Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-11-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:239
Zaaknummer
23-683/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over belangenverstrengeling kennelijk ongegrond. Klager is geen (oud) cliënt.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 november 2023 in de zaak 23-683/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 oktober 2023 met kenmerk K067 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerster van 23 oktober 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is bestuurder geweest van een stichting, tezamen met bestuurders A en L. 1.2 In 2019 en 2020 heeft een kantoorgenoot van verweerster, mr. P, de stichting bijgestaan in procedures tegen onder meer de onderwijsinspectie. 1.3 In mei 2020 zijn er spanningen ontstaan binnen het bestuur en zijn klager en A tegenover L komen te staan. Bestuurder L heeft mr. P bij e-mail van 10 mei 2020 op de hoogte gesteld van het bestuurlijk conflict en hem verzocht zich daarvan afzijdig te houden. 1.4 Verweerder heeft in een e-mail van diezelfde dag aan bestuurder L geschreven dat het duidelijk is, dat hij optreedt als advocaat van de stichting en dat de instructies van de stichting leidend zijn. 1.5 In mei en juni 2020 zijn door de bestuurders diverse besluiten genomen die ertoe strekken om elkaar als bestuurder te schorsen respectievelijk te ontslaan. 1.6 Op 27 mei 2020 heeft mr. P aan A, L en klager onder meer geschreven: “Ik krijg van u verschillende berichten over de bestuurssituatie bij [stichting]. (…) Ik treed namens de stichting op in verschillende procedures tegen de Minister van OCW en de Inspectie van het Onderwijs en moet daarbij handelen in het belang van de stichting. Ik voel mij niet vrij om partij te kiezen in het conflict tussen de bestuurders. (…) In ieder geval kan ik niet voor een bestuurslid tegen een ander bestuurslid optreden; dat zou een belangenconflict opleveren met mijn werk voor de stichting. Ik zie dus geen andere mogelijkheid dan mij afzijdig te houden in het conflict tussen de bestuursleden.” 1.7 Op 11 juni 2020 heeft mr. P in een e-mail aan A, L en klager onder meer geschreven: “Zoals ik al eerder aangaf kan ik als advocaat van de stichting geen partij kiezen in het conflict tussen de bestuursleden. Nu heb ik (…) kennis genomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020. Daaruit blijkt dat, totdat in een eventuele volgende procedure anders is beslist, de heren [A] en [klager] geschorst zijn als bestuurders van de [stichting]. Dit betekent tevens dat de heer [L] nu de enige bestuurder is die de stichting rechtsgeldig kan vertegenwoordigen. Ik zal dus over de zaken die ik voor de stichting behandeld verder met de heer [L] overleggen; in de huidige situatie heb ik juridisch ook geen andere mogelijkheid.” 1.8 Klager heeft het besluit/de besluiten tot zijn schorsing/ontslag als bestuurder aangevochten. 1.9 Op 15 juli 2022 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de (eerste) cassatieprocedure van klager tegen de stichting. De stichting werd in cassatie bijgestaan door verweerster. 1.10 Thans speelt een tweede cassatieprocedure tussen klager en de stichting. Ook in deze cassatieprocedure wordt de stichting bijgestaan door verweerster. 1.11 Op 30 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster treedt in een cassatieprocedure op namens de stichting en de heer L, wat een belangenconflict geeft omdat klager eerder mede is vertegenwoordigd door verweersters kantoor. Klager is bestuurder geweest van deze stichting en de mogelijkheid bestaat dat met terugwerkende kracht blijkt dat hij nog steeds bestuurder is en dat L nimmer bestuurder is geweest. Dit zou betekenen dat het kantoor van verweerster de stichting en verschillende partijen die claimen de stichting te vertegenwoordigen op verschillende momenten heeft bijgestaan en zal moeten bijstaan. 2.2 Klager stelt dat het kantoor van verweerster vertrouwelijke informatie heeft en verwijst naar de mailwisseling over de litigieuze besluiten in mei 2020. Klager stelt dat het niet binnen de gedragsregels past dat verweerster(s kantoor) de stichting dan wel L in persoon vertegenwoordigt. Klager dient als (voormalig) cliënt te worden aangemerkt, omdat hij op dit ogenblik nog aanspraak kan maken op bestuurderschap van de stichting. Klager stelt ook dat als hij met terugwerkende kracht bestuurder blijkt te zijn, hij alle door de stichting betaalde ‘erelonen’ zal kwalificeren als onverschuldigd betaald, waardoor verweerster kantoor kennelijk een verborgen tegengesteld belang heeft om L aan het roer te behouden. 2.3 In repliek heeft klager gesteld dat zijn klacht ook betrekking heeft op verweersters bijstand in de eerste cassatieprocedure.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en daarbij onder meer een verklaring van mr. P overgelegd, waarin wordt gesteld dat van een conflicterend belang geen sprake is. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Als uitgangspunt geldt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van de advocaat of van een kantoorgenoot. Deze norm is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalig) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalig) cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalig) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebracht. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht. Beoordeling klacht 4.2 De voorzitter overweegt dat verweerster in een cassatieprocedure optreedt voor de stichting en tegen klager. Klager maakt bezwaar tegen dat optreden, omdat volgens hem sprake is van (mogelijke) belangenverstrengeling omdat haar kantoorgenoot mr. P eerder voor de stichting heeft opgetreden en klager tot begin 2020 medebestuurder was van de stichting. Klager meent dat hij daardoor – en doordat hij mogelijk met terugwerkende kracht bestuurder blijkt te zijn – als (oud) cliënt heeft te gelden. 4.3 De voorzitter volgt klager daarin niet. Uit de stellingen over en weer en de overgelegde stukken blijkt niet dat verweerster noch mr. P op enig moment persoonlijk voor klager heeft opgetreden. Klager is tot een bepaald moment formeel bestuurder geweest van de stichting en is in die hoedanigheid meegenomen in de communicatie van mr. P. Dat maakt niet dat hij zelf cliënt is geweest van mr. P. Uitsluitend de stichting is cliënt (geweest) van mr. P en verweerster. Van enige bemoeienis van mr. P of verweerster met het conflict tussen de bestuurders is niet gebleken. Nu klager niet kan worden aangemerkt als een (oud) cliënt is gedragsregel 15 niet van toepassing. 4.4 Klager stelt nog dat belangenverstrengeling dreigt in het geval het besluit/de besluiten tot klagers schorsing/ontslag als bestuurder van de stichting zouden worden vernietigd. De voorzitter volgt klager ook daarin niet. Ook in dat geval blijven de belangen van de stichting als cliënt leidend. Aan verweerster of mr. P kan niet worden tegengeworpen dat zij steeds uitsluitend hebben gehandeld op instructie van en in overleg met degene die de stichting op dat moment mocht vertegenwoordigen. De door klager opgeworpen kwestie van de onverschuldigde betaling is daarbij dan ook niet van belang. 4.5 Het stond verweerster dan ook vrij om in de cassatieprocedure(s) voor de stichting op te treden tegen klager. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.