hem bij te staan in die procedure.
3.9 Op 26 oktober 2018 heeft verweerster namens klager bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van het UWV van 14 en 24 september 2018.
3.10 Bij e-mail van 14 november 2018 heeft klager verweerster als volgt bericht:
‘Telefonisch ben je onbereikbaar en op mijn e-mails reageer je niet, wat is er aan de hand? Nog 5 dagen en dan moet het verweerschrift ingeleverd worden… Mag ik iets van je vernemen?!’
3.11 Verweerster heeft daar op 14 november 2018 als volgt op gereageerd:
‘Nee, ik ben je niet vergeten. Ik was vorige week een paar dagen vrij en deze week erg druk met zittingen en cursus. Ik ga morgenmiddag met jouw zaak aan de slag. Je hoort van me.’
3.12 Bij e-mail van 17 november 2018 heeft verweerster het verweerschrift in concept aan klager gestuurd. Bij e-mail van 18 november 2018 heeft verweerster, na de opmerkingen van klager te hebben verwerkt, hem de tweede versie van het verweerschrift gezonden.
3.13 Bij e-mail van 19 november 2018 heeft verweerster klager de derde conceptversie van het verweerschrift toegestuurd en hem verder onder meer als volgt bericht:
‘Ik heb hierin de opmerkingen verwerkt die jij mij hebt toegestuurd. Ik had het vorderen van de aanzegvergoeding overgeslagen, omdat ik meen dat de jurisprudentie niet in jouw voordeel wijst. Met name het door de advocaat van [werkgever] genoemde jurisprudentie (Constar arrest). Een tegenvordering in incidenteel beroep kan er toe leiden dat een proceskostenveroordeling hoger wordt als je in het hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld door het hof. Laat me nog even weten of je dit risico wilt lopen.’
3.14 Diezelfde dag heeft klager verweerster onder andere het volgende bericht:
‘Wat betreft het risico van de tegenvordering in incidenteel beroep en verhoging van proceskostenveroordeling is voor mij geen bezwaar dus opzegtermijn kan gewoon op geëist worden.’
3.15 Op 19 november 2018 heeft verweerster klager de vierde en vijfde conceptversie van het verweerschrift toegestuurd.
3.16 Op 20 november 2018 heeft verweerster het verweerschrift aan het gerechtshof gezonden.
3.17 Op 3 december 2018 heeft verweerster het UWV verzocht de termijn voor het aanvullen van de bezwaren tegen de beslissingen van het UWV van 14 en 24 september 2018 te verlengen met een week. Het UWV heeft haar op 3 december 2018 uitstel verleend tot en met 10 december 2018.
3.18 Bij e-mail van 21 januari 2019 heeft verweerster klager onder andere het volgende bericht:
‘De medewerker bezwaar van het UWV […] belde mij vandaag met de mededeling dat aan jou met ingang van de ziekmelding per 4 juni 2018 ziektewetuitkering wordt toegekend, zoals ook staat in de beslissing van het UWV van 6 juni 2018. Hij vertelde dat je voor de periode vanaf 10 april 2018 alsnog met terugwerkende kracht voor een WW-uitkering in aanmerking komt.’
3.19 Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft verweerster de advocaat van de werkgever als volgt bericht:
‘In vervolg op ons telefoongesprek bericht ik u hierbij dat wij in afwachting zijn van een beslissing op bezwaar van het UWV inzake de beslissing van 24 september 2018. Gisteren heb ik mondeling van de medewerker van de afdeling bezwaar vernomen dat het bezwaar van zowel de werkgever als de werknemer gegrond wordt verklaard. De datum ingang ziekte 11 juli 2018 wordt niet langer gehandhaafd. De ingangsdatum van de ziekte zal 4 juni 2018, dus na datum beëindiging dienstverband zijn. Een schriftelijke beslissing van het UWV is er nog niet. Deze aangekondigde beslissing is van belang in de procedure welke aanhangig is bij het gerechtshof. Wij spraken af een gezamenlijk verzoek om uitstel te doen van de mondelinge behandeling, welke staat gepland op woensdag 23 januari (morgen) om 9.30 uur. Wilt u dit verzoek middels het V-formulier ook namens mij bij het gerechtshof indienen?’
3.20 Op 22 januari 2019 heeft verweerster per e-mail aan klager laten weten dat de zitting bij het gerechtshof van 23 januari 2019 doorgang zou vinden. Zij heeft daarbij verwezen naar onderstaande e-mail van de advocaat van de werkgever aan verweerster van 22 januari 2019:
‘Het Hof geeft helaas geen uitstel en/of aanhouding. Ik heb nu 3x telefonisch overlegd met de griffie, maar morgenochtend gaat de zitting door tenzij ik intrek (hetgeen ik niet ga doen). Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten.’
3.21 Bij brief van 22 januari 2019 heeft het UWV klager als volgt bericht:
‘Uw gemachtigde heeft namens u bezwaar gemaakt tegen onze beslissingen van 14 september 2018 en 24 september 2018. (…) Op grond van het onderzoek (…) zijn we van mening dat wij ten onrechte zijn uitgegaan van de ziekmelding van 11 juli 2017 en dat we feitelijk moeten uitgaan van uw ziekmelding per 4 juni 2018. Hierdoor had er in uw geval nog geen eerstejaars beoordeling mogen plaatsvinden. Uit de stukken blijkt dat u per 16 oktober 2018 nog ongeschikt was voor de maatgevende arbeid. Op grond hiervan zijn we van mening dat uw ZW-uitkering per 16 oktober 2018 ten onrechte is beëindigd. Uw ZWuitkering moet dus per 16 oktober 2018 worden voortgezet.’
3.22 De zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. In zijn beschikking van 20 maart 2019 heeft het gerechtshof onder meer het volgende overwogen:
‘5.14 Naar het oordeel van het hof levert alles bij elkaar genomen, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van [klager] (waarover hij overigens niets heeft gesteld), een dringende reden op voor ontslag op staande voet in de zin van artikel 7:768 BW, die ten gevolge heeft dat van [werkgever] redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.15 Het voorgaande houdt in dat het door [werkgever] gegeven ontslag op staande voet 28 augustus 2017 terecht is geheven en dat de kantonrechter ten onterechte de opzegging heeft vernietigd. (…)
5.17 [Klager] zal, als in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep.
5.18 Het incidenteel hoger beroep van [klager] faalt, gelet op hetgeen in het principaal hoger beroep is overwogen. [Klager] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep.’
3.23 Op 25 maart 2019 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerster. De klachtfunctionaris heeft klager naar aanleiding van deze klacht in zijn brief van 2 juli 2019 als volgt bericht:
‘vandaag bespraken u, [verweerster] en ik nader over uw klacht met betrekking tot de procedure in hoger beroep tegen [werkgever]. De conclusie uit ons gesprek is, dat uw klacht niet uit de lucht is en u de door u aangegeven financiële schade vergoed wilt zien. Met het oog daarop sluit ik de interne behandeling van uw klacht. Zoals besproken heeft [verweerster] haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering geïnformeerd over de aansprakelijkstelling.’
4.24 Op 1 mei 2019 heeft verweerster het proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2019 ontvangen. Zij heeft dat proces-verbaal diezelfde dag doorgestuurd aan klager en hem daarbij het volgende bericht:
‘Mevrouw […] belde mij vanmiddag en gaf aan dat jij niet zelf jouw bezwaren tegen het verzoek van de wederpartij om rectificatie/aanvulling van de beschikking aan het hof kunt meedelen, dit kan alleen via een advocaat. Je zult dus via een advocaat jouw eventuele bezwaren aan het hof kenbaar moeten maken.
Gelet op jouw mededeling dat ik niet de advocaat ben die jouw belangen behartigt, zal ik mij onttrekken in de procedure bij het gerechtshof. Ik stuur je een afschrift van de brief die ik per fax hierover aan het hof heb gestuurd.
Het gevolg hiervan is, dat je in de procedure bij het hof niet meer vertegenwoordigd bent door een advocaat. Dit betekent dat jij een andere advocaat in de arm moet nemen in geval je jouw eventuele bezwaren tegen de voorgestelde rectificatie aan het hof wilt meedelen.
Ik heb het hof gevraagd hiervoor 14 dagen uitstel te verlenen.
Ik verzoek je met het bovenstaande rekening te houden.’
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
te laat te handelen en te laat of geen stukken in te dienen in de onderliggende procedure; zonder met klager te overleggen incidenteel hoger beroep in te stellen en daardoor de kosten onnodig te laten oplopen; geen bezwaar te maken tegen de interpretatie van het verzoek van de werkgever (het door de werkgever ingenomen standpunt dat geen loon was verschuldigd) en niet mee te werken aan de aangifte en correcties op het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof van 23 januari 2019; geen pleitnota op te stellen voor de zitting van 23 januari 2019; niet of nauwelijks bereikbaar te zijn.
5 BEOORDELING
Omvang beroep
5.1 Gelet op het beroepschrift ligt de klacht in volle omvang ter beoordeling voor.
Overwegingen raad
5.2 De raad heeft onder meer het volgende overwogen.
Overwegingen raad - t er zake klachtonderdeel a)
5.3 Het komt de raad niet vreemd voor dat verweerster uitstel had gevraagd omdat zij kort daarvoor de behandeling van de zaak had overgenomen. Uit de enkele omstandigheid dat verweerster vervolgens nogmaals om uitstel heeft gevraagd, kan de raad niet afleiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster beschikte op het moment van de zitting weliswaar nog niet over de schriftelijke beslissing van het UWV, maar zij heeft de inhoud van die beslissing wel mondeling naar voren gebracht. Bovendien blijkt uit de uitkomst van de procedure in hoger beroep dat, ook indien verweerster de schriftelijke beslissing van het UWV wel voorafgaand aan de zitting in de procedure zou hebben gebracht, dat geen invloed zou hebben gehad op de beslissing van het gerechtshof.
Overwegingen raad - t er zake klachtonderdeel b)
5.4 De raad gaat er, mede gelet op de e-mail van klager van 19 november 2018, bezien in samenhang met de daaraan voorafgaande e-mail van verweerster (productie 10 bij antwoord), van uit dat klager zich bewust was van de (financiële) risico’s van het instellen van incidenteel appel. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt bovendien dat verweerster het incidenteel appel in overleg met klager heeft ingesteld.
Overwegingen raad - ter zake klachtonderdeel c)
5.5 In dit derde klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de interpretatie van het verzoek van de werkgever en dat zij niet heeft meegewerkt aan de aangifte en correcties op het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof van 23 januari 2019.
5.6 Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerster – en het ontbreken van een nadere onderbouwing door klager – verklaart de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.7 De raad merkt in zijn algemeenheid nog op dat zij begrijpt dat er bij klager teleurstelling bestaat over de uitkomst van de procedure in hoger beroep. Klager heeft zijn stelling dat hij schade heeft geleden door de wijze waarop verweerster zijn zaak inhoudelijk heeft behandeld, echter niet onderbouwd. De raad ziet, op basis van het klachtdossier en wat er is besproken op de zitting van 9 januari 2023, ook geen begin van een inhoudelijke fout aan de zijde van verweerster.
Overwegingen raad - ter zake klachtonderdeel d)
5.8 Klager verwijt verweerster dat zij geen pleitnota heeft opgesteld voor de zitting van 23 januari 2019. Het opstellen van een pleitnota is geen verplichting. Verweerster heeft aangevoerd dat zij het standpunt van klager op de zitting van 23 januari 2019 mondeling naar voren heeft gebracht. Klager heeft daartegenover niet gesteld dat verweerster tijdens de zitting specifieke informatie niet naar voren heeft gebracht.
Overwegingen raad – ter zake k lachtonderdeel e)
5.9 Tot slot verwijt klager verweerster dat zij niet of nauwelijks bereikbaar was. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel degelijk bereikbaar was voor klager en dat zij meermalen met hem heeft overlegd. Zij heeft e-mailcorrespondentie overgelegd waaruit dit blijkt. De raad kan, op basis van het klachtdossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet vaststellen dat verweerster onvoldoende bereikbaar was voor klager.
Beroepsgronden
5.10 klager heeft beroep ingesteld en verzocht de klacht gegrond te verklaren en verweerster een maatregel op te leggen. Klager heeft mede onder verwijzing naar eerdere stukken en zijn beroepschrift uitvoerig uiteengezet waaruit het beweerdelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster heeft bestaan. Samengevat stelt klager dat verweerster:
- een gebrek aan dossierkennis had, waardoor zij onnodige fouten heeft gemaakt en cruciale zaken onderbelicht heeft gelaten in het verweerschrift en andere zaken ten onrechte niet zou hebben onderzocht. Zo heeft zij niet onderzocht of de door de voormalig werkgever van klager afgegeven volmacht bevoegd gegeven was en heeft verweerster onvoldoende de door de projectmanager, mevrouw P. afgelegde verklaring gepareerd, terwijl deze projectmanager de aanleiding was voor het arbeidsconflict beroepschrift. Ook heeft verweerster nagelaten relevante gegevens met betrekking tot het curriculum vitae (cv) van klager te benoemen en niet benadrukt dat de opleiding bij het NHTV een niet relevante opleiding betrof, waarmee de discussie of die opleiding al dan niet afgerond was buiten beschouwing had kunnen blijven. Het betrof immers geen technische opleiding, maar een toeristisch opleiding;
- klager niet of te laat geïnformeerd heeft en incidenteel hoger beroep zonder toestemming van verweerder heeft opgesteld;
- onbereikbaar was (randnr 6);
- in de bezwaarschriftprocedure bij het UWV te laat heeft gehandeld door de uitstelverzoeken.
Verweer in beroep
5.11 Verweerster concludeert tot ongegrondverklaring van de klachten.
5.12 Op de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
Maatstaf
5.13 Het hof stelt voor de volledigheid voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.14 In het tuchtrecht staat de kwaliteit van de beroepsuitoefening centraal. Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet is niet zozeer van belang of de cliënt daarvan al of niet nadelige gevolgen heeft ondervonden. Het komt er op aan of de advocaat met zijn handelen zijn cliënt al of niet heeft blootgesteld aan het risico dat de cliënt daarvan nadelige gevolgen kan ondervinden, waarbij geldt dat wanneer er voor de cliënt bijzonder veel op het spel staat er voor een betamelijk advocaat aanleiding is om extra zorgvuldig te werk te gaan.
Inhoudelijke beoordeling door het hof
5.15 Klager heeft in beroep aangevoerd wat verweerster in zijn ogen fout heeft gedaan. Daarbij heeft klager geen specifieke gronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd. Oftewel: klager heeft niet aangevoerd waarom de beslissing van de raad onjuist is. Uit de opsomming van hetgeen klager verweerster verwijt leidt het hof af dat klager de klacht in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorlegt. Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de klacht zoals die is omschreven door de raad en hiervoor onder r.o. 3.1 is weergegeven. Voor zover nieuwe of andere klachten in hoger beroep heeft aangevoerd blijven die buiten de beoordeling omdat in hoger beroep geen nieuwe of aanvullende klachten kunnen worden ingesteld.
Overwegingen hof- ter zake klachtonderdeel a) - te laat actie ondernemen
5.16 Vooropgesteld wordt dat de voormalige werkgever van klager reeds op 8 oktober 2018 hoger beroep heeft ingesteld en klager zich eerst op 22 oktober 2018 voor bijstand tot verweerster heeft gewend. Het verweerschrift in hoger beroep moest uiterlijk 20 november 2018 worden ingediend en de zitting was reeds bepaald op 23 januari 2019.
5.17 Verweerster had klager na het aanvaarden van de opdracht proactief moeten informeren over het moment waarop hij een concept verweerschrift mocht verwachten, zodat voorkomen had kunnen worden dat het klager was die op 14 november 2018 bij verweerster aan de bel trok (zie onder r.o. 4.10) met de vraag wanneer het verweerschrift zou komen terwijl nog slechts vijf dagen resteerden. Dat nalaten is evenwel niet zodanig ernstig dat dat een tuchtrechtelijk verwijt oplevert, zeker niet omdat verweerster vervolgens in enkele dagen tijd meerdere conceptversies van het verweerschrift heeft opgesteld, telkens aangepast aan de wensen van klager.
5.18 Klager verwijt verweerster voorts dat door het korte tijdsbestek waarbinnen het verweerschrift in hoger beroep moest worden opgesteld er onvoldoende tijd was dat goed te beoordelen en daardoor fouten zijn gemaakt en cruciale zaken niet aan de orde zijn gekomen. Zo was het voor klager relevant dat in hoger beroep benadrukt zou worden dat in de vacaturetekst voor de functie waarop hij had gesolliciteerd stond vermeld: ‘Afgeronde relevante[1] opleiding HBO/WO’ en de HBO-opleiding die hij op zijn cv had vermeld: ‘HBO: NHTV Breda Management’ geen voor de functie relevante opleiding was. En daarom, zo is de redenering van klager, had zijn voormalig werkgever hem niet vanwege het niet kunnen overleggen van het diploma van die opleiding op staande voet mogen ontslaan wegens het geven van, kort gezegd, onjuiste informatie bij de sollicitatie. Uit de beschikking van de kantonrechter, de stukken in hoger beroep en de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt genoegzaam dat bij beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig was gegeven niet ging om de vraag of klager een relevante opleiding op HBO/WO niveau had, maar of hij onjuiste informatie had gegeven over het hebben van de door hem op zijn cv vermelde HBO-opleiding NHTV-management, hetgeen niet het geval is gebleken. Of die opleiding al dan niet relevant was, speelde in de vraag naar de juistheid van de ontslagreden, namelijk de vraag of klager ten tijde van zijn sollicitatie al dan niet onjuiste informatie heeft gegeven, geen rol (meer). Om die reden was er juridisch inhoudelijk gezien geen directe noodzaak om in hoger beroep nogmaals te benadrukken dat de vermelde HBO-opleiding een voor de baan niet relevante opleiding betrof, al ervaart klager dat anders. Verweerster heeft, gelet op de haar als advocaat toekomende vrijheid bij de keuze hoe de zaak te behandelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het was wel beter geweest als verweerster klager duidelijk(er) had gemaakt waarom zij ter zake het ‘niet relevant zijn’ enkele naar de stukken in eerste aanleg (bij de kantonrechter) verwees.
5.19 Klager verwijt verweerster ook dat zij geen uitstel heeft gevraagd van de zitting bij het gerechtshof nadat het UWV op 15 januari 2019 telefonisch aan verweerster had laten weten dat zijn bezwaren gegrond zouden worden verklaard maar dat nog niet op schrift was gezet. Verweerster heeft blijkens de e-mails in het dossier over een mogelijk uitstelverzoek overleg gehad met de advocaat van de werkgever. Die heeft daarop meermaals de griffie (op gezamenlijk verzoek) verzocht om uitstel, waarmee het hof niet heeft ingestemd. Er was en hoefde voor verweerster niet eerder reden te zijn om een verzoek te doen tot uitstel van de mondelinge behandeling. Bovendien wordt zo’n verzoek zonder hele prangende reden (ziekte e.d.) en/of zonder instemming van de wederpartij meestal door het gerechtshof niet gehonoreerd. Nadat er mogelijk belang bij uitstel ontstond en dat ook gemotiveerd kon worden, heeft verweerster voldoende inspanningen verricht om in overleg met de wederpartij uitstel van de mondelinge behandeling te krijgen, evenwel zonder succes. Overigens en ten overvloede wordt overwogen dat klager ook geen nadeel heeft ondervonden van de weigering van het hof om de zitting uit te stellen. Verweerster heeft het hof immers mondeling van de beslissing van het UWV, en van de omstandigheid dat die nog op schrift zou volgen, op de hoogte gesteld. Het hof was daarmee derhalve voldoende bekend. Anders dan klager in zijn klachtbrief schrijft is het niet zo dat het hof als de beslissing van de UWV wel al op schrift had gestaan en was ingediend ter zake zijn ontslag op staande voet tot een ander oordeel was gekomen. De beslissing op bezwaar van het UWV betrof de eerste ziektedag die relevant was voor de omvang van de loondoorbetalingsverplichting in geval de vernietiging van het ontslag op staande voet ook in hoger beroep stand had gehouden en niet voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet, zo is tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige beroep (bij het hof van discipline op 6 november 2023) gebleken.
5.20 Ter zake het uitstel dat verweerster bij het UWV heeft gevraagd ten einde het bezwaar nader te onderbouwen heeft, anders dan klager stelt, dit geen 47 dagen geduurd. Verweerster heeft nadat zij ook de behandeling van die zaak heeft overgenomen (ongeveer) een week uitstel gevraagd en verkregen. Er waren ten tijde van het vragen van dat uitstel geen redenen aan te nemen dat dat uitstel onverantwoord was omdat haast, om welke reden dan ook, geboden was.
5.21 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof, evenals de raad, van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is. Verweerster heeft ter zake niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Overwegingen hof- ter zake klachtonderdeel b) - incidenteel hoger beroep
5.22 Evenals de raad is het hof van oordeel dat klachtonderdeel b) ongegrond is. Uit de e-mailcorrespondentie die tussen klager en verweerster op 19 november 2018 heeft plaatsgevonden blijkt dat verweerster klager heeft geadviseerd geen incidenteel hoger beroep in te stellen vanwege onder meerde procesrisico’s waaronder de mogelijke proceskostenveroordeling ten laste van klager. Desondanks heeft klager die dag expliciet aan verweerster laten weten dat hij wel incidentele beroep wilde instellen en de daaraan verbonden risico’s voor hem geen bezwaar waren.
Overwegingen hof- ter zake klachtonderdeel c) - aanpassen proces-verbaal
5.23 Ook dit klachtonderdeel acht het hof, evenals de raad, ongegrond.
In de klachtbrief en ook niet in het beroepschrift heeft klager duidelijk gemaakt wat hij bedoelt met het eerste deel van dit klachtonderdeel, te weten dat ‘verweerster geen bezwaar heeft gemaakt tegen de interpretatie van het verzoek van werkgever (het standpunt dat werkgever geen loon was verschuldigd), zodat dit deel reeds om die reden ongegrond is.
Het verzoek om bezwaar te maken tegen omissies in het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof deed klager eerst op in mei 2019, dat was ruim nadat klager zelf het vertrouwen in verweerster had opgezegd. Dat deed klager immers al op 7 maart 2019. Verweerster heeft dan ook op het verzoek van klager afwijzend mogen reageren. Verweerster heeft klager daartoe naar een andere advocaat verwezen.
Overwegingen hof- ter zake klachtonderdeel d) - ontbreken pleitnota
5.24 Onder verwijzing naar en overneming van hetgeen de raad ter zake heeft in rechtsoverweging 5.14 heeft overwogen, verklaart het hof ook deze klacht ongegrond.
Overwegingen hof- ter zake klachtonderdeel e) - niet of nauwelijks bereikbaar zijn
5.25 Onder verwijzing naar en overneming van hetgeen de raad ter zake in rechtsoverweging 5.16 en 5.17 heeft overwogen, verklaart het hof ook deze klacht ongegrond.
Slotsom
5.26 De conclusie is dat het hof alle klachtonderdelen, evenals de raad, ongegrond acht. Het beroep slaagt derhalve niet en de beslissing van de raad wordt daarom bekrachtigd.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-576/AL/GLD.
Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 24 november 2023