Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-11-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:199
Zaaknummer
230228
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Klager is als bestuurder van klaagster niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan een rechtstreeks eigen belang bij de klacht. Ook is klaagster op een aantal onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk verklaard om die reden. Verweerder heeft een confraternele brief uit een procedure van zijn kantoorgenoot tegen een andere wederpartij van klaagster overgelegd in een procedure van klaagster tegen zijn cliënt. Dat valt - gezien de jurisprudentie van het hof van discipline - binnen de reikwijdte van gedragsregel 12 (oud). Het hof legt geen maatregel op nu het hof begrip heeft voor het feit dat verweerder heeft gehandeld in lijn met de gedragsregels die in de actuele tijdsgeest gelden. Deels gegrond. Geen maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 13 november 2023
in de zaak 230228
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft op 15 juni 2023 bij de deken van de Orde van Advocaten in Amsterdam een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek bij beslissing van 3 juli 2023 gehonoreerd en mr. P toegewezen. Op 4 augustus 2023 heeft klager een nieuw verzoek ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet ingediend. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij beslissing van 7 augustus 2023. Hierop heeft klager op 17 augustus een beklag tegen de afwijzende beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag met bijlagen is op 17 augustus 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de reactie van de deken van 11 september 2023 met bijlagen; de reactie van klager van 15 september 2023 op het verweer van de deken van 11 september 2023, inclusief een drietal producties als bijlage.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager heeft op 15 juni 2023 de deken verzocht om toewijzing van een advocaat ex art. 13 Advocatenwet om hem bij te staan in een bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangige procedure tussen klager als appellant en KP N.V. (hierna: K) en de voormalige voorzitter van de raad van commissarissen als geïntimeerden, met (kort gezegd) als vordering de vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 13 juli 2022.
3.2 Voorafgaand aan dit verzoek en blijkens de door klager gegeven toelichting in het aanvraagformulier van 15 juni 2023 heeft klager 6 advocaten benaderd met het verzoek hem bij te staan in voornoemde procedure. Eén van de door hem benaderde advocaten is mr. Van S. Op 26 januari 2023 heeft mr. Van S na bestudering van de door klager verstrekte stukken klager het volgende bericht: (pag. 543)
(..) een aantal opmerkingen:
het incident ex art. 843a Rv zal niet werken; u vraagt stukken op over een rechtsbetrekking waar u geen partij was; hoewel formeel geen beletsel, zal het gezag van gewijsde van het arrest van 14 juni 2016 tussen u en uw ex dat de opties (…) geen waarde hebben, uw zaak tegen K zo goed als onmogelijk maken.
3.3 Op 20, 21 en 26 juni 2023 heeft de deken klager verzocht om aanvullende informatie over de onderliggende procedure, waaronder het vonnis van de rechtbank en de stukken waaruit blijkt dat hoger beroep in ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Klager heeft deze stukken per e-mail aan de deken verstrekt.
3.4 De deken heeft bij beslissing van 3 juli 2023 mr. P aangewezen. De deken heeft in haar aanwijzingsbeslissing een aantal voorwaarden verbonden aan de aanwijzing. Zo heeft de deken mr. P gevraagd om aan de hand van het beschikbaar gestelde dossier een analyse te maken ten aanzien van de haalbaarheid van het hoger beroep.
3.5 Op 2 augustus 2023 heeft mr. P in haar bericht aan klager, met de deken in de cc, de haalbaarheid van het hoger beroep als niet kansrijk ingeschat. Zij onderbouwt dit als volgt (pag. 539 e.v.):
Gronden hoger beroep
1.3 Voor een kansrijk hoger beroep is nodig dat het voorgaande in het hoger beroep wel vast komt te staan., hiervoor zijn nieuwe feiten en omstandigheden, dan wel nieuwe bewijsstukken een vereiste. Uit uw motivering blijkt naar mijns inziens onvoldoende vast zou komen te staan dat (a) KP B.V. c.s. heeft samengespannen met X waaruit blijkt dat het ontslag enkel schijn is geweest en (b) uit de bewijsstukken blijkt dat geen sprake is van een schijnontslag dan wel dat KP B.V. c.s. dit heeft gedaan om B te benadelen.
1.4 U stelt dat partijen zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschriften, echter heb ik uit de bewijsstukken niet kunnen ontdekken waarop deze stellingen gebaseerd zouden zijn. Hetgeen wel nodig is in het hoger beroep. U vergelijkt het handelen van KP B.V. c.s. met het Amerikaanse systeem, hetgeen ook geen toegevoegde waarde heeft in de beoordeling van het beroep. Daarnaast grijpt u telkens terug op eerdere procedures waarin volgens u fouten gemaakt zouden zijn, echter heeft dit ook geen meerwaarde voor het desbetreffende hoger beroep.
1.5. Ik leid uit de aangeleverde stukken af, dat u zich niet gehoord voelt door de rechtspraak, dan wel dat u het veelvuldig oneens bent met de uitspraken en de rechtspraak dan ook beticht van onjuistheden. Ik kan de frustratie bij procederen hierover begrijpen, echter heeft ook dit geen invloed op de haalbaarheid van desbetreffende hoger beroep waar u uw gelijk wenst te halen. Enkel aannames en vermoedens zijn onvoldoende, u dient te kunnen bewijzen dat KP B.V. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld. De stukken die u hiervoor heeft aangeleverd, acht ik onvoldoende. Wat inhoudt dat ik de gronden inclusief bewijsstukken van onvoldoende gewicht beoordeel voor een kansrijk beroep.
2. Misbruik van procesrecht
2.1 Na het bestuderen van het Vonnis heb ik begrepen dat er veelvuldig omtrent dit onderwerp is geprocedeerd, echter telkens zonder resultaat. Op 21 september 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden u vervolgens verboden om in enige vanaf de datum van het arrest te starten procedure, de stelling in te nemen dat X optierechten heeft uitgeoefend en dat de opties de waarde van miljoenen hadden. Daarnaast heeft het hof u verboden te stellen dat X met betrekking tot de optierechten heeft bedrogen, gefraudeerd of verduisterd heeft.
2.2 Het aanspannen van verdere procedures over de opties, levert onder deze omstandigheden volgens het gerechtshof misbruik van procesrecht op. U heeft daaromtrent een procedeerverbod opgelegd gekregen. Ondanks dit arrest, krijg ik de indruk uit uw motivatie dat u dit onderwerp niet los kan laten en dit onlosmakelijk verbonden is in het aanstaande hoger beroep. Mijn vrees is dat u hier opnieuw tegen het procedeerverbod zal aanlopen, hetgeen ik niet aan mee wens te werken
3. Conclusie
3.1. Naar aanleiding van het bovenstaande, zie ik op dit moment onvoldoende gronden voor een geslaagd hoger beroep. Daarnaast, acht ik de kans aannemelijk dat het voorzetten van het hoger beroep tegen het opgelegde procedeerverbod in zal gaan en opnieuw gekwalificeerd zal worden als misbruik van het procesrecht. Derhalve heb ik besloten u niet bij te staan tijdens het hoger beroep.
3.6 Op 4 augustus 2023 ontving de deken via klager de analyse van mr. P en het verzoek tot toewijzing van een andere advocaat.
3.7 Bij e-mail van 7 augustus 2023 heeft de deken het nieuwe verzoek van klager tot toewijzing van een (andere) advocaat niet gehonoreerd. De deken heeft klager in dat kader – kort weergegeven als volgt bericht:
(..)
‘Kans van slagen procedure
De voornoemde advocaten hebben (kort gezegd) aangegeven dat zij het voeren van de onderhavige procedure weinig kansrijk achten. Tot deze conclusie ben ik zelf ook gekomen na lezing van de door u toegezonden stukken. Verder kan niet worden uitgesloten dat een volgende rechter zal concluderen dat u misbruik maakt van het recht.
Beslissing op verzoek
Aangezien ik uw verzoek om aanwijzing van een advocaat in een eerder stadium heb gehonoreerd en u geen nieuwe feiten en omstandigheden aan uw (herhaald) verzoek ten grondslag legt, acht ik u primair niet-ontvankelijk in uw verzoek een advocaat toe te wijzen.
Secondair wijs ik u verzoek af omdat ik, daarin gesteund door mr. P en mr. Van S, het voeren van de bovengenoemde procedure bij het Gerechtshof Amsterdam nagenoeg kansloos acht en voorts niet kan worden uitgesloten dat aan u andermaal een procedeerverbod zal worden opgelegd.’
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klager heeft in zijn beklag – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2 Klager meent dat de Orde van Advocaten ten onrechte zijn verzoek tot toewijzing van een advocaat ex. Artikel 13 Advocatenwet heeft afgewezen en dat de zaak onjuist is beoordeeld door de deken, mr. P en mr. S. Klager meent dat de Orde van Advocaten iedere mogelijkheid heeft aangegrepen om zijn verzoek af te wijzen. Anders dan mr. P en mr. S is klager van oordeel dat de onderliggende appelprocedure kansrijk is, mits het gerechtshof Amsterdam in die zaak tot een onpartijdige en onafhankelijke beoordeling komt. Klager is het er bovendien niet mee eens dat het gerechtshof een ‘procedeerverbod’ aan klager heeft opgelegd omdat sprake zou zijn van misbruik van procesrecht. Klager heeft louter geprobeerd zijn eigen belangen te behartigen.
Verweer deken
4.3 De deken verweert zich als volgt.
4.4 De deken heeft na bestudering van het advies van mr. P en de overwegingen van een eerder door klager geraadpleegde advocaat, mr. S, besloten het verzoek om op grond van artikel 13 Advocatenwet – opnieuw – een advocaat aan te wijzen, af te wijzen op de grond dat de (onderliggende) procedure geen redelijke kans van slagen heeft. De deken is immers niet gehouden tot aanwijzing van een advocaat over te gaan indien een procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Daar komt bij dat de deken na bestudering van het (proces)advies en de door klager aangeleverde stukken geen aanleiding ziet te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van mr. P.
4.5 Verder voert de deken aan dat klager onvoldoende heeft onderbouwd waarom het niet toewijzen van een nieuwe advocaat in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM en de (Memorie van Toelichting van) Nederlandse wetgeving. Van een oneerlijke of partijdige behandeling van de zaak is volgens de deken geen sprake. Het staat betrokkene bovendien nog steeds vrij om zelf een advocaat te benaderen met het verzoek hem bijstand te verlenen.
Toetsingskader
4.6 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Oordeel van het hof
4.7 Het hof is op basis van de stukken van oordeel dat de deken zich terecht op het standpunt kan stellen dat er in dit geval gegronde redenen aanwezig zijn om geen advocaat toe te wijzen en wel op grond van het volgende.
4.8 Vaststaat dat de deken al eerder in deze kwestie een advocaat heeft aangewezen. Die advocaat is op basis van het dossier van klager tot het advies gekomen dat het door klager gewenste hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 13 juli 2022 geen kans van slagen heeft. Het feit dat de door de deken aangewezen advocaat niet bereid is het door klager gewenste hoger beroep voort te zetten, betekent niet dat klager recht heeft op de aanwijzing van een andere advocaat. (zie bijvoorbeeld HvD 17 september 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3483). Het hof merkt daarbij op dat voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van zijn advocaat verlangt. De deken heeft het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat dan ook op goede gronden afgewezen.
4.9 Ook overigens volgt het hof de deken in haar standpunt dat de procedure die klager wenst te voeren geen redelijke kans van slagen heeft. Uit de stukken maakt het hof op dat klager van mening is dat het hoger beroep wel kans van slagen heeft, zonder dit nader te motiveren. Advocaten P en S zien dit ook anders dan klager en zij hebben klager, zoals hierboven onder de feiten weergegeven op 2 augustus 2023, respectievelijk op 26 januari 2023, gemotiveerd gewezen op de geringe proceskansen en het procedeerverbod (vanwege misbruik van procesrecht). Naar het oordeel van het hof is klager er niet in geslaagd om aan te tonen dat de procedure in hoger beroep wel degelijk een redelijke kans van slagen heeft en dat het procedeerverbod niet van toepassing is, zodat de deken in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen. Ook in de overige stukken in het dossier kan het hof geen aanknopingspunten vinden voor de juistheid van het standpunt van klager op dit punt. Het herhalen van standpunten die in eerdere uitspraken reeds onherroepelijk zijn verworpen zonder nieuwe feiten en omstandigheden te presenteren is onvoldoende voor een redelijke kans van slagen van het hoger beroep.
4.9 Het beklag van klager dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 7 augustus 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 november 2023.