Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:144

Zaaknummer

23-205/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit zich doordat hij zich bij brief d.d. 20 juni 2022 aan de Inspecteur van de Belastingdienst heeft gepresenteerd als advocaat van de ontbonden Stichting B, terwijl verweerder wist dat hij niet bevoegd was om de Stichting te vertegenwoordigen. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 11 december 2023

in de zaak 23-205/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

gemachtigde:

mr. drs. A.H.M. Smits, advocaat te Rosmalen

 

over:

verweerder

gemachtigde:

mr. M. Boender-Radder, advocaat te ‘s-Gravenhage

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 8 september 2022 heeft mr. drs. S namens de Stichting Beheer Derdengelden B in liquidatie (klaagster sub 1)  en mr. D (klager sub 2) bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 17 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|120K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 oktober 2023. Verschenen zijn klagers, vertegenwoordigd door klager sub 2, bijgestaan door mr. drs. S, advocaat, en verweerder, bijgestaan door mr. BR, advocaat.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de  als 1 tot en met 10 op de inventarislijst aangeduide stukken, en van de volgende nagekomen stukken:

de nagekomen e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers d.d. 13 oktober 2023; de nagekomen e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 16 oktober 2023; de nagekomen e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers d.d. 16 oktober 2023.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft als advocaat klaagster sub 1 en de heren FB en HB zowel in eerste aanleg als in appel bijgestaan in de gerechtelijke procedure die  heeft geleid tot de beschikking van 26 november 2020 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

2.3     In de beschikking van 26 november 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de heropening van de vereffening van klaagster sub 1 bevolen. Klager sub 2 is daarbij benoemd tot vereffenaar.

2.4     Bij brief d.d. 3 december 2020 heeft klager sub 2 aan verweerder medegedeeld:

         “Ter vermijding van mogelijke misverstanden, de Stichting geeft u géén opdracht haar te vertegenwoordigen. Mijn standpunt is – gelet op het hiervoor genoemde oordeel van het hof – dat u ook voordien niet als advocaat de Stichting heeft vertegenwoordigd.”

2.5     Op 20 juni 2022 heeft verweerder een brief gestuurd aan de Inspecteur van de Belastingdienst. In deze brief heeft verweerder als “Uw kenmerk” vermeld: “Boekenonderzoek Stichting Beheer Derdengelden F.B” met vermelding van het fiscaalnummer. Vervolgens heeft verweerder onder meer het volgende aan de Inspecteur medegedeeld:

                        “Namens mijn cliënten:

                        1.         de ontbonden [naam klaagster sub 1];

                        2.         de heer [FB], (…) en

                        3.         de heer [HB], (…)

                        wend ik mij hierdoor tot u ter zake van het navolgende.

In de brief van 20 juni 2022 heeft verweerder namens klaagster sub 1, de heer FB en de heer HB een verzoek tot het verstrekken van informatie ingediend bij de Inspecteur. Verweerder heeft niet gelijktijdig een kopie van zijn brief aan de Inspecteur gestuurd aan klagers.

2.6     Op 8 september 2022 heeft mr. drs. S namens klagers een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

2.7     Bij e-mail d.d. 12 september 2022 heeft de heer D, werkzaam bij de Belastingdienst, aan verweerder medegedeeld dat geen informatie aan verweerder kon worden verstrekt omdat verweerder niet bevoegd was om klaagster sub 1 te vertegenwoordigen.

 

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:

Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden  doordat hij zich bij brief d.d. 20 juni 2022 aan de Inspecteur van de Belastingdienst heeft gepresenteerd als advocaat van de ontbonden Stichting B, terwijl verweerder wist dat hij niet bevoegd was om de Stichting te vertegenwoordigen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder namens een partij terwijl hij van deze partij geen opdracht daartoe had ontvangen. De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij de waarde van integriteit beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid van zijn handelen.

(HvD 19 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:83 en HvD 19 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:73)

5.2     Vast staat dat de klager sub 2, in zijn hoedanigheid van vereffenaar, bij brief d.d. 3 december 2020 aan verweerder heeft medegedeeld dat de Stichting hem geen opdracht geeft haar te vertegenwoordigen. Tevens staat vast dat verweerder zich bij brief van 20 juni 2022 aan de Belastingdienst heeft gepresenteerd als advocaat van de Stichting en mede namens de Stichting aan de Belastingdienst heeft verzocht om informatie aan hem te verstrekken. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij zich niet als advocaat van de Stichting in liquidatie heeft gepresenteerd, maar als advocaat van de ontbonden Stichting, hetgeen hem vrij stond. Verder heeft verweerder naar voren gebracht dat door de heropening van de vereffening de vennootschapsrechtelijke positie van de heren FB en HB herleefde, zodat zij verweerder de opdracht konden geven om de Stichting te vertegenwoordigen.

5.3     De raad overweegt als volgt. Het verweer van verweerder kan hem niet baten. De (ontbonden) Stichting bevindt zich op grond van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch sinds 26 november 2020 in de fase van vereffening en is enkel klager sub 2 in zijn hoedanigheid van vereffenaar bevoegd om de Stichting in liquidatie te vertegenwoordigen.  Daarnaast heeft klager sub 2 bij brief d.d. 3 december 2020 uitdrukkelijk aan verweerder medegedeeld dat hij niet (meer) voor deze Stichting mocht optreden. Het optreden van verweerder namens de Stichting  stond ook in het teken van de vereffening, blijkens het in de brief genoemde kenmerk van de belastingdienst, zijnde “Boekenonderzoek” van de Stichting. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder onbevoegd namens de Stichting heeft opgetreden en zich tegen de kennelijke wil van de (ontbonden) Stichting in liquidatie heeft uitgegeven als advocaat van de Stichting. Het enkele feit dat verweerder in de brief niet meldt dat de Stichting in liquidatie verkeert, leidt niet tot een ander oordeel. De Stichting bestond immers nog enkel om te komen tot een vereffening terwijl, gelet op de inhoud van de brief, de belastingdienst mocht aannemen dat verweerder namens de Stichting (in liquidatie) optrad. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De klacht is derhalve gegrond. Een advocaat mag er geen twijfel over laten bestaan wiens belangen hij behartigt en moet in alle gevallen voorkomen dat hij de schijn wekt dat hij optreedt voor iemand die hij zijn cliënt noemt terwijl hij in feite de belangen van een ander dient.

 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit en het vertrouwen in de advocatuur geschaad doordat hij zich bij brief d.d. 20 juni 2022 aan de Inspecteur van de Belastingdienst heeft gepresenteerd als advocaat van de ontbonden Stichting, terwijl verweerder wist dat hij niet bevoegd was om de Stichting te vertegenwoordigen. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klagers;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. J.M.H.  Schoenmakers, voorzitter, mrs. J.A.J.A. Luijten, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 11 december 2023