Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:245

Zaaknummer

23-650/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 december 2023 in de zaak 23-650/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 september 2023 met kenmerk K120 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 3 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 19 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 6 oktober 2023. De voorzitter heeft klagers verzoek om bemiddeling afgewezen, omdat er (gelet op de zeer uiteenlopende standpunten tussen partijen) onvoldoende grond wordt gezien voor een poging tot bemiddeling.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is al geruime tijd verwikkeld in een geschil met een zorgorganisatie (hierna: de stichting). Verweerder staat de stichting bij. 1.2    Bij kort geding vonnis van 26 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter aan klager een gebieds- en contactverbod opgelegd voor de duur van 18 maanden. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom gesteld van € 1.000,- voor iedere keer dat de opgelegde verboden worden overtreden met een maximum van € 30.000,-. 1.3    In 2021 heeft de deurwaarder, namens de stichting, meermaals aan klager aangezegd dat hij heeft gehandeld in strijd met het vonnis van 26 februari 2020 en is klager meermaals bevel gedaan tot betaling van verbeurde dwangsommen. Op 22 februari 2021 heeft de deurwaarder onder het UWV executoriaal beslag gelegd op gelden van klager.  1.4    Op 29 november 2021 heeft de deurwaarder een overzicht van door klager verbeurde dwangsommen aan verweerder gezonden. Het totaal komt op € 25.000,-, waarvan een deel geïncasseerd is.  1.5    Op 16 mei 2022 heeft de deurwaarder, op verzoek van de stichting, executoriaal beslag gelegd op klagers auto in verband met een hoofdsom van € 36.000,-, waarvan € 3.735,51 door klager is voldaan. 1.6    Op 19 mei 2022 heeft de deurwaarder, op verzoek van de stichting, klager aangezegd dat hij de tussen partijen gemaakte afspraken niet is nagekomen en bevel gedaan tot betaling van € 6.000,- (hoofdsom). Diezelfde dag is de executoriale verkoop van de auto aan klager aangezegd.  1.7    Op 21 mei 2022 heeft klager per e-mail de deurwaarder benaderd en onder meer geschreven: “Hierbij bevestig ik dat u mij vanmiddag belde en we spraken over de gaande onnodige gestuurde polarisatie en escalatie met onrechtmatige dreigingen van [stichting] 33 duizend direct te moeten betalen, terwijl feitelijk het vonnis augustus 2021 verlopen was en er toen slechts 4683 openstond. (…) [Stichting] denkt nu mijn auto te jatten en even zonder recht 33 duizend te eisen.” 1.8    Op 25 mei 2022 heeft klager aan de kantonrechter van de rechtbank Gouda onder meer geschreven: “33 duizend boetes en auto vorderen is onterecht (…) Gedaagde [stichting] vordert onterecht 33 duizend euro en dreigt mijn auto te vorderen terwijl dit strijdig is met het verlopen vonnis contactverbod, welke 26 augustus 2021 beëindigd was. en ik rechtmatig hierna op advies van de Politie [stichting] benaderde.” 1.9    Op 2 juni 2022 heeft verweerder – in reactie op een e-mail van klager – per e-mail aan klager geschreven: “Ik bevestig u hierbij dat ik de belangen van [stichting] behartig.  Ik zal u niet bellen en u hoeft mij ook niet te bellen. Ik zal u niet te woord staan. Alle correspondentie kan schriftelijk plaatsvinden. (…) De deurwaarder kan dagvaardingen aan cliënte aan mijn kantoor betekenen.” 1.10    Klager heeft verweerder vervolgens herhaaldelijk gemaild. Verweerder heeft op 20 juni 2022 per e-mail aan klager onder meer geschreven:  “Dan de executieverkoop van uw auto. Reeds (ruim) binnen de termijn van 18 maanden na het vonnis van 26 februari 2020 heeft u het gepresteerd eerst 34 maal de dwangsom ad Euro 500,00 op grond van het vonnis d.d. 24 mei 2017 te verbeuren (ad totaal Euro 17.000,00). Vervolgens verbeurde u ook nog eens na het vonnis van 26 februari 2020 tenminste 8 overtredingen ad Euro 1.000,00 (dus totaal Euro 8.000,00). Bij elkaar tot 26 augustus 2021 derhalve reeds Euro 25.000,00 waarvan een groot deel nog steeds open staat. Reeds deze vorderingen – los van de discussie over de dwangsommen na 26 augustus 2021 – rechtvaardigen derhalve de executieverkoop van uw auto omdat cliënte nu eenmaal recht heeft op de door u verbeurde dwangsommen. En de dwangsommen verbeurd voor 24 augustus 2021 zijn dan ook zeker niet in discussie. Dat uw auto thans in executoriaal beslag is genomen en executoriaal wordt verkocht heeft u dan ook slechts aan uzelf te wijten. (…) Gelet op uw nog steeds aanhoudende overlast veroorzakende gedrag/handelswijze zal ik namens cliënte u op korte termijn dagvaarden en in kort geding een contact- en gebiedsverbod vorderen, zulks op straffe van lijfsdwang. Andere dwangmiddelen zijn immers aantoonbaar onvoldoende gebleken”. 1.11    Op 22 juni 2022 heeft verweerder per e-mail aan klager aangekondigd op korte termijn een kort-gedingdagvaarding te zullen uitbrengen. Verweerder schrijft dat hij klager het concept als bijlage toezend. Klager heeft daarop diezelfde dag een e-mail aan de voorzieningenrechter van de rechtbank gestuurd, waarin hij onder meer schrijft dat verweerder de conceptdagvaarding niet aan klager gezonden heeft. Verweerder heeft bij e-mail van 23 juni 2022 de conceptdagvaarding (alsnog) aan klager gezonden. 1.12    Op 4 juli 2022 heeft verweerder, namens de stichting, klager in kort geding gedagvaard en – kort gezegd een contact- en gebiedsverbod geëist, op straffe van lijfsdwang. In de dagvaarding is onder meer opgenomen:   “Feiten en omstandigheden (…) 2. Of er wellicht sprake is van een geestelijke stoornis die het gedrag van [klager] zou kunnen verklaren (1) kan niet worden uitgesloten, doch dit kan [klager][ in ieder geval niet aan zijn slachtoffers tegenwerpen. Zij hebben het recht gevrijwaard te blijven van de na te noemen belagingen/stalking door en zijdens [klager].” In de bijbehorende voetnoot is door verweerder opgenomen:  “(1) [Klager] verwijs in zijn eigen boek “Vuilniszak”, geschreven onder het pseudoniem “de Heer Vluchtheuvel”, met de subtitel: “Op straat geschopt. Maar ik schopte terug”, naar zijn GGD verleden. De samenvatting van het boek op Bol.com luidt: (…)” 1.13    Op 19 juli 2022 hebben klager en mevrouw E de stichting gedagvaard. 1.14    Verweerder heeft voor de zitting van 21 juli 2022 een akte houdende overlegging producties ingediend.  1.15    Bij vonnis van 25 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen: “2.4.     Inmiddels is het maximum aan dwangsommen van € 30.000,- door [klager] verbeurd. Slechts een deel van het verbeurde bedrag is tot op heden door [stichting] geïncasseerd omdat [klager] onvoldoende verhaal biedt. (…) 4.1.     Het meest verstrekkende verweerder van [klager] is dat de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter te Gouda. [Klager] voert daartoe aan dat er reeds een procedure door hem is gestart bij de kantonrechter, dat de mondelinge behandeling daarvan is bepaald op 27 juli 2022 en dat ook dit kort geding zijn oorsprong vindt in een huurgeschil, waardoor de kantonrechter bevoegd is. De voorzieningenrechter volgt [klager] daarin niet. Deze zaak betreft een vordering uit onrechtmatige daad, zodat de voorzieningenrechter in kort geding bevoegd is. Dat volgens [klager] een oud huurgeschil de basis is van de strubbelingen tussen partijen doet daaraan niet af, nog daargelaten dat huurgeschillen naar keuze van de eiser zowel bij de kantonrechter als bij de voorzieningenrechter in kort geding kunnen worden aangebracht. Het enkele feit dat een en ander met zich brengt dat [klager] in deze procedure (anders dan wanneer hij gedaagde was in een kantonprocedure) griffierecht moet voldoen maakt het oordeel niet anders. (…) 4.5.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in het kort geding vonnis van 26 februari 2020 in het dictum geen tijdslimiet is gesteld aan het toen opgelegde contactverbod, maar wel aan het gebiedsverbod. Dat is toen beperkt tot 18 maanden. (…) Partijen verschillen van mening over de vraag of er na het verstrijken van de termijn van 18 maanden nog een contactverbod resteerde. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van het vonnis van de voorzieningenrechters voorshands mee dat er van moet worden uitgegaan dat het contactverbod tegelijk met het gebiedsverbod is verstreken. (…) Dat neemt niet weg dat uitgangspunt is dat [klager] ook na 26 augustus 2021 zich niet onrechtmatig jegens [stichting] mag gedragen. 4.6.    Met [stichting] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijze waarop [klager] ook na 26 augustus 2021 contact probeert te zoeken met [stichting] (…) en de wijze waarop hij zich daarbij uit laat, de toets der kritiek niet kan doorstaan. (…) Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor een hernieuwd contactverbod alle aanleiding bestaat. De voorzieningenrechter zal [klager] dan ook verbieden zich op enigerlei wijze in woord of geschrift dan wel in persoon of digitaal te wenden tot [stichting] (…). Dit verbod zal ook gelden voor het leggen van dergelijke contacten via derden en voor contacten met de advocaat van [stichting], behalve voor zover het toezending van processtukken betreft in de lopende kantonprocedure, mits dezelfde stukken gelijktijdig aan de behandelend rechter worden gestuurd. (…) Telefonische contacten met (het kantoor van) de advocaat zijn dus geheel verboden. De opgelegde verboden zullen gelden voor drie jaar. (…) 4.7.     (…) De voorzieningenrechter ziet aanleiding onder de gegeven omstandigheden het op te leggen contactverbod opnieuw te versterken met een dwangsom van € 1.000 per overtreding met een maximum van € 5.000. Indien dat maximum onverhoopt verbeurd raakt zal vervolgens het contactverbod mogen worden gehandhaafd door lijfsdwang, en wel voor een duur van 72 uur (3 dagen) per overtreding van het contactverbod.”  Het vonnis maakt onderdeel uit van het klachtdossier. 1.16    Op 29 juli 2022 heeft verweerder klager het vonnis van 25 juli 2022 toegezonden en daarbij geschreven: “Bijgevoegd treft u aan de leesversie van het heden tegen u gewezen vonnis. Zodra de grosse in mijn bezit is zal het vonnis door de deurwaarder nog formeel aan u betekend worden. U wordt verboden contact met cliënte op te nemen of te laten nemen, om u negatief uit te alten over cliënte en om contact met ondergetekende op te nemen, behoudens op de wijze zoals in na te noemen vonnis is opgenomen. Ik wijs u volledigheidshalve op de volgende tekst uit het lichaam (onderstreping van ondergetekende):”  1.17    Op 11 augustus 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen naar aanleiding van de dagvaarding van 19 juli 2022. De kantonrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd en klager en mevrouw E veroordeeld in de proceskosten. 1.18    Klager heeft de stichting op 27 september 2022 gedagvaard en onder meer herroeping gevorderd.  1.19    Uit een screenshot van een PostNL-zending volgt dat op 1 oktober een pakket is aangeboden (kennelijk door klager) en op 14 oktober door verweerder is afgehaald.  1.20    Op 14 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft op 18 oktober 2023 en 9, 10 en 18 november 2023 de klacht aangevuld. 1.21    In de conclusie van antwoord voor de zitting van 3 november 2022 heeft verweerder onder meer geschreven: “4. De producties werden pas op 14 oktober 2022 daadwerkelijk ontvangen door de gemachtigde van [stichting]. Door het niet zo duidelijke handschrift van eiser werd de aangetekende brief eerst elders aangeboden (op nummer 49 i.p.v. 4-G aan de [straat] te [plaats]) zodat pas na de nodige omzwervingen de stukken werden ontvangen.” 1.22    Op 1 december 2022 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden in de herroepingsprocedure procedure. Verweerder heeft in een stuk in deze procedure onder meer geschreven: “15. Daarnaast is relevant dat herroeping (ex art 382 Rv) enkel mogelijk is wanneer sprake is wanneer er sprake zou zijn van bedrog – door [stichting] gepleegd in het (vooralsnog onbekende) geding, danwel wanneer er is bewezen dat het vonnis berust op valse stukken of wanneer [stichting] stukken van beslissende aard zou hebben achtergehouden. Geen van deze voorwaarden is in casu aan voldaan (laat staan dat er sprake is van enige verwijtbaarheid terzake aan [stichting]).” 1.23    Op 12 januari 2023 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de herroepingsprocedure. De kantonrechter heeft klagers vordering afgewezen.  1.24    Op 16 februari 2023 heeft de deurwaarder aan klager de verlenging van het toegangsverbod voor de stichting aangezegd. 1.25    Op enig moment heeft iemand onder de naam ‘rechtsmaatschappelijkwerker’ een (negatieve) review over verweerder geplaats op google. 1.26    De deurwaarder heeft vervolgens (datum onbekend), namens de stichting, bevel gedaan aan klager om € 2.000,- te betalen vanwege het niet voldoen aan zijn verplichting door het plaatsen van de Google review en het toezenden van stukken aan verweerder.  1.27    Op 20 maart 2023 heeft klager de stichting in kort geding gedagvaard. 1.28    Verweerder heeft voor de zitting van 29 maart 2023 een conclusie van antwoord in kort geding ingediend. 1.29    Op 6 april 2023 heeft de kantonrechter vonnis gewezen, zich deels onbevoegd verklaard en voor het overige de vordering van klager afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  1)    Verweerder heeft in de dagvaarding van 4 juli 2022 onnodig kwetsend, onder ‘feiten en omstandigheden’, geschreven dat niet uit te sluiten is dat klager uit een geestelijke stoornis mensen aanklaagt. Klager meent dat verweerder dit niet onderbouwt en dat sprake is van puur lasterlijke smaad om kennelijk de voorzieningenrechter te misleiden.  2)    Verweerder heeft in mei 2022 zonder vooraankondiging onrechtmatig 45.000 euro boetes opgelegd en klagers auto in beslag genomen, terwijl hij nooit e-mailde dat het contactverbod volgens hem zou gelden. Klager acht dit nalatig; verweerder kon weten dat het contactverbod 18 maanden was (tot augustus 2021). Verweerder had bovendien eerst de rechter moeten vragen in plaats van 45.000 euro en klagers auto te vorderen. De voorzieningenrechter heeft later geoordeeld dat het contactverbod voor 18 maanden was, maar klager krijgt zijn geld niet terug. Verweerder wist dat klager hartpatiënt is en dat zijn auto niet in beslag genomen mocht worden. 3)    Verweerder is een dagvaardingsprocedure bij de voorzieningenrechter begonnen, terwijl ook de kantonrechter bevoegd was. Verweerder had daarom een procedure bij de kantonrechter moeten starten, zodat klager geen extra (griffie)kosten moest betalen en zijn eisen in reconventie had kunnen indienen en er dan maar één zitting zou zijn geweest. Verweerder heeft klager en de eigen cliënt onnodig op hoge kosten gejaagd. Klager meent dat sprake is van oplichting: met een listig trucje klager en de cliënt geld ontfutselen. 4)    Verweerder heeft verzuimd voor het kort geding klager te benaderen om buiten rechte te proberen te komen tot een oplossing. Verweerder heeft het kort geding misbruikt zonder spoed. 5)    Verweerder heeft geweigerd klagers geld terug te geven, terwijl de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het contactverbod 18 maanden was. Verweerder houdt ook klagers executierechtadvocaat aan een lijntje. Verweerder weet uit de stukken dat er in mei 2022 hooguit 1000 euro openstond, daarom houdt hij het vaag waarom hij klagers auto in beslag nam en negeert klager en zijn advocaat (mr. R).  6)    Verweerder heeft de tijd genomen: hij heeft meermaals om uitstel gevraagd in een herroepingsprocedure die door klager was gestart. In de tussentijd heeft verweerder wel incassomaatregelen genomen, waardoor klager geen huur meer kon betalen. Verweerder saboteert. 7)    De voorzieningenrechter heeft in juli 2022 aan klager een contactverbod met verweerder opgelegd: klager mag alleen per post contact opnemen. Verweerder heeft dit verbod geschonden door klager een e-mail te sturen. Klager heeft daarop gereageerd met een brief, waarop verweerder klager weer een boete van 1000 euro oplegt. Verweerder heeft zelf het contactverbod geschonden en plundert klager. Klager heeft – voor het vonnis betekend was – twee e-mails naar verweerder gezonden en ook daarvoor heeft verweerder onterecht 2000 euro boete gevraagd. Verweerder verliest alle redelijkheid zonder billijk doel. 8)    Verweerder is deskundige beslag- en executierecht en kon en moest weten dat het deurwaardersexploot van 5 augustus 2022 onrechtmatig door de deurwaarder in klagers brievenbus is geschoven en hierdoor niet rechtsgeldig betekend is. Desondanks heeft verweerder bij de bank beslag laten leggen en ‘met onrechtmatige onbetamelijke daad’ klager onevenredig zeer veel onrecht aangedaan. Na 5 augustus 2022 heeft klager zich aan het gebod gehouden. Klagers advocaat heeft bovendien een vormfout ontdekt in het vonnis, maar verweerder heeft niets stilgelegd en 3500 euro van klagers WAO gestolen. 9)    Verweerder heeft aan klagers executierechtadvocaat mr. R belooft op te geven hoeveel dwangsommen klager reeds had betaald. Verweerder heeft dit tot op heden verzuimd en verweerder blijft hiermee in gebreke. Verweerder werkt mee aan het onterecht onrechtmatig leeg plunderen van klagers rekening.  10)    Verweerder heeft niet alleen klager, maar ook zijn cliënt onnodig op kosten gejaagd door kort na elkaar twee zittingen (voorzieningenrechter in Den Haag en kantonrechter in Gouda) te houden, terwijl verweerder wist dat er al een kantonzitting gepland was. Klager stelt dat alles op die kantonzitting behandeld had kunnen worden.  11)    Verweerder heeft gelogen dat klagers aangetekende procedures bij nummer 49 in plaats van nummer 4-G waren bezorgd en later via omwegen toch bij hem kwamen. 12)    Verweerder heeft in verweer gelogen dat herroeping alleen na ontdekt bedrog mogelijk is, terwijl herroeping ook kan na een novum. Klager stelt dat de rechter klagers herroeping dan ook ontvankelijk heeft geacht.  13)    Verweerder heeft klager zonder bewijs beschuldigd van het overtreden van het contactverbod door het plaatsen van een (negatieve) review op Google. De door verweerder hiervoor opgelegde boete is onterecht. Datzelfde geldt voor de boete over de processtukken: klager heeft verweerder rechtmatig processtukken gestuurd.  14)    Verweerder liegt (meermaals) dat G een zorginstelling is terwijl het gaat om zelfstandige woningen zonder zorg.  2.2    Klager stelt dat verweerder zijn belangen onevenredig heeft geschaad, nalatig is geweest en met zijn wangedrag klagers leven kapot maakt. Er is sprake van schandalig unfair play, misbruik van bevoegdheden en buitenproportioneel onterechte dwangsommen. Klager stelt dat verweerder weet dat klager hartpatiënt is en kon weten dat zijn wandaden levensbedreigend was/zijn. Verweerder brengt structureel feiten naar voren waarvan hij weet dat die strijdig zijn met de hem bekende waarheid. Verweerder zet klager bewust met bedrog gitzwart neer als gek, ziek en overlastgevend, terwijl er bijna drie jaar geen overlast is, aldus klager.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 4.3    De voorzitter overweegt nog dat klager zijn klachten heeft vervat in een groot aantal e-mails (klacht met vijf aanvullingen, repliek met 18 aanvulling) vol stellingen en verwijten, terwijl de zakelijke en feitelijke chronologie niet altijd duidelijk is en onderbouwing grotendeels ontbreekt. Dit alles leidt tot een lastig te doorgronden klacht waarin niet op alle punten duidelijk is welke verwijten klager verweerder precies maakt en vergt dat de voorzitter de klacht op sommige punten interpreteert. Klachtonderdelen 1, 11, 12 en 14 4.4    Al deze verwijten zien in de kern op stellingen van verweerder die volgens klager onjuist en/of onnodig grievend zijn. 4.5    Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten. Gedragsregel 8 bepaalt dat een advocaat geen feitelijke informatie naar voren mag brengen waarvan hij weet of behoort te weten dat deze onjuist is.  4.6    Het verwijt bij klachtonderdeel 1 ziet op verweerders stelling in de dagvaarding van 4 juli 2022 dat een geestelijke stoornis bij klager niet kan worden uitgesloten. Verweerder heeft in die dagvaarding een contact- en locatieverbod gevorderd, alsmede een verbod op het doen van publieke uitlatingen over de stichting. Verweerder heeft gezien de voorgeschiedenis de vraag opgeroepen of sprake is van een geestelijke stoornis. Dat is niet onbegrijpelijk en evenmin onnodig grievend. Verweerder heeft geen feiten geponeerd, maar slechts een vraag opgeroepen. Klager heeft overigens erkend dat hij een ‘GGD-verleden’ heeft. Met zijn stellingname is verweerder zijn ruime mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij niet te buiten gegaan.  4.7    Het verwijt bij klachtonderdeel 11 ziet op de adressering van klagers poststuk. Verweerder heeft gesteld dat de envelop met producties hem pas op 14 oktober 2022 zou hebben bereikt. Gelet op de door verweerder overgelegde printscreen van PostNL is voldoende gebleken dat verweerder het stuk op die datum heeft ontvangen. Dat verweerder heeft gelogen over de adressering is niet gebleken.  4.8    Het verwijt bij klachtonderdeel 12 ziet op een door verweerder gevoerd verweerder in een van de procedures. Dit betreft geen feitelijke informatie zoals bedoeld in gedragsregel 8. Het staat verweerder vrij om namens zijn cliënt een juridisch standpunt in te nemen. Het is aan klager om daar in de betreffende procedure verweer tegen te voeren.  4.9    Het verwijt bij klachtonderdeel 14 is dat verweerder heeft gelogen door te stellen dat G een zorginstelling is c.q. dat de stichting zorgwoningen verhuurt. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat dit een standpunt van zijn cliënt betreft. Het staat verweerder vrij dat standpunt te benoemen. Dat klager het daar niet mee eens is, maakt niet dat het standpunt onjuist is. Klager heeft geen bewijs aangevoerd waaruit blijkt dat het standpunt onjuist is en dat verweerder dit wist. Klager kan in de betreffende procedure zijn standpunt hierover naar voren brengen.  4.10    Al deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen 2, 5, 7, 8 en 13 4.11    Al deze verwijten zien op het verbeuren van dwangsommen door klager en de incasso daarvan in opdracht van verweerder. Klager is kennelijk van mening dat verweerder hem ten onrechte heeft aangezegd dat klager dwangsommen heeft verbeurd en/of dat verweerder ten onrechte beslag heeft laten leggen om de dwangsommen te incasseren. Klager dient zich met dat standpunt tot de civiele rechter te wenden. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Dat verweerder op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld is de voorzitter niet gebleken.  4.12    Overigens heeft verweerder onweersproken gesteld dat de dwangsommen die na afloop van het locatieverbod en vóór de betekening van het vonnis van 25 juli 2022 waren aangezegd, zijn introkken. Klagers verwijten op dat punt missen daarom feitelijke grondslag. 4.13    Klager stelt verder dat verweerder het contactverbod heeft geschonden, door klager een e-mail te sturen. Klager vergeet echter dat het contactverbod aan klager is opgelegd en niet aan verweerder. Het is verweerder niet verboden contact op te nemen met klager. Voor zover klager stelt dat verweerder hem negeert, geldt dat verweerder niet gehouden is op (alle) uitlatingen van klager te reageren. Voor zover klager stelt dat verweerder ook zijn advocaat mr. R negeert, geldt dat daarvan niet is gebleken. Klager heeft de gestelde (door zijn advocaat ontdekte) vormfout in het vonnis niet gespecificeerd en/of onderbouwd.  4.14    Bij klachtonderdeel 13 maakt klager verweerder ook het verwijt dat hij klager zonder bewijs beschuldigd van het overtreden van het contactverbod door het plaatsen van een review op Google. Dit is een standpunt dat verweerder namens zijn cliënt heeft ingenomen en het is aan klager om dat in de betreffende procedure te betwisten.  4.15    Van klachtwaardig handelen is de voorzitter niet gebleken. Ook al deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.  Klachtonderdelen 3, 4, 6 en 10 4.16    Al deze verwijten zien op procesinhoudelijke keuzes van verweerder, namens zijn cliënt, zoals de keuze voor een procedure bij de voorzieningenrechter en niet bij kantonrechter. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat klager – indien hij van mening is dat verweerder een procedure ten onrechte heeft gestart – hierop in de betreffende procedure verweer dient te voeren. Het is dan aan de civiele rechter om daarover een oordeel te geven. Dat oordeel is in beginsel niet aan de tuchtrechter. Uit het klachtdossier is niet gebleken dat verweerder op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld.  4.17    Klager stelt nog dat verweerder heeft verzuimd voor het kort geding klager te benaderen om buiten rechte te proberen te komen tot een oplossing. De voorzitter acht dat gezien dat de voorgeschiedenis die uit de verschillende rechtelijke uitspraken blijkt niet onbegrijpelijk en niet klachtwaardig.  4.18    Dat verweerder meermaals om uitstel heeft gevraagd, is de voorzitter niet gebleken. Van de door klager gestelde sabotage door verweerder is evenmin gebleken.  4.19    Ook deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel 9 4.20    Klager stelt dat verweerder verzuimd een overzicht van de door klager betaalde dwangsommen aan zijn advocaat te sturen. Klager heeft zijn stelling op dit punt niet onderbouwd, terwijl verweerder heeft gesteld dat hij alle relevante stukken aan mr. R heeft toegestuurd. Het ligt op de weg van klager en/of zijn advocaat om aan te geven welke stukken missen. Dat verweerder heeft verzuimd of geweigerd stukken te verstrekken, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  Tot slot 4.21    Klager lijkt in zijn repliek (bestaande uit tal van berichten) ook te klagen over verweerders stellingname in het antwoord op de klacht. Zo lijkt klager te stellen dat verweerder hem daarin beledigt en liegt. De voorzitter overweegt dat het verweerder vrij staat zijn verweer te voeren op een wijze die hem goeddunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Dat daarvan sprake is, is de voorzitter niet gebleken.  4.22    Indien en voor zover klager ook andere klachten aan de tuchtrechter heeft willen voorleggen, dan geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.  4.23    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.